Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Preek tussen Hemelvaart en Pinksteren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Preek tussen Hemelvaart en Pinksteren

12 minuten leestijd

„Er moet dan van de mannen, die zich hij ons hehhen aangesloten in al de tijd, dat de Here Jezus hij ons in- en uitgegaan is, te heginnen m,et de doop van Johannes tot de dag, dat Hij van ons werd opgenomen, één van hen met ons getuiae worden van Zijn opstanding". Handelingen 1 : 21 en 22

Het is Petrus, die deze woorden op een samenzijn van de discipelen en discipelinnen des Heren tussen Hemelvaart en Pinksteren gesproken heeft.

Maar was het werkelijk nodig, dat de lege plaats van Judas, de zo droevig omgekomene, nu reeds vervuld werd? Lucas spreekt daar geen oordeel over uit. Hij constateert eenvoudig het feit. En waar de Bijbel zwijgt, moeten wij niet spreken. De ene uitlegger is geneigd, de vraag bevestigend te beantwoorden, de andere ontkennend. De laatste wijst er op, dat we van Matthias verder niets horen en dat we hem dus ok niet zouden missen, wanneer hij niet tot ijostel verkozen was. Die uitlegger voegt eraan Loe, dat de grote onmisbare apostel, Paulus, weldra door de Heer zelf onmiddellijk zou gekozen worden, en daarmede de lege plaats vervuld.

Laten wij hier echter niet dieper op ingaan. We blijven toch in de onzekerheid.

Daarom doen we beter met te luisteren naar wat Petrus, dat ,,haantje de voorste" onder Jezus' discipelen, in de aangehaalde woorden ons te zeggen heeft. Wanneer wij hem zo oneerbiedig betitelen, doen wij dat met opzet, gepriki'eld door de uitlegging van een Roomse vertaling, die in een voetnoot opmerkt, dat de apostel aldus spreekt „overeenkomstig de aanstelling door Christus als hoofd van de apostelen". Petrus zou hier dus feitelijk reeds als paus optreden. Dat aanvaarden wij niet. In deze zin is hij niet de eerste der discipelen. Hij is het zielkundig, als de snel functionerexide man, die, met woord en daad, altijd spontaan vooropgaat. De voorbeelden daarvan zijn ons overbekend. Deze apostel kan onmiddellijk belijden en even onmiddellijk verloochenen; in geloof op de golven springen, Jezus tegemoet, en in ongeloof ook onmiddellijk verzinken. Maar hoe dit alles zij, wat hij in Handelingen I zegt, is de moeite waard, om naar te luistelen. Hij verkondigt ons iiiei nee Lvangeiie -a... de Verrezene.

Laten wij dus horen! Het eerste wat ons in zijn woorden treft is —

Het eerste wat ons in zijn woorden treft is — en nu vertaal ik letterlijk, en nóch naar de oude, noch naar de nieuwe vertaling — „die met ons savfiengekomen waren". De apostel spreekt dus van ,.samenkomst". Dat is ons een bekend begrip. Waar mensen zijn, daar zijn hun samenkomsten ook. Samenkomsten in velerlei vorm. Grote en kleine, af gesprokene en spontane; wetenschappelijke, kunstzinnige, sportieve en gezellige; van familieleden, vrienden, vakgenoten, enz. enz. Dit is een onderwerp apart, bijna onoverzichtelijk. We moeten ons dus hier snel beperken. Om nog even twee actuele voorbeelden, scherp in tegenstelling, te nemen: er waren telkens samenkomsten op het plein vóór de St. Pieter in Rome met de Paus, hoog vóór het venster van het Vaticaan, in het midden en ... . van de nozems in de hal van het Am.- sterdams Centraalstation! Genoeg. Er bestaan echter ook de samenkomsten, waarvan de brief aan de Hebreeën zegt, dat wij ze niet mogen nalaten, hoewel sommigen daartoe geneigd zijn. Hebben die samenkomsten ook een middelpunt, evenals die vóór de St. Pieter? Zeker, dat hebben ze. Eens was het een zichtbaar middelpunt. Nu is het onzichtbaar geworden, maar daarora niet minder werkelijk. Petrus denkt aan de samenkomsten, die zij eens met Jezus hadden. Hij was het, die hen had samengebracht. Zij waren de door Hem geroepenen. Maar dat zichtbare en hoorbare was nu voorbij. Hij was immers ten hemel gevaren. Doch de samenkomsten waren gebleven. In de opperzaal, waar Petrus sprak, waren meer dan honderd en twintig mannen en vrouwen bijeen, en wel om Jezus heen als vanouds, al was het naar de vorm anders geworden. En dat soort samenkomsten zijn er heden nog. We noemen ze „kerk". Vanmorgen vormen wij hier, al is het niet officieel, ook zulk een kerkelijke samenkomst. Nu worden de mensen er heden niet kerkelijker op, en ook wij ondervinden de kracht van de tijd. Daarom is het meer dan ooit zaak, dat we ons goed realiseren, wat we in de kerk doen, en waarom we er dus heen gaan, en niet b.v., gezond van lijf en leden, thuis voor de radio blijven hangen. Kort geleden werd me dit alles duidelijk in de lezing van een jong begaafd collega, een echte „liturg", die zeide, dat we terug moesten gaan naar de oudste christenheid — en daar had hij groot gelijk in — die samenkwam voor de breking des broods en voor het rondgaan van de beker. Dat deed die christenheid, om de dood en opstanding des Heren te gedenken, welke nooit genoeg kunnen herdacht worden. Nu geloof ik daarom niet, dat wij letterlijk elke week Avondmaal moeten houden. Maar wij kunnen ons toch niet genoeg realiseren, dat wij samenkomen, om die dood en opstanding te herdenken. Grote feiten willen gemeenschappelijk herdacht worden. Deze allergrootste feiten zijn dan zeker de moeite waard, om onophoudelijk gemeenschappelijk herdacht te worden. Aan een man, die het ook Zondags nog door zijn landelijk beroep druk had, en die bovendien ver van de kerk woonde, in een tijd, dat de auto er nog niet was, werd eens gevraagd, waarom hij toch zo trouw kerkte. Na enig nadenken luidde zijn antwoord: „Omdat Jezus ook voor mij op aarde kwam". Hij dacht aan de Kerstnacht, die, naar wij weten, uitliep op de Goede Vrijdag en de Paasmorgen.

Petrus gaat verder en spreekt van de tijd, waarin „de Here Jezus bij ons in- en uitgegaan is" Jezus was dus blijkbaar in de drie jaar Zijner openlijke „omwandeling op aarde" niet doorlopend bij Zijn discipelen. Hij kwam tot hen, ging van hen heen, en kwam weer terug. In de dagen Zijner ,,verschijningen" na Pasen zien we dat zeer duidelijk, maar vroeger moet dat ook zo zijn geweest. Hij bad, naar we weten, op een berg alleen, en verscheen aan Zijn discipelen op het meer. Ondertussen was Hij toch altijd bij hen. Als wij sterk van iemand zijn vervuld, is hij immers altijd bij ons, ook als hij is heengegaan. Ik weet b.v. van iemand, die zijn vrouw verloren had, en die met zijn kleinkind wandelde. Plotseling bezorgde dat kind, onberekenbaar als kinderen zijn, zich losrukkend uit grootvaders hand, zich bijna een on- 202geluk. De grootvader wist het nog juist t" voorkomen, maar het onheil schampte als he< ware rakelings langs hen heen. Als hij bekomen is van de schrik, doet hij ineens een wondere ontdekking. Nu was voor het eerst na haar heengaan, zijn vrouw gehéél uit zijn bewusl zijn weg geweest. Doch slechts kort. Diep in grijpende feiten zijn altijd bij ons. Vaak op de achtergrond, omdat andere dingen zich opdringen, maar ze zijn er toch. Zo is het zeker ook met de feiten, die wij ,,heilsfeiten" mogen noe men. Nog gaat Jezus bij ons in en uit. Som'^ wordt dat laatste heel sterk. Het is bijna, OT Hij er niet meer is. Onze geloofsstemmingen die we niet in onze hand hebben, kunnen zeer zwak worden. Dan ontwaakt het heimwee i;: ons hart. Dat heimwee kan zelfs zó verzwak ken, dat het, gelijk ik eens een nu ontslaper vriend hoorde klagen, het heimwee naar he heimwee wordt. De Heiland kan inderdaad vei van ons zijn „uit"gegaan. Maar Hij is er toch Het geloof houdt Hem vast, hoe het ook deint Petrus denkt verder. Waar is al dat wonderlijke, waar zijn hart van is vervuld, ook wec_ begonnen? Eensklaps ziet hij het duidelijk. Hei begon bij de Doop. Nader: bij de dooj) door Jo hannes. Welke doop? De heraut doopte immej zondaars en tollenaars en alles wat berouwvc tot hem kwam. Maar hij heeft ook iemand nic willen dopen. Dat was die Ene, die niet mei Zijn ongerechtigheid tot hem kon komen, eenvoudig omdat Hij geen ongerechtigheid bezat Die wilde toch „alle gerechtigheid vervullen' Wat bedoelde Hij met dat geheimzinnig-, woord? Later zal dat duidelijk worden. H. vervulde alle gerechtigheid door ons aller or gerechtigheid te dragen. Het rechtvaardig' Lam Gods heeft Zich zonde voor ons laten m - ken. Dat is het Evangelie, dat de wereld do( mag gaan. Hier zien wij de heerlijkheid w^ de Doop. Maar ook zijn verschrikking. De Doe, is oordeel. Want waar geen onreinheid is, bf hoeft ook geen afwassing te zijn. En de Doo,i is meer dan afwassing. Hij is ondergang. H' is dood. We worden met Christus in de doo i gedood. „Wij zijn dan met Hem begraven do"" de doop in de dood" (Rom. 6:4). Bij de Doe lijkt het alles zo liefelijk. Zie het sluimerend, kind. Het is de onschuld in eigen persoon. Maa terwijl het slaapt, slaapt de zonde ook reerV in dat kind. Er zal een droef ontwaken kome'i Wanneer de toenmalige hofprediker Dr. J. H Gerretsen Prinses Juliana doopte, was zij i tekst: „En Hij gaf hem aan zijn moeder". Dai sloeg op de uit de dood opgewekte jongelin, van Naïn. Velen hebben zich verwonderd ove~ deze eigenaardige dooptekst, ja er zich aan geërgerd. Was dat nu een dooptekst? Maar de prediker wist, wat hij zeide. Hij zag in de Doop de opstanding uit zonde en dood. De overdenking van de apostel — want eea

overdenking is deze tekst — gaat voort. Hij denkt zich het wonderbare leven van zijn Za-ligmaker door en ziet eensklaps het heerlijke slot daarvan: de hemelvaart. „Tot de dag, dat Hij van ons werd opgenomen". Wat heeft ondertussen de wereld gespot met die hemelvaart! En heden doet zij dat feller dan ooit. Zij is immers bezig „het heelal te veroveren", maar wat ze daarbij ontdekt, geen spoor van God en hemel! Die wijze wereld toch! Ondertussen is het Evangelie nog veel wijzer. Dat wéét, waarom er geen spoor van God en hemel te ontdekken valt. Want het rekent met de werkelijkheid, die nog geen oog kan zien, en geen oor kan horen, en de stoutste verbeelding zich niet kan indenken. Het gaat alles ver boven ons uit; verder dan de verste ster. Deze afstand is zelfs in geen lichtjaren uit te drukken. Het geloof werkt met een werkelijkheid, die in de diepste en hoogste zin van het woord ondenkbaar is. Maar daarom is zij er nog wel. De Heiland kon ook niet altijd zichtbaar onder ons blijven. Hij moest heengaan, om tot ons te kunnen komen. Als er geen Hemelvaart was, was er ook geen Pinksteren. De beloofde Trooster was dan weggebleven. Een groot denker — Noordmans — heeft gezegd, dat de hemelvaart ruimte maakt; ruimte voor het geloof en ruimte voor de Geest. Zonder Hemelvaart en Pinksteren was er geen kerk op aarde mogelijk. Het zou er wemelen van samenkomsten, maar de grote samenkomst bleef uit.

Nog is de apostel niet uitgesproken. „Eén" — en dat is, zoals achteraf zal blijken, Paulus veel meer geweest dan Matthias — „moet met ons getuige worden van Zijn opstanding". In het woord „opstanding" vat Petrus hier geheel het Evangelie samen. Dat kan en mag. Later zal Paulus zeggen, dat wij Christus mogen kennen en „de kracht Zijner opstanding". Die kracht hebben wij ook broodnodig. Naar buiten en naar binnen; tegen de wereld en tegen onszelf. Om nog eenmaal Noordmans te citeren, wij moeten het nooit verwachten van de „status quo", van de toestand, zoals hij hier beneden is. De aardse werkelijkheid verkondigt geen evangelie, en de beroemde „stem van het eigen hart" doet het evermiin. Het moet alles van Boven komen, uit God de Vader, uit God de Zoon, uit God de Geest. Het geloof leeft trinitarisch. Denk aan de namen, waaronder wij gedoopt zijn.

Onze tekst zou geheel in het kerkelijk jaar gepast hebben, wanneer Pasen dit jaar twee weken vroeger gevallen was (maar dat kon niet), of wanneer wij twee weken vroeger vergaderd hadden. Dan was deze Zaterdag vlak vóór de Zondag gevallen, die wij wel het „weeskind" noemen; de Zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. Dan waren wij ook in de week geweest, toen de Heiland er niet meer was en de Geest nog niet was uitgestort; die wondere „stille week".

Maar nu eindig ik met snel te vertellen van een ontdekking, die ik heb gedaan. Ik zag namelijk, dat voor ons allen het gevaar bestaat, dat zulk een week zich uitbreidt over geheel ons jaar en daarmede over geheel ons leven. Hierbij denk ik aan de man, van wie de zojuist genoemde Dr. Gerretsen vertelt. Hij had in zijn eerste gemeente een krachtdadig bekeerd man gekend, die, als hij plotseling, dodelijk ziei? wordt, ineens de tegenwoordigheid van zijn Zaligmaker mist. „Ik ben mijn Jezus kwijt", roept hij vanuit zijn bedstede, zodat de mensen op de weg het kunnen horen. Dat doet denken aan het „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" Wij dreigen allen verlaten mensen te worden. „Uit de diepte" — en de eenzaamheid — „roep ik tot U". Er is voor ons soms geen Heer en geen Geest meer. Wij voelen ons verweesd in een stilte van de dood.

Hier komt het alles aan op geloof. Het geloo is het grote „en toch" tegen alle aardse werkelijkheid in. Kohlbrugge heeft ons het troostrijke getuigenis nagelaten, dat niet hij, maar zün Heiland heiUg is, en hij in Hem. Wie dat kan zeggen verklaart zichzelf m.et alle onhei- Ugheid, in de deemoed en de zekerheid van het geloof, heilig. Dat ,,heilig" kunnen we ook met „levend" omschrijven. De ware heiligen hebben immers het volle leven in Christus gevonden; ze zijn daardoor omgeven en daarvan doordrongen. Het Leven nam hen in zich op. Daarom mogen we eindigen met de woorden: Wij zijn niet levend, maar onze Heiland leeft. Daarom leven ook wij. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1967

Kerkblaadje | 24 Pagina's

De Preek tussen Hemelvaart en Pinksteren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1967

Kerkblaadje | 24 Pagina's