Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dankzegging na het Heilig Avondmaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dankzegging na het Heilig Avondmaal

8 minuten leestijd

Text: LUCA§ 17 : 17: „En Jezus antwoordende, zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden ? En waar zijn de negen ?"


Gemeente van onzen Heere Jezus Christus! En Jezus antwoordende, zeide : Zijn niet de tien gereinigd geworden ? E:i v/aar zijn de negen ? Deze woorden, die wij tot ons nu willen laten spreken ter dankzegging voor het Heilig Avondmaal, zijn genomen uit een ons wel zeer bekend gebeuren. Slechts op een enkel punt van dit gebeuren wil ik, in verband met het Heilig Avondmaal dat wij mochten vieren, uw aandacht vestigen.

Jezus is met Zijn discipelen op weg naar Jeruzalem en bevindt Zich ergens tussen Galilea en Samaria. En daar, op een plaats, niet met name genoemd in het evangelieverhaal, ontmoeten Hem tien melaatsen. En dezen, Jezus van verre ziende, blijven op een afstand staan, maar beginnen luid lot Hem te roepen : „Jezus, Meester, ontferm U onzer". Tot Hem komen durven ze niet en mogen ze ook niet. Ze zijn immers melaats. We weten allen wel iets van deze vreselijke ziekte, de melaatsheid, af. Een beschrijving ervan kan ik op dit ogenblik gerust achterwege laten. Maar we weten ook, dat het melaatsen verboden was ie komen in de bebouwde kom van welke stad of welk dorp ook. Ze moesten daarbuiten wonen en blijven, en wanneer ze mensen tegenkwamen, waren ze verplicht de roep te doen horen : Onrein, onrein ! Dan hoedde men zich wel om met hen in aanraking te komen. En zo ook deze tien, ze zijn verbannen uit de samenleving der gezonden.

Onrein, onrein! Maar dan, dan ontmoeten ze Jezus, van Wien ze wellicht wel het één en ander hebben gehoord. En ze weten het blijkbaar: bij Hem ligt de kans op genezing. Daarom, als ze Jezus zien, dan roepen ze ineens iets anders, dan is het: „Jezus, Meester, ontferm U onzer". En dan staat daar zo tekenend van Jezus : „En als Hij hen zag". Gemeente, dat is méér dan zien in de gewone zin van het woord. Met de ogen heeft Jezus hen misschien wel gezien vóór ze riepen. En toch staat daar : „En als Hij hen zag".

Als Jezus mensen ziet, dan ziet Hij ze tegelijk in de nood van hun leven. Jezus ziet onmiddellijk de verwoestende macht der zonde, de gebroken schepping met ' alle gevolgen daarvan, ook lichamelijke gevolgen, de ziekte, de gebroken gezondheid. Jezus ziet de ellende van deze tien.

En dat ziende laat Hij hun roep om ontferming niet onbeantwoord. „Gaat heen", zo klinkt in goddelijke majesteit Zijn bevel, „en vertoont u den priesters" Zich vertonen aan den priester moest die melaatse, die genezing gevonden had, opdat de priester dat zou constateren en hem rein zou verklaren. In Jezus' bevel ligt dus reeds de belofte der genezing opgesloten. Zijn woord geeft Hij : Gaat maar heen, het is in orde. Laat de priester, naar het voorschrift der Wet, het maar constateren, gij zijt niet meer onrein, maar rein. Nu kan de Wet u de toegang tot de samenleving niet meer afsluiten. Zo ontfermt Jezus Zich over deze tien melaatsen.

Gemeente, is datzelfde niet met ons gebeurd bij het Heilig Avondmaal? Naar het lichaam zijn we niet melaats, maar wèl naar de ziel. Melaats zijn en zondaar zijn, ze behoren voor het Israëlietisch gevoel nauw bijeen. De profeet Jesaja zegt, dat wij door onze zonde melaats zijn voor Ood van het hoofd tot de voeten, d. w. z. geheel en ai. Daarom onrein. De toegang tot God is ons afgesloten. De Wet Gods sluit ons die ten enenmale af. Wij staan schuldig aan alle geboden der Wet, waarvan God ons juist het houden, de vervulling, vraagt. En toch mochten wij aangaan aan de tafel van Christus, maar slechts met die ene roep: „Jezus, Meester, ontferm U onzer".

En Jezus, ons gezien hebbende in onze nood, heeft die woorden gesproken, dat goddelijk bevel, dat tegelijk belofte is: „Neemt, eet, dat is Mijn lichaam ; neemt, drinkt,dat is Mijn bloed, verbroken voor u, vergoten voor u, tot volkomen vergeving van al uw zonden. Gij zijt rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb. Gaat heen, vertoont u de Wet, stelt u onder de Wet, in Mij hebt ge die Wet vervuld, waar Ik dat voor u deed.

Gij zijt rein. Nu kan die Wet u de toegang tot God niet meer afsluiten, waar Ik, Christus, u die geopend heb". Dat heeft ons 's Heeren Heilig Avondmaal betekend en verzegeld en met deze belofte, deze zekerheid mogen wij het leven weer ingaan.

Gemeente, hebt ge dit begrepen, dit verstaan, dit ontvangen in uw hart? Zijt ge daar dankbaar voor ? Dit is het eerste, waarop ik uw aandacht wil vestigen in dit kort ogenblik, ons ter overdenking hiervan gegeven.

En nu het tweede. Jezus ontfermt Zich over die tien melaatsen. „Gaat heen en vertoont u den priesters", zo klinkt Zijn goddelijk bevel. En alle tien gaan ze. Ze geloven het woord van Jezus en onderweg zien ze zelf reeds het wonder, dat gebeurd is : inderdaad zijn ze gezond' Ze kunnen het zelf constateren aan hun lichaam, hun vlees, dat gezond geworden is. Maar dan, dan vervolgen er negen hun weg en één gaaf terug. „En één van hen, ziende dat hij genezen was, keerde wederom, met grote stem Ood verheerlijkende", zo staat het daar in het evangelieverhaal. Gemeente, weer moet ik voor dat zien uw aandacht vragen.

Allen zien ze hun genezing, ze kunnen dat met de ogen constateren. Maar er is er één, die méér ziet,.die achter de weldaad ziet den Weldoener, Jezus, God. En naar dezen Jezus gaat hij terug, om Hem, om God te danken. „En", zo staat er, „hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende ... En Jezus antwoordende, zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden ? En waar zijn de negen ?" Ja, waar zijn die negen

En waar zijn de negen ?" Ja, waar zijn die negen anderen ? Ach, ze zijn doorgegaan naar den priester, ze zullen het verplichte reinigingsoffer wel gebracht hebben. Ze zullen later zeker wel getrouw deelgenomen hebben aan het Joods godsdienstig leven. Maar ze keren niet terug tot Jezus, geven niet Gode de eer. Terug naar Jezus, den Weldoener, dat was de rechte daad der rechte dankbaarheid geweest. Die rechte dankbaarheid kent alleen die éne. Vandaar Jezus' bedroefde vraag: Maar waar zijn die negen ?

Vinden die het soms vanzelfsprekend en gewoon, wat er gebeurd is ? Die negen waren Joden, behoorden tot Gods volk. Maar die éne was een 34 Samaritaan, een buitenstaander, een vreemdeling. In zijn leven was gekomen de rechte dankbaarheid, ik geloof, omdat hij Jezus'daad als genadegave ontvangen had. In zijn leven was er plaats voor de verwondering, de verrassing, dat dit wonder hem gebeurd was. Gemeente, verstaan wij dit bij de dankzegging voor het Heilig Avondmaal? Die negen zullen ook wel blij geweest zijn. Maar blij zijn is nog niet dankbaar zijn. Dankbaar zijn is in de weldaad den Weldoener, Jezus, zien en blijven zien. Terug naar Jezus, Hem danken, dat alleen wilde die éne. Zo is dankbaar zijn voor wat we ontvingen aan het Heilig Avondmaal, niet alleen maar nu even „dank u" zeggen, maar het leven van elke dag weer ingaan, God verheerlijkende. In alles en met alles gaan tot Jezus. Hem verheerlijken in ons leven van elke dag, in ons doen en laten, ons spreken en handelen, ons werken en handeldrijven, ons kopen en verkopen, daarin en daarmee gaan tot Jezus, onzen Weldoener, God verheerlijkende.

Gemeente, kennen wij de verbazing, de verrassing over Gods genadegave, ons geschonken en verzegeld in het Heilig Avondmaal ? Er staat zo tekenend van dien éne, dat hij was een Samaritaan, een vreemdeling Wij zijn geen vreemdelingen, wij zijn thuis in Gods huis, wij weten er alles van. Precies, dat wisten die negen Joden ook, maar ze bleven weg, de dankbaarheid was er niet. En bedroefd vraagt Jezus: „Zijn er niet tien

En bedroefd vraagt Jezus: „Zijn er niet tien gereinigd geworden ? En waar zijn de negen ?" Laat ons verstaan. Gemeente, dat wij in de kerk en aan het Heilig Avondmaal zo thuis kunnen zijn, dat wij de verbazing over Gods genade zijn kwijt geraakt. Onkerkelijkheid is erg, maar kerkelijkheid zonder die verbazing, dus zonder echt geloof, is nog erger. Wij lopen het gevaar, dat het alles voor ons zo vanzelfsprekend is, dat wij het grote, het geweldige niet meer zien Dat wij in de weldaad de eer van den Weldoener vergeten, morgen en overmorgen enzovoort. Dan komt er van onze dankbaarheid niets meer terecht in het gewone leven. Gameenfe, om recht dankbaar te zijn, zou men daarvreemdeling voor moeten zijn ? Laat ons dat tweede, waarop ik uw aandacht

Laat ons dat tweede, waarop ik uw aandacht vestigde, goed verstaan, dat er negen Joden Jezus vergeten en dat er één Samaritaan, één vreemdeling komt om God, om Jezus te danken. „Zijn e. genen gevonden, die wederkeerden om Gode eer te geven, dan deze vreemdeling? En Hij, Jezus, zeide tot hem: Sta op en ga heen, uv\ geloof heeft u behouden". Zo nauw neemt Jezus het ook met uw en met mijn dankbaarheid. Dat is het tweede, waarop ik uw aandacht wilde vestigen. Allen mochten wij aangaan aan 's Heeren tafel, allen mochten wij de verrassende, wónderheerlijke gave van Christus ontvangen. God gevp, dat Jezus van niemand van ons behoeft te zeggen : Waar zijt ge met uw dankbaarheid gebleven ? God geve, dat wij het leven weer ingaan met

God geve, dat wij het leven weer ingaan met Jezus, d. w. z. God verheerlijkende. AMEN.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 1954

Kerkblaadje | 8 Pagina's

Dankzegging na het Heilig Avondmaal

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 1954

Kerkblaadje | 8 Pagina's