Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kohlbrugge en Isra�l,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kohlbrugge en Isra�l,

40 minuten leestijd

Inleiding.

Met beiden heb ik mij in de loop van mijn leven beziggehouden. Zelfs is het zo dat ik persoonlijk via Kohlbrugge tot Israël gekomen ben. Toch ben ik enkel maar „een beetje" er mee doende geweest. Want deze twee onderwerpen echt te beheersen, en er dus met gezag over te kunnen spreken, dat zou tien levens vergen.

Om te beginnen wens ik mij uitdrukkelijk aan te sluiten bij degenen, die in onze tijd betuigen dat Kerk en Israël veelszins allebei tot „religies" zijn verworden en misgroeid. Ik denk aan Kraemer, die uiteenzet dat de grote religies der mensheid — als „religies" — op elkaar lijken gelijk twee druppels water; ze zijn allemaal pogingen om het menselijke leven te élevéren boven het dierlijke peil en zo als mens zelfrespect te krijgen. ^)

Leonhard Ragaz betuigde hetzelfde; als hij schrijft over: „De boodschap van het koninkrijk Gcas", noemt hij het Koninkrijk Gods Israël. Onder Israël vat hij dan het Jodendom en Christendom samen, die gescheiden samenleven. Als antwoord op de vraag hoe dit kan, antwoordt Ragaz dan: „Het antwoord is weer eenvoudig: juist omdat zij godsdiensten geworden zijn Het christendom is, Christus belijdend, van het Koninkrijk Gods afgedwaald, het is een godsdienst geworden, en daardoor van Christus' zaak christendom, christelijke godsdienst. Het Jodendom heeft het geloof aan het Koninkrijk Gods bewaard, maar heeft Christus, die het heeft geopenbaard en verdedigd, verworpen; zo is het zelf ook een godsdienst geworden. Joodse godsdienst. Het Koninkrijk Gods staat boven beide. Het zit ook in beide, maar gaat er niet in op. Daarom zijn beide niet de gehele waarheid. Beide moeten tot hun eigen waarheid terugkeren. Dan zullen zij elkander vinden: in het Koninkrijk Gods, in Christus, niet in de godsdienst". -)

Het is voor ons, christenen, misschien moeilijk dit maar zo aanstonds toe te geven. Dat komt doordat door ons persoonlijke innerlijke leven heen het christendom toch nog altijd op de een of andere manier met de levende Christus verbonden is. Maar dan zien wij het geflatteerd. Daarom is het gezond en heilzaam voor christenen het christendom te zien door de ogen van de Jood. Wij kunnen hier vergelijken met een spreker, die zijn eigen stem niet herkent, wanneer die door de radio of via een geluidsband klinkt. Di« stem is dan vele malen doffer en vlakker, ook grover, dan iemand zichzelf altijd gehoord heeft. Toch is dèt hetgeen de andere mensen horen. In Joodse ogen nu heeft christendom misschien op

In Joodse ogen nu heeft christendom misschien op een enkel punt enig voordeel. Zo wordt bijvoorbeeld in de Staat Israël het monogame huwelijk gehandhaafd, hoewel de bijbel van Israël dit niet eist, en wordt de parlementaire democratie uit het christelijke Westen als de enige goede staatsvorm erkend, beide niet denkbaar zonder de geschiedenis van het christendom. Maar anderzijds is het leven van de Jood ten opzichte van het Gebod Gods strenger. Dit leert de ervaring. Wanneer men in de Staat Israël dronken Arabieren ziet, dan moeten dit christen-Arabieren zijn; de Islam verbiedt het drinken van sterke drank. Dus heeft de Jood meer respect voor de godsdienst van Mohammed, dan voor het christendom ; dit laatste is in zijn ogen de godsdienst van: „alles mag maar ". Het eindoordeel van de Jood over het christendom is dan ook dat het echt „gojisch" is, vreemd aan het Joodse denken, niet méér eigen dan de Oosterse religies. Hierdoor komt het dat er zelfs in de Staat Israël een soort dwepen bezig is mode te worden met Oosterse religies. Boeddhisme, Hindoeïsme krijgen aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem meer aandacht dan het christendom. Zó denkt men de Oosterse achtergrond van Is-raël weer te ontdekken en er recht aan te doen. Op zic'jzelf bestaat er dan ook geen voorsprong van christendom op Jodendom. Waarom zouden wij trachten Joden tot het christendom te bekeren? Elke religie is een systeem van zelfheiliging, ieder mens bouwt een staketsel, een soort eretribune van zelfrespect, waardoor men weer met zichzelf tevreden kan worden, de vrede met zichzelf kan terugx^annen en op de anderen neerzien. Dit loopt altijd uit op een vorm van moralisme of humanisme, kortom op een ideeënstelsel, waardoor het leven op aarde dragelijk wordt. Ik denk aan het boek van een Zweedse dokter, die in Napels de praktijk uitoefende. Op zekere dag zit in zijn wachtkamer de vrouw v^n de Anglikaanse dominee, stijf in haar tailor-made van Schots tweed, nóg stijver in haar Anglikaanse christendom, toevallig naast een andere vrouw, die een lichtekooi blijkt te zijn. En dan zeilt de domineesvrouw, haar rokken saamhoudend, in starre verontwaardiging, als een beledigde majesteit de deur uit

Zie, dat is religie En zó is het inderdaad lood om oud ijzer. Waarom zou men kiezen tussen christendom of Jodendom of welke andere religie ook? ') Maar Jezus Christus zaagt dat hele staketsel van onderen stuk, zodat de religieuze mens in de modder tuimelt. En Hij stelt daarvoor in de plaats de hand van boven, de „emeth", „die Treue Gottes", uitgestrekt tot de verlorenen, de mensen in absolute nood, degenen die zichzelf een verloren vod achten. Hij is „der hulpelozen hulp". Dit is het volstrekt-andere, van elke religie zover verwijderd als Noord- van Zuidpool.

Op dit punt gekomen voer ik de gestalte van Kohlbrugge in.

Hij staat als het ware voor een bord, waarop de woorden christendom en Jodendom geschreven staan. En nu neemt hij het krijt ter hand, haalt een dikke streep door het woord: christendom, en schrijft: Christus. Hij haalt ook een dikke streep door het woord: Jodendom, en schrijft: Israël. Want Kohlbrugge distanciëert zich van alle religies; hij koestert geen respect voor het christendom als religie, en evenmin voor het Jodendom als menselijke vorm van vroomheid en zelfbevrediging. Hij weet alleen van Christus en daarom van Israël.

Maar ik moet hier mijzelf in de rede vallen: is dit laatste wel waar? Mijn vrouw zeide, toen zij hoorde van de opdracht om deze lezing te houden: ,,Ze hadden je net zo goed kunnen uitnodigen om een lezing te houden over: Kohlbrugge en de televisie. Daar heeft hij namelijk ook nooit over nagedacht". Het spreekt vanzelf dat mijn vrouw gelijk heeft; maar een gelukkig huwelijk bestaat daarin dat man en vrouw allebei gelijk hebben. En dus kan ik nu aanstonds tot mijn eigenlijke lezing komen. Want nu heb ik de verdeling van het onderwerp. Ik wil over twee stukken handelen:

a. Kohlbrugge heeft Israël gezien;

b. Kohlbrugge heeft Israël niet gezien.

a. Kohlbrugge ziet Israël.

Dit blijkt allereerst uit zijn visie op de Thora, die bij Kohlbrugge uitdrukkelijk niet met „Wet" vertaald moet worden en die voor hem de sleutel vormde tot het evangelie. Zijn vader had hem reeds als kind op het hart gebonden: „De vijf boeken van Mozes; als je die kent en verstaat, kun je de hele bijbel begrijpen". De beste weg om Kohlbrugge te leren kennen is van zijn oordeel over de Thora Israels uit te gaan; die stelt hij namelijk volstrekt centraal. *)

Persoonlijk heeft deze trek in onze leraar mij het diepste getroffen. Mijn levensloop is daardoor in het kort déze geweest: ik ben via Kohlbrugge tot Israël gekomen.

Het is mij bekend dat niet ieder het met deze Kohlbrugge-interpretatie eens is. Prof. Berkelbach van der Sprenkel schreef in een recensie van mijn Kohlbrugge-boekje: „Hij heeft er een ethische Kohlbrugge van gemaakt". Ja, goed, zo kan men het zeggen: Kohlbrugge is een ethische theoloog in de allerdiepste zin van het woord. Dat kan men al zien in zijn opmerking bij zondag 44 van de Catechismus: Maar is de Wet van Mozes, zoals die in tien woorden bestaat, niet afgeschaft? Neen, want onze Here en de apostelen houden de gelovigen uit de heidenen zowel als de gelovigen uit de Joden steeds de tien geboden voor. ^)

Vandaar dat zijn ex-libris, bij zijn leven briefzegel en thans boekmerk, uitbeeldt de twee tafels der tien geboden, die de christen-ridder in het hart draagt. En het Griekse opschrift op deze ex-libris komt voornamelijk hierop neer, dat de gelovige, door Christus, in den Geest, met de Wet in overeenstemming is.

Op dit punt van de Thora nu wijkt Kohlbrugge het meeste af van de landlaufige orthodoxie van zijn dagen. In de gewone prediking der orthodoxe dominees ..spreekt men van de Wet alsof men een verscheurend beest of de duivel zelf voor had, en alsof de Wet om zo te zeggen uit de afgrond was opgekomen". Voor Kohlbrugge is de Thora daarentegen een geschenk van God. Aan de ene kant is er de ontzaglijke ernst van de Wet: het moet er wezen, alles wat de Wet gebiedt, al komt de onderste steen boven. Aan de andere kant is zij de proleptische uitbeelding van Christus zelf. Kohlbrugge ziet namelijk de Thora en Christus geheel in elkanders verlengde; God kón zulke strenge eisen stellen, omdat Hij op de berg Sinaï "eeds het beeld van zijn Christus voor ogen had. Eenmaal zou het gedaan wezen; in de trekken van de Thora liggen eeuwen tevoren reeds de lijnen van het aangezicht van Jezus Christus gebeeldhouwd. Vandaar ook de intense vreugde om het geschenk van

Vandaar ook de intense vreugde om het geschenk van de Thora. Net als bij Israël. Dat volk viert ieder jaar het feest van Simchat Thora, vreugde der Wet, met een uitbundigheid, waarbij de mensen met de wetsrollen als een bakerkind in de armen extatisch dansen over de straten van nieuw Jeruzalem. Hoe kan het ook anders? Dit is het vaderlijk onderricht van God aan zijn kinderen (en dus is het woord: Wet, hoewel wij het evenals Kohlbrugge toch nog gebruiken, falikant verkeerd vertaald), en leert in verhalen en voorbeelden hoe die kleine kinderen op zijn wegen zullen gaan, en veilig zijn Bij de Joden is de Thora dan ook zó in ere, dat men in de synagoge de andere boeken van Tenach (het „Oude Testament") desnoods uit een gedrukte bijbel mag voorlezen, maar de Thora mag alleen gelezen worden uit een geschreven rol van perkament. Kohlbrugge maakt deze tegenstelling met de andere bijbelboeken niet; maar de eer, die hij aan de vijf boeken van Mozes bewijst, is volstrekt niet geringer dan bij de Joden.

Het gaat in Gods Woord namelijk niet in de eerste plaats hierom, dat wij zalig zullen worden en in de hemel komen, maar dat wij in Gods wegen zullen gaan, nu en hier. Daartoe tekent de Here op de Sinaï reeds het voorlopige portret van Christus. En daarom is het gebod tegelijk altijd belofte. En ligt het hele evangeüe reeds in de Thora. Christus als de Wet in haar vervulde staat. De Wet als Christus in zijn praeexistentie.

Ik noem in de tweede plaats: de aandacht voor het „Oude Testament".

Dit is voor Kohlbrugge één en al boodschap van Genade, dus van Christus. Hij is wars van het gemakzuchtige systeem van enkel zogenaamde „Messiaanse teksten" op te sommen. En dus is het voor mij de vraag of zijn schoonzoon Eduard Böhl hem wel volledig recht gedaan heeft door juist in zijn boek: Die Christologie des Alten Testaments deze methode tóch te volgen. Kohlbrugge zelf geeft een betere visie en behandeling van het „Oude Testament" in zijn boek over Mattheüs 1, waar Christus' genadetriomf bijvoorbeeld heerlijk uitkomt in de gestalte van Rebekka, zondares-heilige. Het is altijd en overal de prediking van de genade voor een verloren zondaar, waar die zondaar in zijn gelóóf rechtvaardig wordt genoemd. Dus is alles Christus-prediking in het „Oude Testament".

God handelt met de mensen altijd gelijk, altijd ,,in Christus". Hij herhaalt zichzelve dus, door elke generatie op dezelfde wijze te verlossen. Israël weet hier ook van, als het als hoofdgedachte van de bijbelse verkondiging stelt die van de recapitulatie: alles wordt onder één hoofd gebracht en alles is reeds in één moment volbracht. Dit gaat terug op de belijdenis van de EENHEID Gods, het enige geloofspunt, dat de joodse religie heeft vastgelegd. Deze eenheid van God omsluit een eenheid van alles en allen, en omvademt alle tijden en ruimten. Hier zijn diepe momenten uit de openbaring van het „Oude Testament" getroffen. Men mag hier dus niet spreken van een „gefahrliche Einlinigkeit", zoals Mevr. Moltmann gedaan heeft. *) Integendeel, het is de „Einlinigkeit" van de bijbel zelf. De uitleiding uit Egypte, het slavenland, herhaalt zich in elk geslacht en in elke eeuw. Niet enkel de vaderen zijn daar en toen onder Mozes uitgeleid uit het diensthuis. Maar — zo zegt het Jodendom in zijn Seder, de dienst der gedachtenis aan de verlossing uit Egypte, dus bij het jaarlijkse Pascha-vieren: „Iedere Jood uit elke generatie in alle eeuwen moet het zo beschouwen, alsof niet zijn vaderen alleen, maar hij zelf in eigen persoon uit Egypte is uitgeleid". Sla daartoe uw bijbel op en lees met aandacht Deuteronomium 5 : 2, 3 en 29 : 14,15. Wij weten hoe Paulus dit zuiver Joods overbracht op de dood en de opstanding van Jezus Christus: elke generatie moet weten dat wij daar en toen óók mede uit de dood tot het leven zijn opgewekt. En Kohlbrugge zelf gaf op de vraag der Piëtisten: „Waar bent u bekeerd?" ten antwoord: „Op Golgotha".")

Zo is Kohlbrugge in dit alles conform met Calvijn, die niet als Luther de tegenstelling tussen Gesetz und EvangeHum sterk opdreef, maar die telkens de nadruk heeft gelegd op de overeenkomst en de eenheid van Oud en Nieuw Verbond. Bij Jeremia 31, het hoofdstuk over de vernieuwing van het Verbond, wijst Calvijn er op dat het nieuwe Verbond alleen in vorm verschillend is van het oude, niet in het wezen en in de materie zelf.')

Ook is hij conform met onze Belijdenisgeschriften, Heidelbergse Catechismus en Nederlandse Geloofsbelijdenis, die immers vastlegden dat de Kerk bestond van het begin der wereld tot aan het einde derzelve, gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, die zonder onderdanen niet zijn kan. Daarentegen is elke Pinksterprediking met al deze vaderen in strijd, die de mensen vertelt dat de Kerk op de dag van Pinksteren jarig is, omdat zij te Jeruzalem voor 1900 jaren gesticht is alsof de Kerk gesticht is zoals het Leger des Heils, en alsof Jezus met William Booth te vergelijken was

Kohlbrugge erkent zelfs zó ten volle het „Oude Testament" dat hij deze naam verwerpelijk acht , en dat hij uit 2 Corinthen 3 aantoont, dat Paulus met de term „Nieuw Testament" niet bedoeld kan hebben het huidige boek van die naam, om de eenvoudige reden dat de apostel toen nog niet vermoeden kon, dat de brief die hij aan het schrijven was, eenmaal deel zou uitmaken van de bijbel van de christelijke Kerk. ^)

En zo heeft hij ons het beginsel aller „theologiae purioris": de eenheid van Oud en Nieuw Verbond op het hart gebrand. Dit confronteert ons altijd onmiddellijk met Israël. Wanneer men echter stelt, dat de Kerk „het nieuwe Israël" is en in Handelingen 2 is geschapen, is het „Oude Testament" een vreemd boek geworden en is Israël voorgoed van de kaart.

Ik noem in de derde plaats: het accent op het nietsubstantïéle, maar relationele denken in de bijbel.

Er is op dit aspect in de prediking van Kohlbrugge in de laatste tijd een sterk licht komen te vallen doordat dit hem juist tot een verwijt werd gemaakt,") Wij willen trachten dit vraagpunt voor niet-theologen enigszins duidelijk te maken. Onder de nalatenschap van Pascal werd een briefje gevonden met deze woorden: Niet de god der filosofen, maar de God van Abraham, Izaak en Jakob, Dus koos Pascal voor de God der geschiedenis. De openbaring werd hier be-schouwd als een ingrijpen en een inslag door historische feiten en daden van uit de eeuwigheid dwars door de gewone geschiedenis van alle dag heen. Aldus wordt God midden in de existentie, het bestaan der mensen op aarde betrokken. Dit is de lijn van Pascal, Hamann, Kierkegaard. Maar dit is ook de lijn van het Joodse volk, dat God ontmoet in zijn geschiedenis, en dat daarom die boeken uit het „Oude Testament", die wij historische boeken plegen te noemen, als profeten aanduidt. Want de profeet vertolkt geen verheven gedachten, maar daden des Heren. In deze rij staat nu ook met beide voeten Kohlbrugge.

Vandaar ook zijn sterke nadruk op het providentiële: elke vriend van Kohlbrugge kent de verhalen van dat vinden van die veren pen op straat, dat „toevallig" bij Utrecht arriveren vlak vóór poortsluiten, die zending van een grote zak tabak, op momenten dat hij juist geen geld meer bezat voor een pen, voor de tol, voor tabak Ook de Jood kent dit; hij ziet wonderen in het heden, God grijpt drastisch in midden in het ,,gewone leven". Kohlbrugge protesteert dan ook principieel tegen alle vergeestelijking zoals die in het Piëtisme gebruikelijk was en tegen het misbruik van de allegorie in de bijbeluitleg. Het is alles zo bedoeld, zo werkelijk, als de bijbel het zegt.

Daarmee is in overeenstemming het denken in relaties, in verhoudingen tussen God èn mens, tussen men én mens. Hier is immers niet het vaste bestand der dingen, het blote „zijn" van natuur of „bovennatuur" van belang, niet de substantie van stof of geest, maar het gebeuren zelf. Dit staat dan ook tegenover het Griekse denken, waar het altijd gaat om de substantie, en waar dus de wedergeboorte moet opgevat worden als een verandering in de substantie, in de „zielestof", of als een soort transsubstantiatie. Dit leidt tot Rome; en ten slotte tot magie. In de bijbel is het zo dat het eigenlijke van het leven altijd in beweging is, en ligt in de vonk, die overspringt van hart tot hart, tussen mens en mens, en tussen mens en God, Altijd is er een Gesprek in het geding. Altijd wordt God volkomen persoonlijk gedacht.

Het moderne Jodendom heeft deze grondstructuur van de bijbelse openbaring opnieuw ontdekt. Daar is ook het substantie-begrip door het functie-begrip vervangen, ^*')

Het is een misvatting wanneer Mevrouw Moltmann het denken in relaties ziet als tegenstelling tegen het denken in de lijn der geschiedenis. Zij stelt namelJik dat Kohlbrugge door zijn relationisme de historie vervluchtigt tot een tijdloze mystiek. Het is echter veeleer zó dat het denken in relaties als tegenstelling heeft het substantiële denken. Met andere woorden, het gaat hier alleen om de vraag, hóé men de geschiedenis verstaat. Kohlbrugge is niet ontrouw aan de geschiedenis, maar hij verstaat de geschiedenis als geschieden, dus in actu pleno, niet als een stoffelijk substraat, niet als een „iets", waarover wij de beschikking hebben. Het geschieden schept enkel voor God het „Forum" in de existentie, waarop Hij de mens ontmoeten en met hem spreken kan. Het gaat dus niet om de historie als zodanig, maar om het geschieden als „gespreks"-mogelijkheid, waardoor het Woord vlees kan worden. ^^)

Voor de leek wordt de zaak nog duidelijker, als wij iets verder ingaan op Kohlbrugge's leer aangaande de incarnatie en aangaande het beeld Gods. ^^)

Vooreerst stelt Kohlbrugge dat Christus niet slechts ,.ins Fleisch", maar „IM Fleisch" gekomen is. Mevrouw Moltmann verbaast zich daarover. Maar „ins fleisch" zou ook kunnen betekenen wat de dichter Van Eeden beschrijft als: „Een goddelijke banneling in eenen waereldlijken kring " Van die voorstelling moeten wij verre blijven. Luther heeft gezegd: Wij kunnen Christus nooit diep genoeg in het vlees trekken. Dit is Kohlbrugge uit het hart gegrepen. Hij stelt daarom inclusief dat Christus eigenlijk ook onder de erf schuld valt. Ik zeg: inclusief, want ik meen dat men dit rechtstreeks niet uit zijn geschriften kan aantonen. Toch geeft Locher hier een wettige afleiding in mijn oog.

Welnu, tot deze krasse stellingen kon hij nooit gekomen zijn, als hij substantieel had gedacht. Wanneer erfschuld aanduidt een verandering in de stof, waaruit de mens gemaakt is, dan kon dit Christus nimmer worden toegeschreven. Want dan zou Hij het vergift van de erfzonde ook in zijn bloed gehad hebben en een zondaar zijn geweest. En dan kon de belijdenis: In alles aan ons gelijk, doch zonder zonde met langer volgehouden worden. En dan kon Hij dus onze verzoening niet zijn.

Men heeft er moeite mee gehad Christus ook onder de erfschuld te zien. (Bv. Kuyper, Van Lonkhuyzen). Dit lijkt vreemd, want men wil toch volhouden dat Hij de schuld der ganse mensheid heeft gedragen; en dat beduidt toch erfschuld? Ja, maar zij voelden bij dit woord ,,erfschuld" nog iets anders, iets kleverigs, iets plakkerigs, iets pikkerigs meespelen, iets als een infectie, die de huid ziek maakt en alle crganen geleidelijk aan vergiftigt. En dat substantiële willen zij — allicht en terecht — van Christus verre houden.

Maar nu moeten wij horen hoe Kohlbrugge predikt. Hoor bij hem de nadruk op het ,,De persoon des zondaars droeg Hij". Dat zegt niet dat Hij zelf een zondaar was, maar dat Hij stond, en dan ook volledig stond, op de plaats van de zondaar. Anders is 1'et onmogelijk Christus' vleeswording te denken en L)men wij onweerhoudbaar bij docetisme uit of bij de leer van Menno Simons. Dat betekent: dan was Christus' lichaam enkel een schijnlichaam en zijn strijd slechts een schijnvertoning, die wordt ,,opgevoerd" als een toneelvoorstelling. Dan was er dus niets gebéurd op Golgotha. Dan was Christus niet geheel onzer één, en waren wij nog alleen, van God verlaten op deze vreemde wereld.

De PLAATS waar iemand staat voor God beslist. Het ganse bederf der zonde heeft hier zijn punt van aanvang. Kohlbrugge ontkent nooit dat de mens Wezenlijk in hart en nieren bedorven en doodziek is, „melaats van het hoofd tot de voeten"; daar legt nij genoeg nadruk op. Maar die hele vergiftigde toestand van een zondig mens, dus het substantiële beo^f — laten wij dit woord maar gebruiken — komt voort uit de verbroken relatie, dus uit de plaats, uit het beeld, waar hij behoort, vandaan. Bij gasvergiftiging is een mens ook ziek tot en met. Het is niet zo dat de gezondheidstoestand op zichzelf ongedeerd blijft. Neen, hij is ziek en bedorven voor honderd procent. Maar hij is meteen gered en genezen als de ramen opengaan; dan raakt hij weer in de frisse lucht en keert in zijn eigenlijke element terug. En dan stroomt de genezing met volle teugen binnen. Natuurlijk niet de uitwerking, maar wel de oorzaak van de zonde en de dood is gelegen in de verkeerde plaats, waar men staat,

Hoe dicht nadert hier Kohlbrugge tot het Joodse denken van het: Ich und du, wat de christelijke theologie in onze eeuw weer opnieuw door Buber heeft geleerd.

Misschien nog duidelijker wordt dit alles bij de leer van het beeld Gods. Kohlbrugge vertaalt welbewust: Mensen IN Ons beeld, NAAR Onze gelijkenis (Genesis 1 : 26). Hij loochent dus het: naar geenszins, maar bij het eerste woordje uit de tekst: beeld houdt hij het Hebreeuwse woord: in aan. En zo wordt zijn gehele prediking van de rechtvaardigmaking en de heiligmaking in hun onderling verband reeds in Genesis 1 gepraefigureerd. Rechtvaardiging is dat de mens weer in het beeld van God terugkomt: op de plaats, waar hij behoort, oog in oog met God, recht tegenover God. Zoals een kind zijn beeld, zijn portret terugvindt in het oogspiegeltje van zijn mtieder, wanneer het maar erg intiem en dicht bij moeder zit Heiligmaking is dat de mens weer NAAR de gelijkenis van God begint te leven. Zó beheerst de rechtvaardiging heel de heiliging.

Ik herhaal nu nog slechts hoezeer Kohlbrugge het denken der Joden (of: van de openbaring aan Israël) heeft meegedacht. Bij Israël is alles relatie. Martin Buber vertaalt Johannes 1 : 1 dan ook: lm Anfang war die Beziehung. Immers: WOORD betekent niets anders dan relatie, zodat er Gesprek mogelijk is. Het openbreken van het stomme zwijgen. De heidense god is altijd de zwijgende god (Miskotte). Jhwh alleen is de sprekende en dus tegelijk de aanspreekbare God.

Het Jodendom verschilt van ons voornamelijk op het punt van de zonde-leer. Eigenlijk — zo heeft veel ervaring mij telkens weer als bij verrassing geleerd — staat er geen ander woordje tussen Joden en christenen in de weg als het woord: zonde. Wij zouden tot de Joden willen zeggen wat in het boek: Cur Deus homo van Anselmus van Canterbury gezegd wordt: Nondum considerasti quanti ponderis sit peccatum; gij hebt nog niet voldoende overwogen van welk gewicht de zonde is. Maar dit zuiver gewicht te kennen is alleen door het kruis van Jezus Christus mogelijk. Israël zonder Christus kan dit ook niet. Want het hele woord: zonde krijgt een volkomen andere waarde, diepte en dimensie door het kruis. Dat kan niemand buiten Christus verstaan. Maar ook zijn hierdoor christenen de enige echte realisten ter wereld geworden. Wij kunnen de dingen en de feiten en de mensen bij hun naam noemen en, zonder oogkleppen voor, de wereld aanzien en doorzien. Alleen wij, in Christus.

Maar, om te kunnen discussiëren moet men een gemeenschappelijk uitgangspunt hebben. Pour discuter il faut être d'accord. Dit hebben wij echter met Israël, als wij mèt Kohlbrugge Tenach (het „Oude Testament") weer verstaan als het wonder van het Woord, d.w.z. van het herstel der relatie. Kohlbrugge is hierin volkomen modern. De theologie in dit laatste vierde der eeuw heeft dit centrale aspect van de bijbelse openbaring wederom ontdekt. Kohlbrugge echter was ons vóór.

Vandaar dat hij het Rooms-katholieke, substantiële denken altijd rechtuit fel en klaar bestrijdt. Hij noemt het in zijn geschriften neo-pythagorisme en schrijft het dus toe aan de triomf van de heidense, platonische filosofie over de kerk van Rome. De zonde is niet in de eerste plaats gelegen in iets grijpbaars, iets lichamelijks. Wanneer Paulus spreekt van „het lichaam der zonde" (Colossenzen 3:5), dan bedoelt hij niet dat het menselijk lichaam of de stof als zodanig de draak is die het gif spuwt. Hij past hier beeldspraak toe; daarom beschrijft hij de ledematen van dit „lichaam" niet als onze zondige handen en voeten of ogen, maar de leden van dit „lichaam" zijn: hoererij, afgodendienst, onreinheid enz. Spreekt de apostel van: „het lichaam dezes doods" (Romeinen 7 : 24), dan doelt hij niet op de opvatting van Plato, dat „soma estin sèma", het menselijk lichaam is een grafzerk, die de reine ziel zou tegenhouden om het goede te doen, maar dan stelt hij de zonde zelf voor als een soort ,,corpus" of organisme, een georganiseerd systeem van de duivel, waarbinnen alle krachten der ziel als een soort leden moeten mee-opereren zoals het corpus zelf gebiedt. Dus is hier niet bedoeld dat alles in orde komt, als broeder Ezel maar dood is.")

Zó kan ook de uitdrukking: „De oude mens" nooit de slechte buitenkant betekenen, waarbinnen dan een blanke kern, de ziel, de nieuwe mens zich zou bevinden. Neen, Christus alleen is DE nieuwe Mens, wij zijn — in ons gehele zijn — de oude mens.

Dit alles vermeld ik maar bij wijze van illustraties om te tonen, hoe over de hele linie bij Kohlbrugge de heidense denkwijze van het stof en het lichaam als de schuld van alles wordt afgewezen, en hoe hij altijd terugkeert tot de relatie. lm Anfang war die Beziehung. De Jood Buber zegt het op grond van het Joodse lezen van Tenach, maar wij zouden dit woord een samenvatting van de hele theologie van Kohlbrugge kunnen noemen.

Thans ga ik over tot

b. Kohlbrugge heeft Israël niet gezien.

Allereerst — om met het eenvoudigste te beginnen — blijkt dit uit enkele antisemitische uitlatingen. Wanneer iemand werkelijk Israël als levende factor in de heilsgeschiedenis Gods ziet, wordt hem dit onmogelijk.

Ik herinner aan zijn boekje: Vragen en antwoorden tot opheldering en bevestiging van de Heidelbergse Catechismus, waar wij op blz. 152 lezen: ,,Zo verhaalt men van een Spaanse of Neurenberger jood, die zich voor geld door een schilder aan een kruis liet binden om tot model te dienen, en dien de schilder toen, om zijn werk volkomen te hebben, met eenen dolk doorstak " Hij vond dit de moeite waard het in zijn boekje voor kinderen te vertellen. Het zat hem dus blijkbaar nogal hoog. Ik vind hier geen woord tot verontschuldiging van Kohlbrugge. Dit is heel, heel erg. Ofschoon dii óns pas opvalt, schande voor ons, in déze tijd, nu wij pas op zulke dingen „keen" zijn geworden.

Vervolgens hebben wij tevergeefs in Kohlbrugge's preken en artikelen naar inzicht in de toekomst van Israël gezocht. Ik heb nagezien: De twaalf twaalftallen; allerlei losse preken, die in mijn bibliotheek aanwezig zijn; de twaalf jaargangen van het Amsterdamse Zondagsblad; de twee jaargangen van de Evangehscher Sonntagsbote aus Oesterreich enz. Voorzover ik over dergelijke werken van Kohlbrugge beschik, heb ik alles zorgvuldig nagegaan, wat een groot stuk tijd kostte. Ik heb gespeurd in zijn Oudtestamentisch werk, bv. bij Jeremia 31 (waar staat dat ook het nieuwe verbond een verbond wezen zou met het huis van Israël en met het huis van Juda; en Jezus en de apostelen hebben alleen hierbij aangesloten, als zij spraken van het gekomen Nieuwe Verbond; want zij konden zich nergens dan bij deze plaats op het ,,Oude Testament" beroepen); wat denkt u dat de oogst was? Niets. Ik heb gezocht bij alle plaatsen uit het „Nieuwe Testament", die direct in aanmerking komen, b.v. Lukas 21 : 24 (Zij zullen over de gehele wereld verstrooid zijn en Jeruzalem zal door de heidenen vertreden worden, TOTDAT de tijden der heidenen vervuld zullen zijn). Geen spoor van herkenning. Ik zocht bij Johannes 10 : 16 (De andere schapen die van déze stal, = Israël, niet zijn, moet Ik ook erbij toebrengen ); maar Israël was ook hier in geen velden of wegen te zien.

Ik zocht bij Romeinen 11 : 26 (Wanneer de volheid der volkeren ingetreden zal zijn, zal op deze wijze geheel Israël behouden worden); maar Kohlbrugge past dit enkel maar helemaal op zijn eigen levensgeschiedenis toe. (Amst. Zondagsblad, 8, blz. 147). Hoe kan iemand zó alles individualiseren, terwijl hier toch kennelijk wereldgeschiedenis Gods verkondigd wordt. Ik sloeg op Efezen 2 (Christus is de vrede, en de eenheid tussen Joden en niet-Joden, omdat Hij de muur, die scheiding bracht tussen deze twee groepen, heeft afgebroken); hij slaat hier zelfs juist vers 11 en 14 over, waar het op aankomt. Hij wil er blijkbaar niet aan.

Ik zocht bij Romeinen 15 : 7 (Paulus spoort de christenen uit Joden en gojim aan elkander wederzijds te accepteren, zoals Christus ook ONS geaccepteerd heeft. En dan worden met dat: ONS kennelijk de Joden bedoeld, want in vers 8 zegt de apostel nadrukkelijk: Ik bedoel hiermee dat Christus terwiUe van de waarachtigheid Gods een Ebed, een dienaar der besnedenen geworden is, om de beloften aan de Joodse vaderen te bevestigen). Maar ook hier negatief resultaat. Hij heeft bij vers 7 heel niet gelet op dat: ONS. Trouwens vers 8 laat hij ook geheel onbesproken.

Wat ons dan ook allereerst treft is dit: hij heeft overal, waar van Israels blijvende plaats in het heilsplan Gods duidelijk en onmiskenbaar wordt gesproken, de ogen (bewust en expres?) gesloten. Ik houd mij intussen aanbevolen voor verdere naspeuringen in dezen. Want niets zou mij liever zijn dan dat ik mij op dit punt in Kohlbrugge heb vergist. Maar ik heb redenen om te geloven dat de oogst niet positiever zou kunnen uitvallen, als men het hele oeuvre van Kohlbrugge zou napluizen, iets waarvoor ik niet in de gelegenheid was.

Wat mij intussen is opgevallen bij Romeinen 11 : 26 (Amsterd. Zondagsblad, 8, blz. 70) zijn deze woorden van Kohlbrugge: „Geheel Israël is het uitverkoren Israël met de heidenen. De dwepers met hun ideeën van gehele wederherstelling (daar is Da Costa mee bedoeld) vergeten, dat dit alles alleen tot stand gebracht wórdt door de prediking des geloofs en dat deze prediking altijd sommigen een reuk des levens ten leven en anderen een reuk des doods ten dode blijft".

Door echter Israël van de toekomstprediking uit te schakelen — tegen de hele geest van het „Nieuwe Testament" in — wordt het'beeld van de toekomst des Heren zelf verkort en uitgehold en verliest zijn realiteit. Ook Mevrouw Moltmann is dit ontbreken ener reële eschatologie bij Kohlbrugge opgevallen. Het gehele interesse aan de geschiedenis wijkt terug bij Kohlbrugge; daardoor speelt alles bij hem in het verleden, op Golgotha; dit heeft volgens haar ten gevolge dat hij de heiligmaking en ook het Koninkrijk Gods enkel als ideële begrippen kan hanteren en als reeds volbracht zich denken moet. ^*)

Wij voor ons vinden dit iets dat Kohlbrugge in tegenspraak brengt met zichzelf. Hij is immers juist de man, die hecht aan de reële openbaring Gods in de geschiedenis, door Zijn daden.

Hoe kunnen wij nu deze tegenspraak met zichzelf verklaren?

Ik zie hier twee oorzaken. Ten eerste moet hier in rekening gebracht worden de lange en scherpe controverse met Da Costa. Hij was geneigd Da Costa in alle opzichten als een ketter te beschouwen. Kwam iets uit de koker van Da Costa, dan was het reeds bij voorbaat verdacht. En juist Da Costa was de man, die in Nederland opnieuw tot bezinning opriep op de rol van Israël in het heilsplan Gods.

Het tweede, en belangrijker, is dit: Kohlbrugge had een opdracht van God, het sela fide weer te verkondigen. Er ligt een gevaar in, het Koninkrijk Gods hier op aarde zichtbaar te willen zien vóór zijn tijd. Dit is de verzoeking waarvoor het Joodse volk telkens weer bezwijkt. Het loochent het kruis, ook het kruis van het onzichtbare, van het „dennoch" des geloofs. Kohlbrugge's levenstaak was de wacht te betrekken bij de verkondiging van „door het geloof alleen", tegen al het zichtbare in. Dan valt de nadruk op 2 Corinthen 5 : 7: ,,Wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen". En op Johannes 12 : 20—24; De Grieken, die Jezus willen zien (Griekse Joden dus, die bet heil van de Messias onmiddellijk willen aanschouwen) antwoordt de Here Jezus: Het zaad zal verborgen en onzichtbaar in de aarde moeten vallen, ^nders draagt het geen vrucht. Het is alleen een zien ^^) Woord en Wereld, blz. 165. in de verborgenheid. En op Johannes 13 : 30,31. Daar gaat Judas uit, de deur naar de zwarte nacht gaat open, en nu alles donker is zegt de Here: Nu is de Zoon des Mensen verheerlijkt. Dit waren de accenten waarvoor Kohlbrugge geroepen was.

Maar nu verviel hij zelf in het tegenoverhggende gevaar der verzoeking: terwille van dit lievelingsdenkbeeld: het sola fide, door het geloof alleen zonder aanschouwen, gans en al te gaan loochenen dat er nog een zichtbaar teken van God op aarde is overgebleven. Denk aan het woord van generaal Ziethen tot Frederik de Grote: De Joden, Sire. Daardoor werd hij er bHnd voor dat dit zichtbare teken zelfs zou gaan winnen aan duidelijkheid en welsprekendheid, waimeer de Here God in de geschiedenis hiermee weer zou gaan werken. Ik kan het nog sterker zeggen, dunkt mij, en wel zó: voor Kohlbrugge mocht er eigenlijk geen Joods volk, en geen zichtbaar teken in het heden der gewone mensendingen meer bestaan; dat bracht zijn prediking in gevaar, dat het altijd gaat om geloven tegen al het zichtbare in. God mocht dus van Kohlbrugge niets meer laten zien; want dat zou de Majesteit van het onzichtbare Woord verkorten. Tegenover de Joden en tegen ieder, die onmiddellijk het Koninkrijk willen zien, heeft hij gelijk. Want, zij pogen hiermee het kruis te ontwijken. Maar, tegenover de bijbel met zijn getuigenis van de komende zichtbaarheid van Israels herstel heeft Kohlbrugge ongelijk.

Bij dit alles dienen wij echter te bedenken, dat Kohlbrugge een kind van zijn tijd was. Wat een verschil met onze tijd! Het is mijn vaste overtuiging dat de wetenschap nimmer zulke toppen van kennis en inzicht heeft bereikt, als in onze generatie. Dit geldt ook voor de theologie. Ik zeg dit niet met de verwaten trots van de mens, die op vroegere eeuwen neerziet. Ik wens nuchter een feit te constateren. Op geen enkel veld van de bonte theologische wetenschappen is men ooit zover voortgeschreden als in onze eeuw. Toen ik student was verkeerde de theologie nog in haar kinderschoenen vergeleken bij wat onze huidige theologische jeugd thans ter beschikking staat. Daar is het nieuwe ontdekken van het bijbelse realisme, het accent op de daad, de verwachting van het Rijk, de ontmaskering van spiritualisme en individuaHsme in de heilsleer, de nadruk op de eenheid van Oud en Nieuw Verbond en van „Oud" en „Nieuw Testament".

Wel zijn in dit alles wat ik opsomde allerlei aanrakingspunten met de prediking van Kohlbrugge, zodat hij voor ons tot een modern theoloog kon worden en wij schrijven konden: ,,De boodschap van Kohlbrugge nu". Maar dit geldt toch niet over het gehele veld van studie. Onze theologie is thans rijp voor de ontmoeting met de vraagstukken, Israël betreffende. Kohlbrugge's tijd was dat bepaald niet.

Ik denk vervolgens aan de stichting van de Staat Israël. En wat daar geestelijk tegelijkertijd mee is doorgebroken: de nieuwe waardering bij het Jodendom van de persoon van Jezus van Nazareth; en zelfs het feit dat het huidig Jodendom terugkeert zelfs tot Paulus als apostel en hem poogt te integreren in het Jodendom. Dit is nimmer tevoren geschied. ^^)

Schoeps heeft het over: die Heimholung des Ketzers. Paulus is dus nog een ketter, maar hij wordt naar huis gehaald, naar het Jodendom, waar hij hoort. Insgelijks profeteert aldus Jakob Taubes van de Columbia University te New-York, en Flüsser van de Hebreeuwse Universiteit te Jeruzalem. Zij tonen aan dat het christendom in zijn beide stadia, zij bedoelen daarmee: inclusief het Paulinische christendom, van Joodse oorsprong is en bijna geen Hellenistische invloed heeft ondergaan. Door dit alles is Israël heel concreet binnen oogafstand van de kerk getreden. Het gesprek kan niet langer worden ontweken. En het wordt een christologisch gesprek.

In onze tijd is er geen theologie meer mogelijk zonder verantwoording tegenover Israël.

Ik denk dan verder vooral ook aan het verschijnsel van de grote afval en van de afneming der heidenchristelijke kerk in onze dagen. Wordt dit misschien bedoeld met Jezus' „totdat"? (Lukas21 : 24). Zijn hier, in onze kerken, de tijden der heidenen langzamerhand vervuld? Behoren wij nog slechts tot het laatste staartje van de grote optocht der eeuwen? Staat in verband hiermee wellicht de zeer snelle geestelijke rijping in het Jodendom? Is Romeinen 11 : 25 : „De verharding is voor een deel over Israël gekomen totdat de volheid der volkeren is ingetreden" hier ook reeds bij te betrekken?

Hier worden vragen aan ons opgedrongen, die in Kohlbrugge's tijd nog niet vermoed werden. Het was nog de tijd van volle kerken en algemene bijbelstudie. Er was nog geen noodsituatie in het christendom ontstaan. De nood leert bidden en strijden. De drukking van de melk brengt boter voort. Wij kennen de nood van de postchristelijke eeuw, de verschijning van de „vierde mens". Wij leven in de eeuw van het geestelijk-volstrekt-Iege leven, dat tevergeefs probeert zijn leegheid met grote gewichtige filosofische woorden te beman telen

Echter, ik heb al eerder geschreven dat ik mij vlei ook bij Kohlbrugge belangstelling voor de Staat Israël te hebben kunnen wekken, waimeer hij in deze tijd geleefd had. Ik herinner aan het maandblad Kerk en Israël, mei 1953, blz. 3: „Israels rol is nog niet uitgespeeld in de geschiedenis van de heilsgang Gods en in het komen van het Koninkrijk. Maar, dit kan eigenlijk alleen h ij zo zeggen, die met Kohlbrugge is doorgedrongen tot in het hart van de rechtvaardigmaking van de goddeloze. Immers, alle gedachten dat Israels tijd voorgoed voorbij is en dat Israël een overwonnen grootheid is, blijken altijd weer samen te hangen met een stuk zelfrechtvaardiging van de vrome mens. En natuurlijk, dan is er voor een verhard en zondig Jodendom inderdaad geen hoop meer. Maar Jeremia 31 : 37 : „God zal Israël zelfs nog niet verwerpen om al het kwaad, dat zij gedaan hebben", dat mogen wij horen als het praeludium op het getuigenis van Paulus: God is het die de goddelozen rechtvaardigt". De meeste christenen echter wensen de Staat Israël niet als een teken van de vervulling van Gods beloften te erkennen, omdat die Joden nog niet bekeerd, nog niet vroom genoeg, nog niet net zo christelijk in het gareel lopende zijn geworden, zoals zij zelf zijn. Zij zouden nog te vermurwen zijn, als die Joden het maar eerst eens door christelijk op zondag naar de kerk te gaan zouden hebben verdiend. Mijn vrienden, in mijn jeugd betekende „gereformeerd" iets anders

Ik heb voorts eens in Kerk en Israël, juni 1958, blz, 2 en 3 drie punten aangewezen, waarbij in mijn ogen aansluiting met de boodschap van Kohlbrugge gebeurt.

1. Zestig jaar geleden stond Theodor Herzl op; hij was uit een Joodse familie, die aan haar Jood-zijn was ontgroeid en hij wist van Jodendom vrijwel niets af. Nochtans werd hij de grote profeet van het moderne Israël. Hoewel hij wel van alle Joden, die er leefden, voor dit profetische werk het meest ongeschikt was. God koos deze man uit, die wij onbekwaam zouden geacht hebben voor deze uiterst moeilijke dienst

2. Twintig jaar geleden, de tijd van Hitler. Toen het volk voor de helft in Europa uitgeroeid was, toen alle hoop ijdel was gebleken en de nacht des doods was gedaald, tóén maakte de Herder Israels met zijn gedecimeerde kudde een nieuw begin. De Here was het die doodt en de Here die levend maakt, de Schepper uit het niets

3. Tien jaar geleden hebben de Joden hun nieuwe staat gesticht en vele christenen vinden dat dit hun niet toekomt, tenminste niet om dat als de staat Israël uit te geven, de staat die in de getuigenissen der profeten bedoeld was. Zij zijn immers nog geen christenen geworden, conform de opvatting der kerk. Eerst willen die lieve christenen de Joden vroom zien worden om dan door hun vroomheid en heiligheid de gunst van God te mogen verdienen.

En al die drie maal zag ik de geest van Kohlbrugge ontwaken en zelfs zag ik een glimlach om zijn strakke Üppen komen (wat Dr. Scheers niet vermocht te zien). Hij heeft immers altijd gepredikt van een God die de doden levend maakt en die de goddelozen rechtvaardigt? Juist als het menselijk gezien buiten hope is, breekt de tijd des Heren aan. Zou Kohlbrugge hiervoor geheel en al ontoegankelijk geweest zijn, als hij in deze tijd geleefd had en net als wij de wegen Gods had kunnen zien met dit afvallige Israël? Ik meen neen.

Toch is het goed ook bij het overwegen van deze dingen en van de toekomst van Israël, waarheen onze gedachten in onze tijd onwillekeurig worden gedreven, ons door Kohlbrugge te laten waarschuwen. Want, ook ónze gedachtenwereld valt onder de kritiek van Kohlbrugge. Als wij Gods openbaring al te direct uit de contemporaine geschiedenis willen aflezen, de krant naast de bijbel gaan leggen om te zien of het klopt, een systeem maken van het eschaton, de laatste dingen, gelijk een prospectus van een reeks concerten, in Tivoli te houden dan is zijn waarschuwing op haar plaats.

Kohlbrugge komt namelijk niet uit de geschiedenis tot Christus, maar van Christus uit tot de geschiedenis. Dat wil zeggen, tot de feitelijkheid midden in het concrete mensenleven ook van het heden. Mevrouw Moltmann's beschuldigmg van onhistorische en onwezenlijke mystiek bij Kohlbrugge moet worden afgewezen ZIJ doet het voorkomen alsof Kohlbrugge ten slotte uitkomt bij een abstracte Christus idee, zoals Bultmann daarop en op allerlei andere ideeën, die met meer dan ideeën zijn, uitkomt of moet uitkomen

Hier IS een verwarring van gedachten Kohlbrugge heeft wel degelijk oog voor de God der geschiedenis. HIJ verschilt hemelsbreed van Bultmann, die de geschiedenis, de macht van de daden Gods, uitholt door het leeuwendeel van de bijbelse berichten als mythologische inkleding te beschouwen Dan is men inderdaad gedwongen slechts te vragen naar de diepere bedoehng, de dragende idee van God, Die dan enkel terwille van het menselijke verstaan dit alles in his tonsche vormen heeft ingekleed Dat moet wel uitlopen op de vervluchtigmg van de boodschap tot een Christus idee Een Zwitsers theoloog zeide mij eens over Bultmann „De vrijzmnigheid — der Freissin —, die in Duitsland geen rol meer speelde, komt aldus weer door een achterdeur terug"

Kohlbrugge echter heeft daarentegen wel degelijk oog voor de God der geschiedenis, de God van Abraham, Izaak en Jakob, om met Pascal te spreken Abraham, Izaak en Jakob staan hier als namen van gewone mensen uit het jaar zo en zo, die — wanneer het in onze tijd gebeurd was — Piet en Klaas en Willem zouden hebben geheten Ze wonen bij u m de straat Maar voor Kohlbrugge is nochtans het centrum der geschiedenis Jezus Christus, HET feit der wereldgeschiedenis, DE eigenlijke geschiedems van God Kohlbrugge zou dan ook nooit als Groen van Prm

Kohlbrugge zou dan ook nooit als Groen van Prmsterer kunnen zeggen dat naast elkander staan als ongeveer gelijkwaardige factoren Daar staat geschreven, en Daar is geschied De geschiedenis kan bij hem nooit als een soort tweede openbaringï.bron dienst doen Niet het gebeurde in de historie als zodanig geeft hem de maat des heils aan, doch enkel Gods geschiedenis, die in de vleeswording verticaal door onze historie heenslaat In Kohlbrugge's prediking IS een sterke waarschuwing gelegen tegen het losmaken der geschiedenis van haar kern Jezus Christus, dus ook tegen allerlei dwepen met de Staat Is-rael Die gebeurtenissen, die onze tijd zo imponeren, vormen geen tweede bijbel De Staat Israel zou dan ook voor Kohlbrugge, evengoed als voor ons, best een teken van God, een opgeheven wijsvmger kunnen beduiden, maar dat dan ook ,,op zijn best"' Meer met Want Kohlbrugge zou de kerk in deze tijd streng terugwijzen tot het Woord alleen En het Woord is met een beschrijvmg van wat er op aarde al zo voor merkwaardigs gebeurd is, maar de opening van de mond des Heren, die door het verhaal van wat er is geschied de mensen Zijn wil en Zijn wegen leert Dat Woord Imdt op zijn kortst Christus, dat wil zeggen, het Woord vleesgeworden, de Thora vervuld, en wij mogen dat Woord geloven, dat wil zeggen God voor een eerlijk Man houden en met Zijn Lam tevreden zijn, in Wien wij wijsheid van God, rechtvaardiging, heiligmaking en een volkomen verlossing, namelijk het Koninkrijk Gods HEBBEN

Van Prof Dr R Bijlsma te De Bilt ontving ik een toelichtmg, die de denkfout van Mevrouw Moltmann waardoor zi] van Kohlbrugge een voorloper \an Bultmann maakte nog duidelijker in het licht stelt Velen zullen het op pnjs stellen ook deze toelichting te lezen waarom ik haar hier laat volgen

„Het IS m 1 een misvatting Kohlbrugge als een regelrechte voorloper van Bultmann s , Entmythologisierung' te zien Het \erschil tussen die twee is als volgt te formuleren Kohlbrugge gaat \an het heilsfeit uit als een gebeuren Gods m de menselijke historie Wat er precies volgens het jaartallen- en geschiedenisboek IS geschied is met belangnjk Wij moeten hetgeen als daad van God is gebeurd horen en geloven in de verkondigde vorm Want alleen zo heeft het een plaats m de vervulling" (wordt het vervuld') Maar het gaat m die verkondigmg om de daad Gods, die geschied is Bultmann draait de zaak om BIJ hem gaat het om het kerugma Dat kerugma \erkondigt daden Gods Of die daden Gods ooit geschied zijn is niet %an belang want het beslissende is de verkondiging en niet de histonsche contmgentie van de boodschap '

Hier heeft een principiële verschuiving plaats Kohlbrugge Gods daad als werkelijk gebeuren bepaalt de verkondiging, alleen moet alle histonsme worden afgewezen omdat de na vorsmg van een aknbistisch , hoe' en wat' voor de boodschap imponderabel is

Bultmann de verkondiging (vanuit het „Vorverstandras', dat elke verkondiging haar gehalte verleent) bepaalt wat er is gebeurd hierbij wordt niet alleen alle histonsme afgewezen maar ook het feit of er werkelijk wel iets is gebeurd als imponderabel beschouwd"


*) H. Kraemer: Waarom nu juist het Christendom?

2) Geciteerd in: P. M. Donkersloot, Israel en de volkeren, blz. 170 V.


O Aiel Munthe: De geschiedenis ran San Midiele.


*) Walter Kreek: Die Lehre der Heiligung bei H. F. Kohl-

) Vragen en antwoorden tot opheldering en bevestiging van de Heidelberger Catechismus.


•) E. Moltmann-Wendel, Theologie und Kirche bei Hermann Friedrich Kohlbrugge.


') Davies: Paul and rabbinic Judaism.

">) Israël en de Kerk, Lectuurbureau der Herv. Kerk, blz. 1 en 56.

8) Kohlbrugge: Wozu das Alte Testament?

*) E. Moltmann - Wendel; t.a.p.


^*') Martin Buber: Ich und du.


') Rasker in: Woord en Wereld, liber amicorum voor Miskotte.

^) Locher: Toelichting en Verweer.


1') Locher, a.v. blz. 83; Kohlbrugge, Romeinen 7.


^^) Woord en Wereld, blz. 165.


1*) H. J. Schoeps: Paulus der Apostel im Lichte der jüdischen Religionsgeschichte.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1961

Kerkblaadje | 16 Pagina's

Kohlbrugge en Isra�l,

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1961

Kerkblaadje | 16 Pagina's