Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De prediking van het evangelie,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De prediking van het evangelie,

33 minuten leestijd

(Referaat, gehouden op de conferentie van de „Kring van Vrienden van Dr. H. F. Kohlbrugge", op 19 mei 1962 te Utrecht)

Waar het evangelie van Christus verkondigd wordt, daar gaat wat gebeuren^ Daar komt verzet, uitgroeiend tot felle vijandschap, of daar komt het tot hartelijke instemming, tot geloof en aanbidding; daar vliegen stenen, of daar vloeit nardus. Maar in elk geval gebeurt er iets. Als Petrus predikt op de eerste Pinksterdag, ko

Als Petrus predikt op de eerste Pinksterdag, komen er drie duizend tot geloof, en er komen er elke dag meer bij. En al heel gauw zitten Petrus en Johannes achter de tralies.

Als Paulus en Barnabas in de synagoge van Antiochië het evangelie van Christus en van de rechtvaardiging door het geloof prediken, dan zijn er mensen, die met graagte deze boodschap aanvaarden, maar dan zijn er ook anderen, die niet rusten voor ze de apostelen de stad hebben uitgejaagd.

Als Luther en Calvijn in de dagen van de reformatie de boodschap van Gods genade in al haar ernst en heerlijkheid weer gaan verkondigen, dan worden er psalmen gezongen in de straten, maar dan worden er ook brandstapels opgericht op de pleinen.

En waar de prediking van de gekruisigde Christus in het geloof wordt aanvaard, daar rijpen in de gemeente de vruchten van die prediking, o.a. bestaande in verootmoediging en schuldbesef, in blijdschap en vrede, en in de begeerte om naar Gods geboden te wandelen. De Handelingen der apostelen zijn daar vol van. In Hand. 8 wordt ons verteld, hoe het evangelie gebracht wordt aan Samaria: ,,en er werd grote blijdschap in die stad". In datzelfde hoofdstuk lezen we van de kamerling, die met blijdschap zijn weg ging. In Hand. 14 lezen we van de gelovigen in Klein- Azië; ,,de discipelen werden vervuld met de Heilige Geest en met blijdschap". En van de Jeruzalemse gemeente lezen we een- en andermaal, dat er vrees kwam over alle ziel. Zo zouden we maar voort kunnen gaan.

Van deze vruchten merk ik in onze kerk, althans voorzover ik haar ken, maar bitter weinig. Het Woord richt voor mijn gevoel onder ons maar weinig uit. Er is geen verzet, maar er is ook weinig hartelijke instemming. Er vliegen geen stenen. Maar er vloeit ook niet veel nardus.

Op huisbezoek ontmoet je mensen, die heel trouw naar de kerk gaan, heel trouw hun Bijbel lezen, en ook, als 't nodig is, hun portefeuille open doen; maar als je vraagt; ,,Gelooft u in de Here Jezus als in uw Heiland en Zaligmaker?" haalt men de schouders op en zucht men: ,,Mocht dat nog eens waar zijn", of; „Maar dominee, het geloof... dat kun je toch zo maar niet grijpen. Dat moet je toch gegeven worden. En zo gemakkelijk zal 116 het toch niet gaan". En toch is er geen wezenlijk besef van de nood, waarin men leeft. Anders zou men er niet zo rustig over kunnen spreken en zou men veel ernstiger naar een uitweg zoeken.

Kom je op bezoek bij wat we nu voor ons gemak de midden-orthodoxen maar zullen noemen, dan ontmoet je weer heel andere toestanden. Men is daar over het algemeen wat minder zwaar op de hand. Men is ook minder trouw en minder gul. Men denkt daar anders over de kerkgang en over de avondmaalsviering. Wat de kerkgang betreft, men vindt daar in de regel één kerkgang per zondag precies genoeg, maar men blijft thuis, wanneer het weer te mooi of te lelijk is, of wanneer de dominee niet zint. Men kent daar niet de schuchterheid en de schuwheid voor de avondmaalsviering, die men in Bondskringen aantreft, maar men communiceert meestal niet vaker dan eenmaal per jaar, op de Goede Vrijdag. De andere keren blijft men thuis, want die avondmaalsdiensten duren zo lang. Als je hun op de man af vraagt: ,,Kent u de Here Jezus als uw Heiland?" zeggen ze misschien ,,ja", maar ze zeggen het zonder enige bezieling en gloed. Ze geloven het vaak wel. En van de heilige schuchterheid, waarvan we in de Handelingen der apostelen lezen, is bij velen van hen hoegenaamd niets te bespeuren.

Aan de ene kant vind ik, althans in brede kringen van de gemeente die ik dien, werken zonder geloof, en aan de andere kant geloof zonder werken. En werken zonder geloof... dat zijn geen góéde werken; en geloof zonder werken... dat is geen écht geloof. Aan de ene kant; vrees zonder geloof. Aan de andere kant; geloof zonder vrees. Dat kan geen van beide de ware vreze des Heren zijn.

Ik ontmoet maar weinig mensen, die blij en innig uit het geloof leven. Ik ontmoet maar weinig mensen, die in alle eenvoud durven zingen: ,,'k Heb Jezus lief. Hij is mijn licht en kracht, waarheen ik mij in angst en droefheid wende". Ik ontmoet maar weinig mensen, die met htm hele hart God dienen en daarin hun lust vinden.

En dat zijn toch allemaal mensen, die zeer trouw, of althans vrij geregeld, onder de verkondiging van het Woord zijn opgegaan. Gaat er dan van onze prediking zo weinig kracht uit? Het Woord, dat wij bedienen, moet toch in staat zijn de duivelen van ongeloof en van geestelijke traagheid uit te bannen! Hoe komt het, dat dat niet ge' beurt? Hoe komt het, dat er van onze prediking zo weinig kracht uitgaat? Let wel: ik zeg niet, dat er van de prediking in 't

Let wel: ik zeg niet, dat er van de prediking in 't

geheel geen kracht uitgaat. Ook nu zullen er de zeven duizend wel zijn, die in het verborgen de knie voor Jezus buigen. Maar dat er van de verkondiging van het Woord een regenererende kracht uitgaat in heel de kerk en onder heel ons volk, kan ik onmogelijk zien. Waar ligt dat nu aan?

Over deze vraag zou ik graag, in de ruimte van de kerk, met u willen nadenken, en dan in de stemming van Jozua en diens oudsten, na het échec bij Ai; niets aan elkaar verwijtend, maar in het besef van gezamenlijke nood en in het gevoel misschien van gemeenschappelijke schuld, ons verootmoedigend voor God, van wie onze hulp is, en wiens bedoeling het toch niet zijn kan, dat onze kerk overweldigd zal worden door de poorten der hel, door ongeloof en onverschilligheid. Toen Jozua en de oudsten van Israël zich zó verootmoedigden, heeft de Here geantwoord: ,,Er is een ban in het leger". Is er bij ons misschien ook iets, waardoor we de werking van de Heilige Geest tegenstaan, en waardoor de kracht van de predikii^g wordt verlamd? Is er bij ons misschien ook een ban in het leger? Zo ja, v/aar zit die dan? Daar zullen we met elkaar naar hebben te zoeken. En als we de ban gevonden hebben, zullen we moeten proberen, die uit te zuiveren. Ook al kost het pijn. Ook al vloeit er bloed. * •

* • *

Is de vruchteloosheid van de prediking misschien te wijten aan de onbekwaamheid van onze predikanten? Dat wordt wel eens beweerd. Dan wordt er gezegd: die dominee's van ons zijn lang niet voor hun taak berekend. Dan worden er eigenschappen opgenoemd, waarover een dominee moet beschikken. Een gans zeer lange lijst. Ik moet u eerlijk zeggen, dat ik, wanneer ik van al die eisen die aan een dienaar des Woords gesteld worden, hoor of lees, de neiging heb om een minderwaardigheidscomplex te krijgen, en mijn mandaat aan de gemeente van onze lieve Heer terug te geven.

Natuurlijk, het is prachtig, wanneer je over alle mogelijke capaciteiten beschikt; wanneer je in het Hebreeuws en in het Grieks thuis bent als je vrouw in haar linnenkast; wanneer je een gedegen kennis hebt van dogmengeschiedenis en dogmatiek; wanneer je de gave hebt om de dingen scherp en duidelijk en eenvoudig te zeggen; wanneer je flair hebt om met de jeugd om te gaan, wanneer je een priesterhart hebt bij de vervulling van het pastoraat, wanneer je organisatorisch talent hebt en nog een heleboel meer, dat is prachtig. En het is je tot een voortdurende last, wanneer je dit alles niet bezit. En toch geloof ik niet, dat hier de ban te zoeken is. Ik geloof niet, dat het de zwakheid van de predikanten is, waardoor de werking van de Heilige Geest wordt tegengestaan. Als we de Bijbel lezen, zien we immers, dat God voor het doen van Zijn werk juist het kleine gebruikt. God roept Mozes, een man, die van zichzelf moet zeggen: ,,Ik ben zwaar van tong". God roept Gideon: de kleinste in zijns vaders huis. Petrus, apostel nummer één, was, als het er op aan kwam, zo conservatief als een diligence, op geen stukken na in staat om de heilige vaart van Gods werk bij te houden. En toch georuiKt Ood hem voor Zijn werA, r^is Paulus op een drietal had gestaan met mannen als Gravemeyer en Hoek, zou hij bij vele kerkeraden een zware dobber hebben gehad; en de jeug'ddienstcommissies zouden hem zeker van hun lijstje hebben geschrapt, wegens zijn gebrek aan rhetorische gaven. En toch was hij Gods uitverkoren werktuig.

Het is dus zeker niet zo, dat de werking van het Woord gehinderd wordt door de zwakheid van hen die het bedienen. Het is juist goed, dat de schat in aarden vaten gedragen wordt, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons.

Daarmee wil echter niet gezegd zijn, dat wij dominee's er de schuld niet van kunnen zijn, dat er zo weinig kracht uitgaat van de prediking.

We behoeven niet knap te zijn. We behoe«'en geen rhetor te zijn. Dat mag niet van ieder worden gevraagd. Maar wel mag' van ons allen gevraagd worden, dat wij het Woord zullen verkondigen. Dat zullen we alleen kunnen doen, als we eerst zelf het Woord hebben gehoord. Daar is tijd voor nodig. Daar is concentratie voor nodig. Daar is studie voor nodig. Daar is gebed voor nodig. Het Woord is immers als een schatkamer, die pas open gaat, wanneer wij dringend kloppen op haar deur. Het Woord is als het goud, dat in de mijnschacht verborgen ligt, en dat pas gevonden wordt, als wij er ernstig naar zoeken. Alleen als we ons zó voorbereiden, zó bidden, zoeken en kloppen, zó eerst zelf het Woord horen, zullen we in staat zijn, het Woord te bedienen, maar dan zullen we ook werkelijk het Wóórd bedienen. En dan zal al het andere ons bovendien geschonken worden; ook de bewogenheid en de gave om het te zeggen.

Nemen wij als predikanten er voldoende tijd voor, ons zó te prepareren? Hinderen wij de werking van Gods Geest misschien door onze onvoldoende voorbereiding?

Ik zou hier echter meteen een paar dingen bij willen zeggen.

In de eerste plaats dit. Wij hebben de gewoonte om 's zondags, voor we de Schrift lezen en de preek houden, eerst als gemeente te bidden voor de opening des Woords. Dat gebed heeft alleen zin, wanneer het één geheel vormt mèt en het hoogtepunt vormt van het gebed, dat door de gemeente gedurende heel de week is opgezonden, terwijl de predikant, als Mozes, de berg van Gods heiligheid moeizaam beklimt. ,,Bidt voor alle heiligen", zo heeft de apostel geschreven, ,,ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde. Dan zal ik kunnen optreden, zoals ik behoor te spreken". Als Paulus het gebed van de gemeente nodig had, hoeveel te meer dan wij!

Hoe staat het met dat gebed in onze gemeenten? Bart je kreeg geen eten, omdat hij er niet voor wilde bidden. Zou het misschien in vele gemeenten ook zó zijn, dat onze bordjes al volgeschept zijn, maar dat onze hemelse Vader wacht, tot we er eerst om leren bidden? En dan zullen onze gemeenten het ook moeten leren, om, net als Bart je, te bidden en te danken voor gewone brune bonen,

In de tweede plaats dit. Het werk van de predikant bestaat in het bedienen van het Woord van God: in de kerk, in de huizen en in de catechisatiekamer. Daaraan heeft een dominee meer dan genoeg.

Toen de Here Jezus ,,de zeventig" uitzond, heeft Hij gezegd; ,,Draagt geen buidel of male". Wie het ambt draagt, heeft allebei z'n handen zó vol, dat hij er niets meer bij kan dragen. Wie de herdersstaf hoog houdt op de manier, waarop Mozes dat heeft gedaan, heeft daarvoor al zijn kracht en inspanning nodig; ja, hij heeft het zelfs nodig, dat anderen zijn handen ondersteunen; en hij heeft zeker geen kracht en energie over, om die aan andere zaken te geven, al zijn die andere zaken op zichzelf genomen ook nog zo belangrijk. Wanneer er nu van de predikanten gevraagd wordt, nog iets meer te dragen dan het ambt alleen, en nog allerlei andere dingen hoog te houden als alleen de herdersstaf, wordt van hen het onmogelijke gevraagd. Toch wordt dat vaak gevraagd. Men zal zich in

Toch wordt dat vaak gevraagd. Men zal zich in vele gemeenten hebben af te vragen of niet allerlei taken, die momenteel door de predikant (moeten) worden verricht, van zijn toch al zwakke schouders moeten worden afgenomen, opdat zij al hun aandacht kunnen concentreren op dat ene, waarvoor zij door God geroepen zijn. Dit geldt vooral voor onze kerk, waar, vooral in de stadsgemeenten, tenminste tweemaal zoveel predikanten zouden moeten zijn om het predikantswerk enigszins naar behoren te kunnen volbrengen.

En dan in de derde plaats: Om in de mijnschacht van de Bijbel het goud van de verkondiging te kunnen delven, heeft men hulpmiddelen nodig in de vorm van goede commentaren en andere studieboeken. Zoals de traktementen nu zijn, kunnen deze boeken niet meer door de predikanten worden gekocht. De kerkvoogdijen zouden er goed aan doen, hun predikant elk jaar een stevige boekenbon te geven, opdat de boekenkast van de jongere predikanten langzamerhand kan worden gevuld en de bibliotheekj es van de oudere dominee's voor veroudering zullen worden bewaard.

• *

Hoe komt het, dat er van de prediking zo weinig kracht uitgaat? Dat er zo weinig mensen door tot het geloof worden gebracht, en bekeerd wor-den tot het met blijdschap dienen van de Here? Komt dat misschien van onze verdeeldheid en van de verwarring en de innerlijke tegenstrijdigheid in de prediking van onze kerk?

Met de mannen van het ,,hervormd-gereformeerd verband" ben ik geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden.

Ik weet wel: niet iedereen heeft van deze verwarring en van de innerlijke tegenstrijdigheid in de prediking last. Er zijn zelfs mensen, die er helemaal geen moeite mee hebben, omdat men de ander eenvoudig niet serieus neemt. Er zijn in onze kerk mensen, die de Gereformeerde Bonders zulke onmogelijke lieden vinden, dat ze naar een door hen geleide dienst alleen maar kunnen gaan op de manier waarop ze op de kermis naar de rarekiek of in de bioscoop naar een griezelfilm gaan. Omgekeerd zijn er ook mensen, die er niet over peinzen, bij een „confessionele" dominee naar de kerk te gaan, omdat hun ziel al walgt van dat zeer lichte voedsel, lang voor zij er van gegeten hebben. Maar er zijn ook anderen: oprechte zoekers, die

Maar er zijn ook anderen: oprechte zoekers, die baat zoeken bij alle mogelijke medicijnmeesters en die al verder van huis raken, omdat hier dit, daar dat recept wordt voorgeschreven.

Ik herinner me nog heel goed, dat ik eens met (de latere dominee) Wiersma in Doetinchem in de tuin van Ruimzicht wandelde, en dat hij mij de vraag stelde of ik voor mezelf zekerheid had aangaande de vergeving van de zonden. Ik herinner me nog goed, hoe hij toen zei: „Je weet niet, waar je je aan vast moet houden. Ome Jan zegt: Laten we 't grijpen! maar Bakkerij e bij ons zegt: Nee, mensen, nee, we kunnen het n:st grijpen. En wie heeft er nu gelijk?" We spraken samen af, dat Bakkertje wel gelijk zou hebben, en dat ome Jan het toch eigenlijk zelf niet goed begreep.

Wiersma en ik zullen de enigen wel niet geweest zijn, die onder de dubbelzinnigheid en de innerlijke tegenstrijdigheid van de prediking in onze kerk geleden hebben!

Wanneer op de ene plaats gezongen wordt: ,,Jezus, Uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van ons hart", terwijl op een andere plaats Geringschattend over het Offer van Christus besproken wordt; wanneer op de ene plaats genodigd wordt: ,,Komt tot Mij, en Ik zal u rast geven", terwijl op een andere plaats geweerd wordt, door er al maar op te hameren, dat een mens niets kan aannemen, tenzij het hem van boven gegeven wordt... . dan is zulk een innerlijke tegenstrijdige prediking de oorzaak van haar eigen vruchteloosheid.

Als de bazuin geen zeker geluid geeft, wie zal zich tot de strijd opmaken? Als Petrus op het Pinksterfeest niet gestaan had met de elven, maar de apostelen, elk voor zich, en tegen elkander in, gesproken zouden hebben, zou waarschijnlijk niemand naar hen hebben geluisterd en tot bekering zijn gebracht.

Broodnodig is het daarom, dat wij ons in de kerk bezinnen gaan op de vraag, wat nu eigenlijk de inhoud is van de boodschap, die wij met elkander aan de gemeente hebben te brengen, opdat wij tezamen als één groot koor het lied der verlossing mogen zingen en een ondubbelzinnig antwoord mogen geven niet op vragen van de tweede en van de derde rang, maar op de levensvraag: Wat moet ik doen, om zalig te worden? Wat is en hoe kom ik tot de enige troost in leven en in sterven?

Hoe komt het, dat er van onze prediking zo weinig kracht uitgaat? Komt dat misschien, omdat de gemeente niet geheel juist, of misschien geheel onjuist, staat ingesteld ten opzichte van de prediking? Staan wij door deze verkeerde instelling misschien de werking van Gods Woord en van Gods Geest in de weg? Van de inwoners van Nazareth wordt ons ver-

Van de inwoners van Nazareth wordt ons ver- ,tcld, dat zij naar de synagoge gingen, toen Jezus er preekte; dat zij zich verwonderden over de aangename woorden die uit Zijn mond kwamen, sn dat ze toen zeiden; ,,ls deze niet de zoon van Jozef?" We lezen in datzelfde verhaal, dat de Here Jezus aldaar geen kracht kon doen van wege hun ongeloof.

Ik vrees, dat vele hervormden naar de kerk gaan, min of meer op de manier van de Nazareners. Men raadpleegt de kerkbode, men zoekt zich een dominee, een „lichte" of een ,,zware" of een tussensoort; en men maakt zich op om de man van z'n keuze te beluisteren. Als men uit de kerk komt, kijkt men elkaar eens aan, en men zegt; ,,Het was geweldig" of; ,,Het was niks". Beide kwalificaties en al de variaties tussen deze uitersten in, komen in de grond der zaak op hetzelfde neer en liggen in hetzelfde vlak als de opmerking van de Nazareners; ,,Is deze niet de zoon van Jozef?" En als het zo staat, kan er van Je prediking geen kracht uitgaan vanwege het ongeloof der gemeente.

Ik geloof, dat wij als protestanten in het algemeen, en als hervormden in het bijzonder, grondig verkeerd staan afgesteld bij het ontvangen van de prediking. We zouden het ook zó kunnen zeggen; We hebben het verleerd, de verkondiging van het evangelie te zien als de sleutel, waarmee het Koninkrijk der hemelen geopend en gesloten wordt.

Toen de Here Jezus de zeventig uitzond (dat waren die kleine mannekes, wier namen in het evangelie niet worden genoemd en wier daden met worden beschreven), heeft Hij die machtige woorden gesproken: „Zie Ik zend u". In het oorspronkelijke staat daar het woord „apostello".. Minutieus onderzoek van het nieuwtestamentisch Grieks heeft aangetoond, dat dit woord een speciale betekenis heeft, waarvoor geen gelijkwaardig Nederlands woord bestaat, en dat daarom alleen maar omschreven kan worden. Professor Ridderbos zegt; ,,Het duidt aan het zenden van een gevolmachtigde, die namens een persoon of een kring van personen optreedt, hen (hem) vertegenwoordigt en daartoe met volmacht en autoriteit is bekleed". Dat lezen we dan ook in Luc, 10; i,Zie, ik heb u macht gegeven om op slangen en st-iiorpioenen ie treden en tegen de ^^..i^^e legermacht van de vijand". Deze macht hebben zij niet in zichzelf, maar is gebonden aan het Woord, dat zij hebben te bedienen. Maar dat Woord moeten de mensen dan ook horen, alsof het door Jezus Zelf gesproken was. „Wie naar u hoort, hoort naar Mij; en wie u verwerpt, verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, verwerpt Hem, die Mij gezonden heeft". ,,Het zal Sodom en Gomorra verdraaglijker zijn in de dag des oordeels dan de mensen, die de boodschap der zeventig verworpen hebben".

Nu weet ik wel; het gaat in Luc. iO om een tijdelijke opdracht met een beperkt doel. Toch gelden deze geweldige woorden ook voor de verkondiging des Woords door alle eeuwen heen. Immers, als Jezus na Zijn opstanding aan Zijn discipelen verschijnt, zendt Hij hen op soortgelijke wijze en geeft hun een soortgelijke opdracht en verleent daartoe een gelijke, wederom aan het Woord gebonden, volmacht. Denk maar aan Joh, 20; ,,Wien gij hun zonden kwijtscheldt, dien zijn ze kwijtgescholden; wien gij ze toerekent, dien zijn ze toegerekend".

Deze opdracht en deze volmacht gelden, naar reformatorische opvatting, nu nog. Ik herinner hier alleen maar aan het bevestigingsformulier van de dienaren des Woords. Daar lezen we o,a, dit; ,,God, willende uit het verloren menselijk geslacht Zich een gemeente bijeen vergaderen ten eeuwigen leven, gebruikt daartoe door een bijzondere genade de dienst van mensen". De bekende woorden uit 2 Kor, 5, waar Paulus zich een gezant van Christus noemt, die, bij wijze van spreken, de Koning der koningen vertegenwoordigt en door wie God tot ons spreekt, worden aangehaald en betrokken op de predikers van het Woord, evenals het bekende woord uit Matth, 18 over het binden en het ontbinden. Dan wordt de vraag gesteld of de prediker in zijn hart gevoelt, ,,dat hij wettiglijk van Gods gemeente en mitsdien van God Zelf geroepen is tot deze heilige dienst". Tenslotte wordt de gemeente aangesproken o,a. met deze woorden: ,,Gedenkt dat God Zelf u door hem aanspreekt. Neemt dan het woord, dat hij u volgens de Heilige Schrift verkondigen zal, aan, niet als een mensenwoord, maar gelijk het in waarheid is, als Gods Woord Dit doende zal het geschieden, dat de vrede Gods zal komen in uw huizen, en dat gijlieden, die deze prediker aanneemt in de naam eens profeten, eens profeten loon zult ontvangen, en dat gij, door zijn woord in Christus gelovende, door Christus het eeuwige leven zult beërven". Ik geef hierbij ook nog een citaat uit een van

de werken van Luther: „Een rechte prediker moet het Onze Vader niet bidden noch vergeving 119 der zonden zoeken als hij gepreekt heeft; doch hü moet met Jeremia zeggen en roemen: Heer, Gij weet, dat, wat uit mijn mond gegaan is, recht is en U behaagt. Ja, met Sint Paulus en alle profeten en apostelen moet hij zeggen; Haec dixit dominus! Alzo sprak de Here! En wederom: Ik ben een apostel en een profeet van Jezus geweest in deze preek".

De gedachten van Calvijn lopen hiermee volkomen parallel. Wijlen Ds, W, H, van der Vegt, die zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt door het vertalen en uitgeven van een grote serie preken van Calvijn, heeft in het eerste deel van deze reeks een prachtstuk over de prediking van Calvijn geschreven. Ik neem iets over uit wat de reformator daar zegt over de lof der prediking, „Door de prediking is de kerk de plaats, waar wij God ontmoeten. Waar het Woord Gods gebracht wordt, is God Zelf tegenwoordig; daar is Jezus Christus, Want wel is Christus niet meer op de aarde, maar Hij verkeert toch met ons en onder ons, nl, door de prediking,

Christus spreekt hardop in elke dienst des Woords, De stem van Christus is dan hoorbaar. Hij richt Zijn koninklijke troon onder ons op. 't Is of Hij persoonlijk uit de hemel tot ons is neergedaald en van aangezicht tot aangezicht ons verschijnt. Het eigen aangezicht van God straalt ons nu tegen. Hij strekt Zijn handen naar ons uit. Hij reikt Zijn schepter ons toe. De mond van de prediker is als de mond van

De mond van de prediker is als de mond van Christus. Zijn tong is als de tong van Christus. In de dienst des Woords beweegt God hemel en aarde. Hij formeert dan een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Ja, wanneer het evangelie gepredikt wordt, begint, tegelijk met de stem van de prediker, het heilig bloed van Christus te droppelen".

In dit loflied op de prediking betrekt Calvijn ook de predikers, ,,Zij hebben vorstelijke eer ontvangen, want ze zijn gezanten van God, In de naam en de kracht Gods staan ze zelfs boven alle aardse hoogheid".

Wanneer in de R,K, kerk de klokken luiden, maken onze Roomse nichten en neven zich op en trekken zij, van klein tot groot, in dichte drommen naar Gods huis. Als ze daar binnen komen, slaan ze een kruis en knielen ze neer. Op het hoogtepunt van de dienst, als de priester de instellingswoorden van het avondmaal herhaalt, waardoor de transsubstantiatie zich voltrekt, knielen ze opnieuw en beleven ze, voor hun besef, het wonder van de tegenwoordigheid Gods, Wij laten dit nu maar voor wat het is. Alleen wil ik zeggen, dat wij als protestantse christenen geen minder grote dingen verwachten. Wanneer bij ons de kerkklok luidt, worden ook wij opgeroepen, om naar Gods huis te gaan en daar het wonder te beleven, dat God Zelf daar richtend en vrijsprekend in ons midden wezen zal. Ik weet wel: we hebben dat niet in onze hand. Wij kunnen daar niet over beschikken. Wij zullen altijd weer hebben te bidden, dat God ons Zijn Woord geve en met Zijn kracht in ons midden kome; maar dan mogen we ook pleiten op de stellige belofte, dat Christus wezen wil, waar er twee of drie in Zijn naam vergaderd zijn; en dar mogen we ook over de prediking spreken, zo stout als Luther en Calvijn het hebben gedaan, En als dan de geestelijk vermoeide in Gods huis komt en Christus komt hem daar in de prediking tegen met de boodschap; ,,Ik heb alles volbracht, Kom tot Mij, en Ik zal u rust geven", dan mag en dan moet zo'n bekommerd mens dat woord aangrijpen, niet als een mensenwoord, maar als Gods Woord. Dat woord mag hij in de dag der dagen Christus voorhouden als diens eigen Woord. ,,De prediking van het Woord Gods is het Woord Gods zelve", zo hebben de Zwitserse theologen in de reformatietijd beleden.

Toen Petrus in het huis van Cornelius kwam, in de kamer waar de Romeinse officier zijn vrienden en familieleden bij elkaar gebracht had, werd hij door Cornelius welkom geheten met deze woorden; ,,Wij zijn nu allen aanwezig voor het aangezicht Gods, om te horen al wat u door de Here opgedragen is". Dat is precies het tegenovergestelde van wat we lezen van de inwoners van Nazareth. Daarom kregen de Joden van Nazareth niets, en de heidenen van Caesarea alles. Ook in de prediking gaat het naar de regel: U geschiede naar uw geloof.

Zal het met onze prediking weer goed komen, dan zullen we het opnieuw moeten leren, naar de kerk te gaan op de manier van Cornelius. We "zijn dit helaas over de hele linie kwijt geraakt, Wellicht niet helemaal. Maar dan toch wel voor een goed deel, We zitten misschien niet helemaal in Nazareth, maar we wonen zeker niet in Caesarea, We zitten er zo wat tussen in. Ik ben echter bang, dat we dichter bij Nazareth dan bij Caesarea zijn,

„Wij zijn", zo schrijft Dr, Oorthuys in zijn mooie boek over de Catechismus, ,,er zo aan gewend geraakt de predikers des Woords te beoordelen en te veroordelen, dat wij ons van hun binden en ontbinden niets meer aantrekken".

Abraham Kuyper — een brillante figuur, die het, ondanks de vele bezwaren die wij als hervormden tegen hem hebben, verdient, dat we naar hem luisteren — heeft in zijn tijd ook erg geleden onder de machteloosheid van de prediking. Heel wat nummers van de „Heraut" heeft hij gevuld met stukken over wat hij ,,de reformatie van de prediking" noemde. Met moeite weerhoud ik mij er van, hier hele kolommen uit over te schrijven. Slechts wil ik opmerken, dat ook hij het verval van de prediking zag in het ontzonkenzijn aan de belijdenis van de sleutelmacht, en dat hij de reformatie van de prediking zocht in het eerherstel van deze belijdenis. Ik meen, dat Kuyper gelijk heeft. Ik geloof, dat

Ik meen, dat Kuyper gelijk heeft. Ik geloof, dat heel veel onzekerheid en slapheid, kortom dat heel de miserabele toestand van vele kerkgangers en van heel de kerk gevolg is van het feit, dat wij ons de sleutelen van het hemelrijk hebben laten ontfutselen en dat de reformatie van onze kerk op dit punt zal hebben in te zetten.

Hoe komt het, dat er van onze prediking zo weinig kracht uitgaat? Is het misschien omdat wij het Woord Gods niet recht snijden?

Er staat in onze Catechismus, dat de Heilige Geest het geloof werkt door de verkondiging van het evangelie. Er is echter ook een prediking, waardoor het geloof niet wordt gewerkt, maar wordt verwoest, en waardoor de vruchten des Geestes worden uitgerukt. Dat geschiedt overal waar een ander evangelie wordt gebracht dan wat Paulus en de andere apostelen gebracht hebben.

Het is ook mogelijk, dat de prediking niet totaal verkeerd is, maar dat er toch veel aan ontbreekt; dat de gordijnen niet geheel zijn dichtgeschoven, maar dat het toch schemerig is in de kerk; dat er nog wel voedsel verstrekt wordt, maar niet in voldoende mate of van een verkeerde samenstelling, met als gevolg: hongeroedeem of spijsverteringsmoeilijkheden.

Wanneer wordt het evangelie op de rechte wijze gepredikt? Wanneer worden de sleutels van het hemelrijk op de rechte wijze gehanteerd? Met de Catechismus zou ik hierop ten antv/oord willen geven: „Dan, als volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zo lang zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven".

Aan de hand van dit antwoord uit de Catechismus zou ik vier opmerkingen willen maken over de prediking.

1. In elke prediking zal het offer van Christus moeten worden aangewezen als de enige en algenoegzame grond van onze zaligheid. In elke prediking moeten we de uitgestoken vinger van Johannes de Doper zien, wijzend op het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegnam. In elke prediking zal de grondtoon moeten klinken: ,,De Here Jezus heeft alles volbracht. In Zijn offer ligt ons leven. Volkomen. Geef u dan met al uw zonden en tekorten, ook met uw tekort aan levensernst en schuldgevoel, aan berouw en geloof en aan dankbaarheid, over aan Hem, wiens werk volkomen is".

Een prediking, waarbij de vergeving der zonden gebonden wordt aan iets dat van ons is, hetzij aan onze braafheid, hetzij aan een zekere graad van zelfkennis en schuldgevoel, of welke geestelijke hoedanigheid dan ook; een prediking, waarbij men, naar het woord van Calvijn, de beide ogen van de mens niet richt op Christus, is een prediking, waarvan geen regenererende kracht uitgaat.

2. Deze prediking moet gebracht worden aan allen en een iegelijk. We vinden daar een prachtig voorbeeld van in Hand. 13. Dat is het hoofdstuk, waarin ons verteld wordt, hoe Paulus en Barnabas in Antiochië komen en op de sabbat naar de synagoge gaan, waar de apostelen van de gelegenheid om iets te zeggen, gebruik maken om de boodschap te brengen, die Christus hun had toevertrouwd. Zij waren nog nooit in Antiochië geweest. Zij kenden de mensen die daar voor hen in de synagoge zaten, niet. Zij wisten ook niet in velke zielsgesteldheid zij daar waren saamgekomen. En zeker wisten zij niet, of hun hoorders uitverkoren waren of niet. Maar dat belet hun niet, om ,,aan allen en een iegelijk" het evangelie te verkondigen en op het hart te binden: „Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Christus u vergeving van zonden verkondigd wordt; ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd door Hem. Ziet dan toe, dat u niet overkome, wat in de profeten gezegd is: ziet, verachters, en verwondert u en verdwijnt; want Ik werk een werk in uw dagen, een werk, dat gij voorzeker niet zult geloven, als iemand het u verhaalt". Bij het uitgaan van de synagoge dringen Paulus en Barnabas er nog eens bij hen op aan, om te blijven bij de genade Gods. Dat is prediken! De rechte prediking is een prediking, waardoor allen, ook de grootste zondaren, met de grootste ernst en met de grootste aandrang en met de grootste innigheid worden uitgenodigd tot het heil, dat God om Christus wille schenkt. Het is een prediking, waarin Christus aangeprezen wordt als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdroeg. ,,Elke rechte prediking" heeft Van Ruler in een van z'n boeken geschreven, ,,gaat langs de rand van de afgrond der algemene verzoening heen".

Een prediking, waarin het ,,allen en een iegelijk" verduisterd wordt door een averechtse hantering van het evangelie der uitverkiezing, breekt zelf de spits af van de pijl, waarmee zij het hart der hoorders treffen wilde.

Wie aan de kinderen in het geloof op hun vraag of ook zij geloven mogen, dat Jezus voor hun zonden stierf, ten antwoord zou geven, zoals ik zelf eenmaal dit antwoord heb ontvangen: ,,Dat weet ik niet. Je moet maar veel bidden, of God het je duidelijk wil maken", voedt niet met melk, maar geeft stenen.

Het stuk van de praedestinatie is een heerlijk stuk. Maar we zullen het moeten laten staan op de plek, waar het behoort te staan. Anders zul-len we, naar het bekende woord van De la Saussaye, deze toetssteen in het binnenste heiligdom maken tot een steen des aanstoots voor de deur der kerk.

3, Wanneer wij het evangelie op de rechte wijze prediken, zullen wij het offer van Christus hebben aan te wijzen als de enige en algenoegzame grond der zaligheid voor ieder die gelooft. Maar dan zullen wij ook hebben op te wekken tot een gelovig aanvaarden van de genade, die God ons in Christus geschonken heeft. ,,Zo gij Gods stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil- en troostrijk woord. Verhardt u niet, maar laat u leiden. Verhardt u niet, neemt Zijn gena ootmoedig aan". Deze bekende klanken uit de 95ste Psalm zullen in de prediking niet mogen ontbreken. Hier komen we op een punt, waarop nog al eens

Hier komen we op een punt, waarop nog al eens kritiek geoefend wordt op wat ik juist als de rechte evangelieprediking zie. Iemand heeft me eens gezegd; ,,Die prediking

Iemand heeft me eens gezegd; ,,Die prediking van jullie is toch eigenlijk verschrikkelijk hard. Stel je voor, dat hier een verlamde lag en dat je ginds een gouden tientje neerlegde en dat je tot die verlamde zou zeggen: ,,Dat geld mag je houden, maar je moet het zelf gaan halen", zou dat niet ontzettend wreed zijn? Welnu, zó wreed is nu ook de prediking van jullie met dat: geloof maar", ,,Je denkt er maar gemakkelijk over, maar je vergeet, dat een mens onbekwaam is tot enig goed, en dat hij niets kan aannemen, tenzij het hem van boven gegeven wordt". Ik meen, dat deze veelvuldig uitgebrachte kri

Ik meen, dat deze veelvuldig uitgebrachte kritiek op een misverstand berust. Ik ben er namelijk ook met m'n hele hart van overtuigd, dat wij mensen van nature zo blind zijn als een mol, en zo doof als een kwartel, en zo weerspannig als een varken, ja zo dood als een pier. En toch, toch mag en moet het in elke prediking gezegd worden, zoals Paulus en Barnabas het gezegd hebben in de synagoge van Antiochië: ,,Gelooft in Jezus Christus. Verwerpt Gods genade niet". Dat is geen harde, wettische eis, maar heerlijk evangelie. De kreupel geborene, die bij de Schone Poort zat, had nog nooit van z'n leven kunnen staan, en toch zegt Petrus in de naam des Heren: ,,Sta recht op uw voeten". De doodsbeenderen uit de vallei van Ez. 37 waren zeer dood en zeer dor, en toch profeteert Ezechiël tot hen, en er komt leven in de doodsvallei. Tot de gevangeniscipier van Filippi, die in doodsnood verkeerde en zelfmoord wilde plegen, niet omdat hij God vreesde maar de keizer, hebben Paulus en Silas gezegd; ,,Geloof in de Here Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis". En hij geloofde.

Zo mogen en zo moeten degenen, die geroepen zijn om het Woord van God te verkondigen, in de naam des Heren zondige, dode mensen oproepen tot geloof en bekering, in de wetenschap, dat het Woord van God zelf in het hart van de mens het geloof schept, dat de heilsboodschap aanvaardt. 122

Een evangelieprediker, die nooit of zo goed als nooit opwekt en oproept tot geloof, maar altijd zegt; ,,Je moet maar wachten, tot het je van boven gegeven wordt" of ,,Je moet er maar veel om bidden", verstaat niet, dat God hem gezonden heeft om het Woord te verkondigen: het Woord, dat leven schept in de dood; het Woord, dat de dingen die niet zijn roept alsof ze waren; het Woord, waardoor de duivelen van ongeloof en twijfel worden uitgebannen.

4. De rechte prediking van het evangelie is een ernstige prediking, waarbij de deuren van het hemelrijk niet alleen worden opengedaan, maar ook worden toegesloten. In elke prediking moet de mens voor de beslis

In elke prediking moet de mens voor de beslissing worden gesteld. Wat wilt ge; met Jezus leven of zonder Jezus verloren gaan? Het zal keer op keer met grote ernst en nadruk moeten worden gezegd, dat allen die Christus verwerpen of die Hem alleen maar voor de schijn aannemen, zodat zij zich niet van harte bekeren, voor eeuwig verloren zullen gaan. Dat is hard. Maar het is naar de Schrift: ,,Wie gelooft, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden".

Wanneer we de deur van het hemelrijk alleen maar openzetten en niet sluiten, verliest onze prediking haar indringende kracht en kweken we een geslacht, dat misschien nog wel eens zo vriendelijk wil zijn, de feestzaal binnen te gaan, maar dat dan ook naar binnen stapt zonder enige schroom en met een air of de hemelse Gastheer wel dankbaar wezen mag, dat mijnheer of mejuffrouw Hem de eer wil aandoen van op Zijn feest te verschijnen.

We moeten in de prediking zegenen. . . . maar ook vloeken. Niet omdat we dat zo graag doen, maar omdat God ons dat opdraagt. En wie op zijn tijd niet vloekt, diens zegen zal op den duur niet worden vertrouwd.

Ik geloof, dat heel veel slapheid en lamlendigheid in brede kringen van onze kerk mee gevolg is van het feit, dat wij vaak verzuimen de twee wegen te prediken, » *

» * *

Natuurlijk is hiermee niet alles gezegd over de prediking. Met Kuyper en Hoedemaker zou ik echter willen onderscheiden tussen ,,de prediking van het evangelie" en „de bediening van het Woord", waarbij het laatste veel meer omvat dan het eerste,

We moeten aan de gemeente niet alleen het evangelie prediken, maar heel het Woord verkondigen, We zullen niet alleen over het tweede, maar ook over het eerste en het derde artikel van de apostolische geloofsbelijdenis moeten spreken, We zullen moeten spreken over het gebod en het gebed en over nog veel meer. Van de ganse Raad Gods zullen we niets mogen achterhouden. Dit voert ons echter buiten de begrenzing' van dit onderwerp.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1962

Kerkblaadje | 16 Pagina's

De prediking van het evangelie,

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1962

Kerkblaadje | 16 Pagina's