Het hogepriesterlijk gebed
Op christelijke hoogtij-dagen is het nuttig om te bedenken, dat in de Reformatie er tegen gewaakt is, om de Bijbel als een tekstenboek te gebruiken, waaruit een onsamenhangende reeks van onderwerpen kan worden gekozen. De Schrift mag niet verbroken worden, maar de volle raad Gods moet den volke verkondigd worden. Kerstfeest, Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaartsdag en Pinksteren zijn er niet om een aantal opeenvolgende, historische gebeurtenissen in een reeks naast elkaar te plaatsen, maar om de volheid der Schrift te prediken. Het gaat in alles om de verheerlijkte Christus, als Heer en Hoofd der gemeente, die door Woord en Sacrament de gemeenschap met haar onderhoudt. Niets mag de gemeente onthouden worden van wat Christus haar in het Woord heeft geschonken. Uit Zijn volheid ontvangt zij door dat Woord genade voor genade. Noch de opstanding, noch de uitstorting van
Noch de opstanding, noch de uitstorting van de Heilige Geest mogen wij daarom als een afzonderlijke gebeurtenis beschouwen. Zij zijn en blijven een eenheid met de dood van Christus. De opgestane en verheerlijkte Jezus is de gekruisigde. Als in het boek Openbaring de verheerlijkte Christus aan Johannes verschijnt, zegt Hij: „Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden" (Opb. 1 : 18). En in een ander visioen ziet Johannes de hemeltroon Gods, en in het midden van de troon een Lam, „staande als geslacht". Het lied, dat het Lam wordt toegezongen, luidt: ,,Gij zijt geslacht en hebt hen gekocht met Uw bloed" (Opb. 5 : 6, 9).
Om het Pinksterfeest te verstaan, moeten wij dus terug tot „Zijn dagen in het vlees" (Hebr. 5 : 7). In die dagen is de grond gelegd voor wat op de Pinksterdag geschiedt. Nergens treedt die samenhang duidelijker aan het dag- 94licht, dan in de zogenaamde afscheidsgesprekken (Johannes 14 tot 16) en m het daarop volgend hogepriesterlijk gebed. Daarom wil ik daarin mijn uitgangspunt nemen, om iets over de betekenis van de uitstorting van de Heilige Geest te zeggen.
In het hogepriesterlijk gebed richt Christus Zich als de Zoon tot de Vader. Hij heeft dat gebed uitgesproken kort vóór de ingang van Zijn lijden, waarschijnlijk bij het laatste Avondmaal. De woorden van het gebed openbaren wat Hem toen vervulde. Het zijn voornamelijk de discipelen, die het onderwerp zijn van deze heilige tweespraak van de Zoon met de Vader. Voor hen bidt Hij. Meer dan dertig keer noemt Hij hen. En hoofdzaak is, dat zij in de wereld achterblijven en daardoor groot gevaar zullen lopen. Er is immers zo grote tegenstelling tussen hen en de wereld. Allerlei conflictstof ligt hier opgestapeld. Daarom Zijn bede: „Bewaar hen!"
Uit het hogepriesterlijk gebed is ook op te maken, waarin de discipelen zich onderscheiden van de wereld. Tussen de wereld en Christus is het niet tot een levende betrekking gekomen. Zijn stem is op haar afgeketst en heeft geen gehoor gevonden. Zijn woord is niet in haar hart doorgedrongen. De wereld is een compacte massa, een dichte menigte, een naamloze zwerm, die door een onzichtbare macht als een gesloten systeem bijeengehouden wordt. Binnen die wereld is het niet mogelijk om enkeling-voor-God te zijn en een eigen verhouding met God te hebben. De wereld is dicht en toegesloten voor het Woord. Zij is niet aanspreekbaar.
Wat de discipelen nu onderscheidt, is dat zy door de stem van Christus geraakt zijn. Zij zijn door het Woord tot een eigen leven met Christus gekomen. Dat heeft hen losgemaakt, afgezonderd van de wereldmassa. Zij zijn niet meer één deeg met de willoos voortgedreven menigte. Op eenzelfde wijze als eertijds Abraham zijn zij door God bij name geroepen, uitgeleid, en zo tot persoonlijke enkelingen geworden, die een leven van andere orde hebben leren kennen: dit is het waarachtige leven, dat men God kent en Jezus Christus (Joh. 17 : 3). Zij zijn niet meer „van de wereld", maar behoren God toe.
Voor die discipelen bidt Christus nu Zijn hogepriesterlijk gebed. En dat is ook Zijn gebed voor de gemeente Gods van alle tijden, omdat het mede omvat allen, die door de prediking der discipelen hetzelfde geloof deelachtig zullen worden (Joh. 17 : 20). Over die allen strekt zich Zijn hogepriesterlijke zorg uit, omdat zij in de wereld in zo groot gevaar verkeren. De boze zal hen te gronde richten en met geweld invoegen in de massaliteit dezer wereld, als de Vader hen niet bewaart. Zó bedreigd staan zij in de geschiedenis! Wat dat betreft doet het vreemd aan, om in
Wat dat betreft doet het vreemd aan, om in deze tijd zó vaak door zó velen zó nadrukkelijk te horen spreken over onze taak en verantwoordelijkheid tegenover de wereld. Alsof er voor mensen, die in een situatie van geestelijke ademnood verkeren en die in hun leven bedreigd worden, veel ruimte overblijft voor zulk een geestelijke expansiedrift! Het is al mooi, als zij als discipelen van Christus bewaard blijven in het tumult van de geschiedenis en in hun armzalige en aangevochten bestaan een zwak teken zijn van de toekomst van Christus. Hoe meer wij leven in en vanuit het hogepriesterlijk gebed des Heren, hoe minder triomfantelijk wij worden; en hoe beschroomder voor overmoedige uitspraken! Alleen de Hogepriester en Zijn gebed houden ons in de wereld staande en bewaren ons voor de boze.
Het hart van dit hogepriesterlijk gebed ligt nu vervat in de woorden van vers 19: „Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid". Dat bidt de Here Jezus dus voor de discipelen, voor de gemeente in haar bedreigde situatie in de wereld. En in die woorden ligt ook de verklaring van het hogepriesterlijk karakter van dit gebed. Want „heiligen" kan hier alleen maar verstaan worden in de zin, zoals het woord gebruikt wordt in de bij uitstek priesterlijke boeken van de Bijbel, zoals Leviticus, Deuteronomium en de Brief aan de Hebreeën. Het is een term uit de priestertaai en hangt samen met het offer. „Heiligen" betekent: afzonderen voor de Here God. Leest u maar Leviticus 8 vers 10—12, Deuteronomium 15 vers 19.
Als Christus hier dus spreekt over „Zich heiligen", dan houdt dat in, dat Hij als priester Zichzelf met Zijn leven als offer toewijdt, dienstbaar maakt aan een goddelijk werk terwille van Zijn discipelen. Zijn gemeente. Wat dat goddelijke werk inhield, wordt hier niet gezegd. Maar uit het tijdstip, waarop dit gebed is uitgesproken (vlak vóór Zijn lijden), en de plaats, waar het is uitgesproken (in de opperzaal bij het laatste Avondmaal), is terstond op te maken, dat die woorden betrekking hadden op Zijn kruisdood. Dat was het werk, waartoe Hij Zich heiligde. Hij heiligt Zijn lichaam om te worden verbroken en Zijn bloed om te worden vergoten. En dat „opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid".
Vatten wij de samenhang van deze woorden met de diepe zorg, die Christus in dit gebed uitspreekt over de discipelen en hun gevaarvolle situatie? Verstaan wij het verband tussen Zijn kruisdood en hun „geheiligd worden in waarheid"? Wat heeft Christus' lijden en sterven te maken met de heiliging der gemeente? Misschien dat wij dat het makkelijkst gaan begrijpen, als wij bedenken, dat niet alleen ,,het emde, maar de ganse tijd Zijns levens op aarde" (Heid. Cat., antw. 37) in het teken gestaan heeft van het woord: „Ik heilig Mijzelf voor hen", en als zodanig ook lijden en offer geweest is. Altijd is Zijn liefde voor de Zijnen liefde geweest, die zich terwille van hen priesterlijk heiligde. Wie dat niet begreep, bleef vreemd staan tegenover Zijn liefde en liep het gevaar er zich aan te ergeren. Wij zien dat al bij Maria, d-e verwijtend tot de twaalfjarige Jezus zegt: „Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met smart gezocht!" Zij verstond niet, dat Zijn liefde priesterlijke liefde was, die terwille van hen „bezig was met de dingen Zijns vaders" (Luc. 2 : 48, 49). Wij komen het ook tegen bij Simon Petrus, die zich verzet tegen- en ergert aan Christus' voorzegging van Zijn lijden: „Dat zal U geenszins geschieden!" Hij zag de liefde van Christus louter menselijk, en niet als een priesterlijke opdracht (Matth. 16 : 22. 23). Echt verstaan doen wij dus de liefde van Chris
Echt verstaan doen wij dus de liefde van Christus pas, als wij zien, dat die liefde nimmer zelfgenoegzaam, nimmer doel in zichzelf wilde zijn, maar dat zij heiligende, priesterlijke, offerende liefde was; dat wil zeggen, dat zij tot God wilde leiden. Het was liefde, die in waarachtigheid de vervulling was van de Wet. Want zulk een liefde kan de naaste niet anders liefhebben dan in God. De betrekking, die zij tot de naaste heeft, kan alleen maar een liefde zijn, die ondergeschikt is aan de liefde tot God. Daarom is die naastenliefde altijd priesterlijk, offerend. En liefde, die dat heiligend karakter niet heeft, is voor de naaste geen zegen, maar een vloek. Het is geen liefde ten leven, maar ten dode.
Wanneer wij nu de liefde van Christus tot de Zijnen dat priesterlijk karakter zien hebben; v/anneer wij verstaan, dat ware liefde zich immer heiligt, om voor de naaste weg en deur tot God te zijn; wanneer wij bij dat alles bovendien bedenken, in welk een gevaarvolle situatie de discipelen in de wereld verkeren; — dan gaan wij er iets van beseffen, wat de bijzondere betekenis is van het hogepriesterlijk gebed. Wat was immers het gevaar, dat de discipelen in de wereld bedreigde? Dit, — dat zij door de vijandige macht van de wereld losgesneden zouden worden van de verhouding tot Christus en de Vader, en weer helemaal ingevoegd in het gesloten wereldsysteem; dat zij geen persoonlijke enkelingen meer zouden zijn met een eigen naam, een eigen roeping, een eigen leven, waarin zij losgemaakt en afgezonderd waren van de compacte wereldmassa. En daarop is alle inspanning en bedenksel van de boze, als de overste dezer wereld, gericht. Om die reden neemt hij Christus gevangen en brengt Hem ter dood. Hij wil Christus' discipelen voor zich hebben!
Welnu, in die situatie bidt Christus: „Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid". Dat kan niet anders betekenen, dan dat Christus hier in dit gebed tot Zijn Vader en terwille van Zijn discipelen. Zijn gemeente, worstelt met de macht van de boze en van de dood Hij weet, dat het ogenblik aanstaande IS, dat HIJ niet meer m de wereld zal zijn Dat beklemt Hem bovenmate vanwege de Zijnen Zolang Hij bij hen was, bewaarde Hij hen (Joh 17 12) Menselijk gesproken betekent Zijn dood dus hun ondergang Sterven is immers de nacht mgaan, waarin niemand meer werken kan (Joh 9 4) En om der wille van Zijn jongeren benauwt Hem dat vreselijk Maar dan vraagt Hij m dat gebed iets onge
Maar dan vraagt Hij m dat gebed iets ongehoords, iets onvoorstelbaars Hij vraagt, dat, zoals de Vader Hem m Zijn leven macht heeft gegeven over alle vlees, om hun eeuwig leven te schenken (Joh 17 2), de Vader Hem nu ook m Zijn dood macht geeft, om eeuwig leven te schenken' Hij vraagt dus, dat de Vader dezelfde macht van Woord en Geest, die Hij in Zijn leven gehad heeft, Hem ook zal geven m Zijn dood En dat terwiUe van Zijn discipelen, opdat ZIJ Zijn bewaring m deze wereld niet zullen hoeven te missen
Eigenlijk vraagt Hij nog meer Hij vraagt om Zijn verheerlijking' „Verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was" (Joh 17 5) Wij moeten dat zo verstaan, dat Hij de Vader vraagt om de bewaring van Zijn discipelen. Zijn gemeente, te mogen voortzetten m Zijn goddelijke heerlijkheid, als de Zoon van de Vader Hij wil dus Zijn liefde tot hen en zorg voor hen overhevelen m God Zelf en er een werkelijkheid van de drieenige God van maken „Gelijk Gij, Vader, m Mij een zijt en Ik m U, dat ook zij m Ons een zijn" (Joh 17 21) Als Zijn dood daartoe zou mogen dienen, dan is Hij van harte bereid om de aardse band met Zijn discipelen daaraan op te offeren Dan zal immers Zijn dood geen verlies voor de Zijnen betekenen, maar een overvloedige wmst Wat betekent immers het wegvallen van de aanwezigheid m vlees en bloed, vergeleken met de heerlijkheid des Heiligen Geestes"'
Toch IS het eigenlijk met goed uitgedrukt om dit gebed een vraag te noemen Het is veel meer dan een vraag Het is immers een samenspraak van de Zoon met de Vader In die samenspraak is de Zoon geheel een met de Vader Hij zegt mets, dan wat Hij van de Vader gehoord heeft En daarom kwam ook dat, wat Hij hier van de Vader vraagt, uit het hart van de Vader Zelf voort De verhoring van die vraag kan dan ook voor Christus geen twijfelachtige zaak geweest zijn Zo zeker is de inwilliging van die bede voor Hem, dat Hij er op het moment van het gebed reeds als een werkelijkheid van uitgaat En daarom kan Hij Zich dan ook in geloof aan Zijn dood overgeven alsof het reeds Zijn verheerlijking was' In de woorden, die Christus spreekt ,,Ik heilig
In de woorden, die Christus spreekt ,,Ik heilig Mijzelf voor hen", is dan ook allerminst sprake van resignatie, van een lijdelijke overgave aan de kruisdood Hier is integendeel alles actieve, werkzame overgave, als een vrijwillige, bewus- 96te, priesterlijke offerdaad Hij neemt die dood op Zich m eenswiUendheid met de Vader, en daarom ook met de zekerheid, dat Hij m die dood verheerlijkt zal worden Niet meer m de bepeiktheid van de vleesgewordene, maar m de heerlijkheid van de Zoon zal Hij m eenheid met de Vader en de Heilige Geest het liefdewerk voor de Zijnen op aarde voortzetten
En op dat priesterlijke gebed en die priesterlijke offerdaad is nu de uitstorting van de Heilige Geest op het Pinksterfeest het goddelijke antwoord Hij is met meer met ons m het vlees, maar op verheerlijkte, geestelijke wijze, dat wil zeggen op de wijze, die overeenkomt met de Heilige Geest als de eenheid van de Vader en de Zoon Het aardse is terzijde geschoven om plaats te maken voor het hemelse, het tijdelijke, historische is vervangen door het eeuwige En op die geestelijke wijze is Christus Zijn discipelen inniger en heerlijker nabij dan ooit tevoren Nu kan Hij hen m de wereld troosten, bemoedigen, onderwijzen, vermanen als nimmer m de dagen van Zijn aardse leven De Here nu IS de Geest (II Cor 3 17) En als de Geest staat HIJ niet meer tegenover hen, uiterlijk, en als een vreemde, maar is Hij geworden Degene, die hen innerlijk overtuigt, indachtig maakt, en heiligt m waarheid (Joh 17 19)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1972
Kerkblaadje | 8 Pagina's