Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragen van lezers,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragen van lezers,

II

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een lezer uit Leiden meent, dat „de Farizeeën en Schriftgeleerden de discipelen een slag voor waren om te geloven, dat Jezus Christus Qods Zoon is. Vandaar hun vraag om bewaking bij het graf. .... Dus zij geloofden ook, doch, volgens mijn gedachten, toch zonder de Heilige Geest .... Kan de geest van de duivel in de Waarheid leiden, want volgens mijn gedachten wisten zij het ?"

De getrouwe lezer heeft deze vraag onbewust trachten te beantwoorden. Want in zijn brief haalt hij ook Jacobus 2 : 19 aan: „de duivelen geloven ook en zij sidderen".

Maar er is geloof èn geloof. Of juister: er is slechts één geloof, het ware en levende, door 124 de Heilige Geest in de harten gewerkt en onderhouden. En daarnaast bestaat een „geloof", dat niets anders is dan een dood voor waar houden, een „geloof", dat (om in onze taal te spreken) „het wel gelooft", dus niet werkelijk, nederig, dankbaar, levend gelooft, een schijn-geloof.

Of Farizeeën en Schriftgeleerden met dat geloof in Jezus als de Messias geloofd hebben ? Ik meen van niet. Zij bezaten ongetwijfeld een „Messiasideaal", maar het was niet de Messias van Jesaja 53 en 61. Hij moest integendeel volgens hen een koning zijn, vol macht, kracht en pracht, die vijanden verpletterde en het vrome („vroom" in hun zin, n.l. door wefs-vervulling) bevrijdde en verhief. Ondertussen hebben zij toch scherp naar Jezus' woorden geluisterd ; scherper dan de discipelen. Zij wisten zich wel te herinneren, dat Hij van zijn lijden, dood èn opstanding gesproken had. Vandaar hun vrees, dat de discipelen het dode lichaam zouden stelen en het gerucht verspreiden, dat hun Heer herrezen was.

De ware Messias was hun een ergernis. Daarom die haat. Hier is m.i. zelfs van het lege geloof der duivelen geen sprake.

Een ander lezer is bezorgd over de gang der liturgische beweging, zo nauw verbonden aan de oecumenische, in onze kerk. Van welke grondbeginselen gaat zij uit, en waarheen zal zij ons voeren ? Tot een terugkeer naar de tijd van vóór de Reformatie? Is het hier niet: „liever altaar dan kansel, liever rooms dan puriteins (nadat men alles wat niet wil doorvloeien onder „puriteins" gerangschikt heeft)". Zal er, wanneer er straks, behalve de vaste plaats voor avondmaalstafel en liturgisch centrum, er ook nog een aparte plaats voor het koor moet zijn, nodig voor de wisselende gezangen („responsorid" of „antwoorden", waarbij koor en gemeente elkaar antwoorden in wisselzang, H.), nog een plaatsje zijn voor de kansel in de kerk? Er is aan dit roepen om activering van de gemeente in de eredienst een zeker verval van de prediking, een devaluatie van het Woord, met een hoofdletter, een „vlucht van de prediking in de liturgie" (aldus Dr. Noordmans) voorafgegaan. Vele predikers weten niet meer, hoe zij met de prediking aan moeten. Bij diensten met een uitgebreide liturgie is bijna steeds de prediking weinig persoonlijk gericht, raakt de diepste levensvragen niet, leidt niet op tot bijbels denken. Raken wij niet in gevaar met de liturgische en oecumenische beweging in rooms vaarwater te verzeilen ? Hoe was Calvijns houding in deze? Was het maar zo, dat men zich op deze hervormer beriep niet alleen voor uitgebreider liturgie, maar ook van hem wilde leren, hoe er gepreekt moest worden.

Aldus verkort, maar naar ik meen niet verminkt en zoveel mogelijk letterlijk, weergegeven wat een ander lezer op het hart heeft.

Laat ik trachten te antwoorden. Trachten ! Want over dit wijde en diepe onderwerp zijn, en dat niet door de eersten de besten, boeken volgeschreven. Ik noem voor ons land slechts de namen Van der Leeuw en Noordmans. De eerste was één en al liturgie; de tweede in deze de soberheid in eigen persoon. En beiden waren toch belijders van één evangelie. „Varus modis bene fit". Op verschillende wijzen kan het goed gaan. Dit maakt de zaak juist zo interessanten ... moeilijk. Laat mij in dit verband een schone herinnering ophalen. Ik had op een grauwe Februari-morgen <ach, zetter, zoudt u de grote F willen laten staan en niet in onderworpenheid aan de wansmaak van deze tijd er „februari" van maken ; wij schrijvers mogen in dit vrije land toch zelf nog wel uitmaken, waar wij hoofdletters willen gebruiken) in mijn vroegere gemeente, het Gelderse (over een poosje decreteren ze nog, dat we „gelders" moeten schrijven !) Laren bij Dr. Noordmans gekerkt. Het liturgische was minimaal: votum en groet, zingen, lezen en wel het schriftgedeelte, waarover hij zou prediken, Lukas 19 : 1—10 — de geschiedenis van Zacheüs — collectezang, prediking, gebed, zingen en zegen. De prediking over de man in wiens leven „de grote verrassing", n.l, dat Jezus zich over hem ontfermde, kwam en blééf — wie iets van Kohlbrugge, of juister van het Evangelie voor zondaars begrepen heeft, begrijpt dit „bleef" — was meer dan voortreffelijk, indien althans bij „voortreffelijk" nog van „meer" kan gesproken worden, en het geheel van een sobere schoonheid als van het edelste eikenhout, 's Middags dronk ik thee in de pastorie, en terugkomende op het troostrijk kerkefeest van die morgen, zei ik: „het was nu niet bepaald wat men noemt een «liturgische dienst». Wat zou Van der Leeuw wel gedacht hebben ?" Waarop Dr. Noordmans in de humor der bescheidenheid mij vroeg: „maar het ging toch wel ?" Ja, natuurlijk het was gegaan, en hoe! Ach, dat het in al onze diensten, al dan niet liturgisch, zo ging ! De vraagstellende lezer heeft dit lezende schepels koren op zijn molen gekregen. Ik hoor hem dankbaar in zichzelf zeggen: „ja, daar heb je het: een sobere liturgie en een rijke prediking". Maar nu moet ik hem toch remmen door nog andere namen te noemen. Dr. J. H. Oerretsen, indertijd predikant te Den Haag, de vader der liturgische beweging hier te lande, is een onzer grootste predikers geweest. Weldra zal na hem ook Ds. H. W. Creutzberg in de residentie verschijnen en een „Duinoordkerk" met liturgisch centrum en al bouwen, waarin het zo liturgisch zal toegaan, dat ieder, die anders gewend is, onwillekeurig aan „rooms" moet denken, doch waarin gepredikt wordt, zo persoonlijk gericht, zo de diepste levensvragen rakend, zo door en door bijbels gedrenkt, als het menselijkerwijze maar mogelijk is.

Inderdaad, Noordmans had gelijk, toen hij sprak van het gevaar van een „vlucht in de liturgie". Doch wie zich niet aan zijn preek wil wijden, kan in alles vluchten. Er is ook een vlucht in eindeloze herhaling of in „stichtelijke" verhaaltjesvertellerij. Een minimum van liturgie garandeert evenmin een sterke prediking als een maximum ervan een lege preek. Hier hangt het alles van de personen af en hun leiding door de Heilige Geest. De vragen-steller ziet, dat ik het hem met mijn „varus modis bene fit" niet makkelijk maak. Hem niet, en mijzelf evenmin. Wij allen zijn van nature geneigd tot de vlucht in de eenzijdigheid. Ondertussen is één ding temidden van dit alles mij duidelijk. De gemeente in de kerk hóórt wel, doch is géén gehoor. Een gehoor heeft iemand, die college geeft, een lezing houdt, of in andere vorm zijn medemensen voorlicht. Maar in de kerk behoren wij niet aangesproken te worden als „mijne(!)hoorders" — dat mag de redenaar doen — doch als „gemeente van Christus". En deze gemeente moet niet doen ofzij geen geloof heeft, doch er wel door een ander, „prediker" geheten, van horen wil. Zij komt samen om door het Woord der prediking — men lette hier op de grote en kleine beginletters, dus op het goddelijk en het menselijk elem^jit — geleid en versterkt te worden in haar geloof. Dat geloof mag en moet zij in haar kerkelijke samenkomsten belijden, zo klaar en krachtig als het slechts kan. Zij moet er tot haar God en Zaligmaker van spreken. Daarom is er geen ware dienst mogelijk zonder liturgie, al was het, gelijk bij Dr. Noordmans, toen in die Februari-dienst, alleen in het lied. Zij moet ook doorlopend herinnerd worden aan de Sacramenten, het zichtbare Woord, dat zij van haar Heer ontving. Daarom is een altijd zichtbaar doopvont en een zichtbare avondmaalstafel, in een „liturgisch centrum" — N.B. ook en in de eerste plaats is de kansel liturgisch centrum ; want liturgie is „dienst" en waar wordt zo gediend, als daar waar het Woord bediend wordt I — ook niet overbodig. Hierbij merk ik op, dat een avondmaalstafel geen altaar is. Want op een altaar wordt geofferd, en bij het Avondmaal wordt niet geofferd, doch herdacht. Op de vraag, hoe vele malen er Avondmaal zal gevierd worden, heb ik geen antwoord. Niet te weinig, want dat betekent voor de zwakke gemeente verkommering. Niet te veel, want dat wordt voor ons zwakken gewenning en versterving. Het moet een bijzondere gebeurtenis voor ons blijven. Persoonlijk voel ik het meest voor het maandelijks Avondmaal, gelijk voor de maandelijkse Doop in het midden der gemeente, dus niet voor de doopouders alleen. Elke Doop is immers een wederdoop, een levende herinnering aan onze eigen Doop.

Doch de liturgie omvat nog meer. Er is een luisteren naar de Wet des Heren, dat in dubbele zin een richtend luisteren is. Richten betekent oordelen èn wenden. De Wet veroordeelt ons en wil tevens ons leiden. Zij is vonnis en voorbeeld ; zij zegt, hoe het met ons is, en hoe het met ons worden moet. Vandaar,dat Kohlbrugge het „gij zult" èn als gebod èn als toekomstige wijs durfde opvatten, en de Catechismus de Wet bij dë Dankbaarheid bespreekt.

En . . . liturgie mag m.i. ook responsie bevatten. Wij mogen in de kerk als gemeente ook met elkander spreken. Ik bedoel natuurlijk hier niet het gekeuvel vóór de dienst, maar de zang in woord en wederwoord. Dat mag zijn tussen mannen en vrouwen, hier broeders en zusters — ach, dat deze klanken minder versleten waren ! — en ook tussen koor en gemeente. Laten we deze dingen toch niet onmiddellijk „rooms" noemen. Omdat de Roomsen iets doen, daarom is het nog niet specifiek rooms. Men kan ook wel zeggen, dat de preekstoel, het orgel, het sluiten van de ogen en het vouwen der handen rooms is! Doch wat het koor betreft, in ieder geval komt het liturgisch niet te pas, dat het bepaalde zangstukken (soms zelfs in het Duits of andere vreemde taal), al zijn ze van melodie en woorden nog zo mooi, ten beste geeft. Dat behoort in de concertzaal thuis, of desnoods op een gezellige avond bij een of ander jubileum. Het koor is er alleen, om direct met de gemeente, waartoe het trouwens zelf behoort, mee te werken. Zijn mooiste werk daarbij is m.i. het dragen van de gemeente-zang.

Tenslotte wil ik nog eens de volle nadruk op het bijbels karakter van de prediking leggen. Alle preken hebben, voorzover ik weet, heden een tekst. De tijd, dat de dominees al dan niet aangekondigde „onderwerpen" behandelden, lijkt mij voorbij. Wat niet wegneemt, dat de prediker altijd het gevaar loopt, zijn tekst als „kapstok"^ of netter gezegd, als „motto" te behandelen, m.a.w. een aantal eigen, min of meer belangrijke, of althans belangrijk geachte, gedachten en gevoelens te spuien. Maar de goede preek, zij moge welsprekend of niet welsprekend zijn naar de vorm, wordt geboren uit de tekst, en is er van doordrongen. Met het resultaat, dat desnoods al het gezegde op de duur vergeten kan worden, maar dat het als tekst gekozen schriftgedeelte blijft leven en spreken. De laatste preek, die ik mocht horen, was over Handelingen 13 : 1, en wel in een kleine Rotterdamse kerk. We waren beurtelings in Antiochië en in Rotterdam, bij Barnabas, Paulus, Simeon Niger en de anderen en bij onszelf. Dat was een goede preek.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 augustus 1959

Kerkblaadje | 8 Pagina's

Vragen van lezers,

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 augustus 1959

Kerkblaadje | 8 Pagina's