Wat doet God met onze tranen?,
Doe mijn tranen in uw kruik; zijn zij niet in uw boek? (Psalm 56 : Q) Jezus weende. (Joh. 11 : 35) En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen. (Op. 21 : 4)
Luisteraars,
Er worden in het leven heel wat tranen geschreid. Wanneer we wisten hoeveel mensen alleen al in Nederland op dit ogenblik, 8 minuten over half 11, huilen van verdriet of van pijn, dan zouden we schrikken van dat grote aantal. En dat zou dan nog alleen in Nederland zijn en wat is Nederland in de grote wijde wereld . . .
Ja, wie zal de tranen tellen, die geschreid worden, dag in, dag uit.
Ik denk aan de tranen van hen die treuren over één die hun zeer lief was, die hun door de dood werd ontnomen.
Ik denk aan de tranen van een zieke, die maar niet merkt, dat hij vooruitgaat. Ik denk aan de tranen van het meisje, dat gis
Ik denk aan de tranen van het meisje, dat gisteren een aangetekende brief kreeg van haar verloofde met de verlovingsring erin.
Ik denk aan de tranen van iemand die niet meer op kan tegen de zorgen van het leven, de angst voor de toekomst is ondraaglijk.
Ik denk aan de tranen van iemand die berouw heeft over zijn verknoeide, zondige leven. Kon hij het nog maar eens overdoen . . .
En zo zouden we door kunnen gaan. Overal waar mensen zijn, worden tranen geschreid.
Overal waar mensen zijn, worden tranen geschreid. En weet u, net zo goed door gelovigen als door ongelovigen. Het is niet zo, dat mensen, die op God vertrouwen, in hun leven nooit zouden behoeven te huilen. Het zou voor het kerkewerk en voor ons dominees gemakkelijk en prettig zijn, wanneer je kon zeggen: „mensen, geloof in Jezus Christus, dan zul je nooit meer tranen in je ogen voelen komen".
Er is óók in de Bijbel overal sprake van tranen, in het Oude en in het Nieuwe Testament.
Aartsvaders en koningen, profeten en psalmisten, discipelen en apostelen hebben tranen in hun ogen gehad. Vanwege het leed der aarde, vanwege hun schuld en zonde. In Psalm 56 horen we van David. Hij vertelt
In Psalm 56 horen we van David. Hij vertelt van wat hij heeft moeten doorstaan in één van de moeilijkste perioden van zijn leven.
De mensen hadden het op zijn ondergang gemunt. Hij moest zwerven als een opgejaagd dier over de aarde.
Maar in de nood van zijn leven vertrouwt hij op God. En hij wordt oneindig vertroost door de wetenschap, dat God op de hoogte is van zijn moeilijke omstandigheden. God wéét dat hij zwerven moet. „Mijn omzwerving hebt Gij te boek gesteld". God houdt het allemaal bij in de registers van de hemel. De dagen van Davids omzwerving worden geteld. En God zal maken, dat het geen dag langer duurt dan nodig is. Ook de tranen van David zijn geteld, één voor één . . .
Doe mijn tranen in uw kruik, zo zegt de dichter of, zoals je ook vertalen kunt: mijn tranen zijn verzameld in uw kruik.
Ze worden door God bewaard als iets kostbaars. Alsiets waarvan Hij niets verloren wil laten gaan. Het is hetzelfde wat de dichter van Psalm 72 bedoelt, wanneer hij van de verdrukten zegt: hun bloed, hun tranen en hun lijden zijn dierbaar in Gods oog.
Zo doet God Davids tranen in een kruik en zij zijn beschreven in Gods boek.
Luther heeft in dit verband de vraag gesteld : „Heeft God niet wat anders te doen dan de tranen van David te tellen en te verzamelen ? Heeft Hij het niet druk genoeg met het regeren van de wereld, met het luisteren naar de engelenkoren, die dag en nacht Hem loven en prijzen ?" Inderdaad, daarmee en met nog vele andere zaken houdt Ood zich bezig. Maar tegelijkertijd is zijn vaderhartvol erbarmen over zijn zwervend kind David. En Hij ziel elke traan op Davids gezicht en Hij bergt ze op in zijn kruik en hij tekent het allemaal aan in zijn boek.
Luisteraars, ik weet niet alles af van uw tranen, maar Ood wel.
Wanneer u in het geloof op Hem vertrouwt, dan moogt u in uw pijn en verdriet, in uw zorg en in uw eenzaamheid troost putten uit de wetenschap, dat Ood wéét van uw tranen. Ze zijn in Oods kruik, ze worden beschreven in Oods boek.
Ja, we hebben een Ood die met ons meeleeft en met ons meelijdt, we kunnen zelfs zeggen: een Ood die met ons meehuilt I
Ood is, in Jezus Christus, afgedaald in ons tranendal.
Wanneer Jezus over de aarde trekt — ook Hij moest zwerven ; de Zoon des mensen had geen plaats om het hoofd neer te leggen, — wanneer Jezus over de aarde gaat, dan staat Hij bij het graf van zijn vriend Lazarus te huilen. Neen, u hoeft zich heus niet groot te houden wanneer u op het kerkhof met tranen in uw ogen staat. Ook Jezus weende, toen Hij geconfronteerd werd met de vreselijke macht van de dood. En toen Hij later, bij zijn intocht in Jeruzalem,
En toen Hij later, bij zijn intocht in Jeruzalem, de stad zag liggen en in een verschrikkelijk visioen zag wat er allemaal in en om Jeruzalem gebeuren zou, toen weende Jezus opnieuw. Zo dicht is Ood bij ons gekomen. Jezus Christus staat vlak naast ons. En samen staan we te huilen vanwege het verdriet en het leed der aarde.
Ja maar, zult u zeggen, wat hebben we eraan, dat Ood weet van ons leed, wat hebben we eraan, dat Jezus erbij staat met tranen in zijn ogen ? Nam Ood het leed maar weg ! Maakte Jezus er maar een eind aan !
Dat is nu inderdaad Oods uiteindelijke bedoeling. En zo komen we tot de laatste van de drie teksten en dat is de heerlijkste van alledrie.
„En Hij — dat is Ood — zal alle tranen van hun ogen afwissen". Dit is een woord uit de Openbaring van Johannes. De evangelist ziet in zijn ballingschap op het eiland Patmos in grootse visioenen het einde van deze wereld en het geweldige nieuwe begin.
Hij ziet een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De eerste dingen — de wereld zoals die nu is — de eerste dingen zijn voorbijgegaan. De grote wending, zoals die mogelijk gemaakt
De grote wending, zoals die mogelijk gemaakt is door Jezus' lijden en sterven, is gekomen. Dank zij het kruis van Oolgotha, dank zij het geslachte Lam, breekt deze nieuwe wereld zich baan. En in die nieuwe wereld zullen de gelovigen hun Ood ontmoeten van aangezicht tot aangezicht, de kinderen hun Vader.
Ze zijn gekomen van de aarde, uit de grote verdrukking.
En Johannes ziet ze komen met tranen in de ogen. Tranen der herinnering, wanneer ze denken aan alles wat ze hebben doorgemaakt. Tranen van berouw, wanneer ze denken aan hun schuld.
Maar de Here Ood, die aan de kerk op aarde een Trooster heeft gegeven en die zelf genoemd wordt „de Ood aller vertroosting", deze Ood staat in de poorten der eeuwigheid gereed om zijn moede mensenkinderen weer te troosten en nu afdoende, voor goed: „Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen". Ergens in het Oude Testament zegt Ood van zichzelf: „Zo als een moeder haar kind troost, zo zal Ik u troosten". Die belofte zal straks in het Koninkrijk Oods in vervulling gaan.
Inderdaad wordt ons hier het beeld van een troostende moeder voor ogen gesteld.
Een kind speelt met vriendjes en vriendinnetjes. Ineens gaat er iets niet goed. Het kind bezeert zich of het schrikt of het wordt geplaagd of de hond van de buren is met grote sprongen op het kind afgekomen.
En of de vriendjes al zeggen, dat het toch zo erg niet is, het helpt allemaal niets. Het kind holt naar huis, naar moeder. En moeder troost en spreekt lieve woordjes en met haar zakdoek veegt ze het gezichtje schoon. „Is het nu over ?" vraagt ze. Ja, nu is het over en het kind lacht weer. Alles is weer goed.
En wanneer het de hond van de buren was, zegt moeder: „Kijk maar, hij is er niet meer". Zo wist Ood alle tranen af van de ogen van zijn kinderen, die van de aarde met haar leed in zijn eeuwig Koninkrijk zijn aangekomen. Op aarde werden ze lastig gevallen door aller
Op aarde werden ze lastig gevallen door allerlei machten. Maar wanneer Ood hun tranen heeft afgewist, dan zegt Hij: „Kijk, de dood is er niet meer en rouw ook niet en geen geklaag en geen moeite. De eerste dingen zijn allemaal voorbijgegaan". Alle hellehonden hebben zich teruggetrokken in het rijk der duisternis.
En dan begint het echte leven. Datgene wat Ood vanaf het begin met de wereld heeft voorgehad. „En Hij, die op de troon gezeten is, zeide : Zie, Ik maak alle dingen nieuw". Dan zal er geen spoor meer te zien zijn van
Dan zal er geen spoor meer te zien zijn van onze tranen.
Een kind, vooral wanneer het wat groter is, geneert zich soms voor zijn tranen. Dan vraagt het aan moeder: „Kun je nog zien, dat ik gehuild heb ?" Of het kijkt in de spiegel om zichzelf te overtuigen.
Wanneer Ood onze tranen van de ogen heeft afgewist, dan kunnen we vrolijk en vrij de nieuwe wereld ingaan. Niemand zal het meer kunnen zien, dat we gehuild hebben. En wat nog heerlijker is: we zullen nooit meer behoeven te huilen.
Met dat uitzicht voor ogen trekt de kerk van Christus over de aarde op weg naar het Koninkrijk Oods.
Door de nacht van smart en zorgen schrijdt de stoet der pelgrims voort, zingend lied'ren van de morgen, nu het nieuwe licht weer gloort.
En : Eens komt dan het groot ontwaken, eens de zege op de dood. Dan zal God een einde maken aan ellend' en alle nood.
Dan zal God alle tranen van de ogen afwissen. Ja maar, zult u zeggen : dat is toch allemaal maar toekomstmuziek. En het klinkt alles wel erg mooi, maar het is zo ver . . .
Je kunt in zo'n morgendienst mooi praten over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, maar wij leven intussen nog maar op de oude aarde en onder een vaak grauwe wolkenhemel. En nog altijd is de dood er en rouw en geklaag en moeite. Misschien vindt u mij een moeilijke vertrooster. En u zou wel tegen me willen zeggen wat de dichter Jaap Kronenburg, die in zijn korte leven in verschillende sanatoria heeft gelegen, gezegd heeft tegen iemand, die hem op zo'n goedkope wijze aan boord kwam met woorden van troost.
Je kunt wel gaan ... je hoeft niet meer te komen! Je praat altijd van zwijgende berusten.
Je praat altijd van zwijgende berusten. Dat kan geen mens .. dat doen alleen de bomen,
Dat kan geen mens .. dat doen alleen de bomen, die naakt en weerloos in de stormwind staan.
Jij hebt een vrouw . . . jij kunt wel in je lot [berusten I
Mijn bed is leeg ... ik ben ziek en alleen.
Je zegt, dat ik gehoorzaam heb te volgen, maar ging je zelf die kant gewillig heen ?
Je moet niet zo over Gods daden praten!
Denk wat het is, ze stil te ondergaan
en, voel je eens je hart van God verlaten,
kom dan nog even bij mij aan.
Misschien dat we elkaar dan beter kunnen [vinden, dat je mijn schreien beter kunt verstaan.
Misschien . . . gaan we dan samen zachtjes [zingen:
Wat God doet, is toch welgedaan I
Luisteraars, de boodschap, die ik vanmorgen aan u mag doorgeven, is de troost niet van een mens, maar van God zelf 1
Het grote uitzicht is: het Vaderhuis en Vader die klaar staat om ons de tranen van de ogen af te wissen.
En inderdaad, nu zijn ze er nog, de tranen.
Er is geen Christendom zonder lijden.
Geen gaan achter Jezus aan, zonder het kruis. Goed, soms kun je zingen, maar het zijn psalmen in de nacht. Soms kun je eens even bevrijdend lachen, maar het is een lachen door tranen heen. Probeert u dan dit niet te vergeten : de tranen worden geteld ; God bewaart ze in zijn kruik. Iemand heeft gezegd : „God verandert die tranen in parels. Hoe meer tranen we hier beneden schreien, hoe meer parels er boven zullen zijn". Zo worden we getroost, terwijl we nog in het tranendal zijn.
God weet er alles van. Hij ziet ons. Hij ziet de tranen in onze ogen. En Hij hunkert naar de dag waarop Hij ze voorgoed van onze ogen zal kunnen afwissen.
Bekende en onbekende luisteraars, laten ook wij, in het geloof, naar die dag verlangen. Naar de dag waarop het Rijk Gods gekomen zal zijn. We hebben de belofte van God. Hij zelf is onze Vertrooster. En wanneer deze God gezegd heeft: „Zie, Ik maak alle dingen nieuw", dan hoort Johannes op Patmos Hem nog zeggen : „Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig". Dat betekent, dat we er op aan kunnen.
Dat betekent, dat we er op aan kunnen.
We mogen God houden aan zijn belofte.
En zo zien we, door onze tranen heen : de heerlijkheid van Gods Rijk.
En niets kan ons scheiden van Gods liefde. En wij zullen door Gods kracht, zelfs in de pijn, meer dan overwinnaar zijn.
Zo houden we het uit. Ja, enerzijds houden we het uit, maar denkend aan de heerlijke toekomst, die voorde gemeente van Christus is weggelegd, kunnen, we het aan de andere kant nauwelijks meer uithouden en gaan we intens uitzien naar de grote ontmoeting met de hemelse Vertrooster.
Ik ben hier in het tranendal, de hoge Thabor is daar boven : Heer, laat mij met der zaal'gen tal uw majesteit eens eeuwig loven 1
Amen.
Laat ons bidden. Hemelse Vader, wij bidden U voor alle mensen
Hemelse Vader, wij bidden U voor alle mensen in wier ogen tranen zijn.
Wij danken U daarvoor, dat Gij wéét van onze tranen en dat Gij, in de gestalte van Jezus Christus, Uw Zoon, in ons tranendal zijt afgedaald, helemaal tot beneden toe.
Doe ons allen verlangen naar het nieuwe Jeruzalem, waar Gij alle tranen van onze ogen zult afwissen.
Geef, dat wij allen leven met dit blijde vooruitzicht voor ogen en er zo tegen kunnen, ook vandaag. Amen.
Gezongen: Psalm 42 : 1 en 2. Gezang 125.
Morgendienst N.C.R.V., 2 september 1959.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 oktober 1959
Kerkblaadje | 8 Pagina's