Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De �Watersnoodbijbel" der Oranjes, ontworpen door Kohlbrugge

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De �Watersnoodbijbel" der Oranjes, ontworpen door Kohlbrugge

11 minuten leestijd

Meer dan één lezer zal zich herinneren, hoe na het overlijden van koningin Wilhelmina krant en televisie lieten weten, dat haar kist niet gedekt was met de koningskroon, maar met een opengeslagen Statenbijbel. In zijn boek „Het is stil op het Loo" heeft de particuliere secretaris van koningin Wilhelmina, Thijs Booy, dit feit nadrukkelijk vermeld. Reeds in de jaren '20 had koningin Wilhelmina vastgesteld, dat de bijbel, die in de hofkapel van het Loo haar vaste plaats had, na haar overlijden op de kist gelegd zou moeten worden. Die familiebijbel der Oranjes was haar kennelijk dierbaar.

Wat de heer Booy niet wist te vertellen, maar wat bewaard gebleven brieven onthullen, willen wij de lezers gaarne mededelen: aan de totstandkoming van die bijbel heeft Kohlbrugge een belangrijk aandeel gehad.

We moeten voor het begin van ons verhaal terug naar januari 1861, toen vooral de Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal door een grote watersnood getroffen werden. De dijken bezweken voor het geweld van het opgepakte ijs, de ramp was groot. Koning Willem III begaf zich naar de overstroomde gebieden en verbleef daar, eerst met zijn broer, later met kroon-prins Willem, verschillende dagen. De koning trotseerde weer, wind en gevaren, zocht de slachtoffers op en deed het volk versteld staan: koning Willem gaf zich dagenlang alle moeite om in direct contact met zijn volk te staan, hij sprak veel met de getroffen bevolking en riep een biddag uit. Dat alles maakte een diepe indruk, ook in de rest van ons land. Het Nederlandse volk volgde van dag tot dag met klimmende belangstelling wat de koning in de geteisterde gebieden verrichtte. En toen hij naar Den Haag terugkeerde, werd zijn tocht een zegetocht: waar de koning zou passeren, stroomde een menigte samen die hem toejuichte en hem aanhankelijkheid betuigde. Terug in de residentie beantwoordde hij de verwelkoming met de woorden „In de liefde des volks vind Ik mijn hoogste loon" en verklaarde hij slechts zijn plicht gedaan te hebben.

In die dagen nu kwamen enkele Oranjevrienden te Utrecht op het idee, gelden in te zamelen om daarvan de koning als nationaal huldeblijk een prachtige Statenbijbel met lessenaar te kunnen aanbieden. De schrijver van de door duizenden gelezen wekelijkse „Samenspraken", J. L. Bernhardi (1811—1873), gaf aan dit idee vorm. In zijn blaadje deed hij een beroep op allen die vasthielden aan het drievoudige snoer Kerk-Oranje-Vaderland, om aan dit huldeblijk mee te doen. Het moest een daad der eenvoudigen zijn: twee cent werd van hen gevraagd, méér dan een gulden mocht niet gegeven worden.

En zo kwamen meer dan 55.000 namen te staan in het album dat bij het aanbieden van bijbel en lessenaar aan de koning zou worden overhandigd. Het waren de namen van hen die hun koning een blijk van wederliefde wilden geven, en dan niet zo maar een geschenk, maar het Woord des Heeren, het Woord waarin alleen het behoud van land en volk ligt, het' Woord dat hier met Oranje was geplant. Met geestdrift werd Bernhardi's plan begroet: nu konden de eenvoudigen, de vrienden van Bijbel en Oranje, hun verknochtheid aan het koningshuis bewijzen. De giftjes stroomden binnen: van een weduwe een paar oorbellen, van een „koeijenheujer" een dubbeltje, van een Utrechtse weduwe de gehele nalatenschap, zijnde één gulden.

In zijn blaadje hield Bernhardi zijn lezers voor: „Wij brengen dan den Vorst het Woord Gods, de onwankelbare steunpilaar van Zijn troon, de grondwet voor de Staat, de Rots waarop Oranje en Nederland zoo vele stormen hebben doorstaan zonder te bezwijken". Het gaat er om, „dat de zegen des Woords op den Koning en Zijn Huis moge dalen en dat de gehoorzaamheid aan Gods geboden een weldadige uitwerking voor het Vaderland moge hebben" (Samenspraken, nrs. 84 en 88).

Enorm verzet rees echter, vooral omdat Bernhardi zou wensen dat de koning de grondwet buiten werking zou stellen. Groen van Prinsterer protesteerde: er wordt een ongeoorloofde weg bewandeld als Bernhardi zinspeelt op wat het volk zal ondernemen als Oranje wordt gedwarsboomd. „Dit is", zo schreef Groen, „de weg om, in oogenblikken van gisting, door hartstogtelijkheid en onverstand, tot misdaad te brengen. Geen opruijen van hetgeen in dit No. 84 telkens de heffe des volks genoemd wordt, betaamt hem die zich onder de vrienden van Nederland en Oranje rangschikt" (Groen-correspondentie). Kohlbrugge raadde Kol aan, onder de kritiek rustig te blijven: „Houdt u aan de woorden: wie kan u kwaad doen, zoo gij het goede navolgt ... Is het Gods wil, zoo komt de Bijbel toch aan Zijne Majesteit". En Kohlbrugge vervolgt in deze brief aan Kol van 2 april 1861: „Gij kent mijne wijze: in alle stormen bleef ik bedaard en deed niets; ik had iets als waarheid en pligt erkend, bleef daarbij en liet aan den almachtigen God de zaak over. Immers weten die eenvoudigen met goed geweten, dat zij met leugens vervolgd worden en wars zijn van alles wat men hun toedicht".

Nu komen wij aan Kohlbrugge's aandeel in de totstandkoming der Watersnoodbijbel. Uit de brieven aan zijn hartsvriend, de Utrechtse bankier E. H. Kol (de brieven worden bewaard in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek) blijkt, dat Kohlbrugge bijzonder door de overstromingsramp was getroffen en dat hijzelf en de Elberfeldse gemeente snel bijdragen stuurden. Kohlbrugge volgde de mededelingen in de Samenspraken — Bernhardi was een trouw leerling van de jonge Kohlbrugge geworden toen deze, niet toegelaten tot de Hervormde Kerk, in Utrecht de moeilijkste tijd van zijn leven doormaakte — met grote aandacht. Kohlbrugge was erg ingenomen met het plan, de koning een bijbel aan te bieden en in een brief aan Kol van 28 februari 1861 schreef hij, graag voorstellen te willen doen omtrent afbeeldingen op de sloten. De drie sloten (met de zegels van de Elberfeldse gemeente, van Nederland en Kohlbrugge zelf) op de bijbel die de vrienden van Lütge aan Kohlbrugge's dochter Anna en schoonzoon Eduard Böhl hadden geschonken, hadden hem geïnspireerd.

Hij gaf Kol in overweging, welke gebeurtenissen uit de vaderlandse geschiedenis moesten worden afgebeeld op de zilveren medaljons die de bijbel zouden opsieren; hij gaf ook de teksten aan die op de sloten moesten worden gegraveerd. Zijn potloodaantekeniingen stuurde hij overhaast uit Elberfeld naar Utrecht op, een nieuwe brief volgde. Centraal moest staan de ijsvogel die, rustig temidden der woedende baren, zijn jongen in een nest tussen de ijsschotsen voedsel brengt — de voorstelling die koningin Wilhelmina overnam voor de omslag van haar boek „Eenzaam maar niet alleen". Als bijschriften moesten gelden de zinspreuk van Willem van Oranje „Saevis tranquillus in undis" en de op koning Willem toepasselijke woorden „Een held in ijs en baren, wien God weet te bewaren".

Verder moesten er afbeeldingen komen die herinnerden aan de moord op Willem de Zwijger, de vernieling van de Armada, het dankgebed van prins Maurits na de overwinning bij Nieuwpoort en de verovering van Den Bosch onder 't beeld van een strijdende leeuw. De hoeken van de bijbel moesten van goud zijn, evenals de sloten. Aan de binnenkant daarvan, dus zichtbaar na het openslaan, moest volgens Kohlbrugge worden gegraveerd:

„Oranje heeft voor Neêrlands Maagd

Nooit tevergeefs dit Boek gevraagd",

en: „Zij bidt, wanneer Gij 't opendoet,

„Zij bidt, wanneer Gij 't opendoet,

En Land en Kerk grijpt nieuwen moed".

De sloten zelf moesten ook voorzien worden van medaljons; het ene voorstellend de Hollandse maagd met ten hemel wijzende vinger en met als randschrift „Onze hulp is in den Naam des Heeren", het andere het nieuwe Jeruzalem, Gods Kerk op de berg Zion, met als randschrift „Die op den Heere vertrouwen, ^zijh als de berg Zions".

En zoals Kohlbrugge het wilde, geschiedde het. De opdracht werd aan Van Kempen verstrekt, die er niet te veel voor mocht vragen — geen goê winst van de centen der eenvoudjgen. Het duurde evenwel tot het einde van 1861 voor het geheel klaar was, compleet met drie linten in de kleuren oranje, wit en blauw. De opdracht vóórin het bijbehorende album werd afgedrukt in de Samenspraken van Bernhardi. Om de geest te doen kennen die de gehele onderneming had gedragen laten wij het bewuste stuk hier voor een deel volgen:

„Dierbaarste Koning! Wat zijn wij gelukkig! Overgelukkig, dat wij tot U mogen toegelaten worden; dat wij U mogen zien en spreken! Wij brengen U eenen Bijbel, versierd met historische herinneringen, die ons Uwen en onzen voorspoed bezegelen ... In naam van die duizenden, waartoe wij behoren, voegen wij bij die woorden hunne daden en bidden Uwe Majesteit: Neem ons aan in dit Bijbelboek, het Boek der Woorden des levenden Gods; neem het in Vorstelijke goedheid aan met het Album dier duizenden. Zij wisten niet beter uit te drukken, hoe lief zij Uwe Majesteit hebben, dan door U met deze kinderlijke gave te zeggen: Daaruit moet de Koning allen troost scheppen in leven en in sterven, daarvoor dat Hij ons getroost heeft! En moge den Koning, zoo dikwijls Hij dit heilig Boek openslaat, de gedachte goed doen: Dit gaven mij eenige mijner minder bevoorrechte kinderen — een volk, dat Oranje in het hart draagt en aan mij en mijn Huis nacht en dag denkt voor den Troon des AUerhoogsten! . . ."

Vóór de Bijbel, een Statenbijbel van Pieter Keur, aan de koning aangeboden zou worden, werd het volk in de gelegenheid gesteld, het geschenk te bezien. De bijbel was eerst te bezichtigen in Utrecht, daarna in Rotterdam (op één dag wel 4.126 mensen, sommigen helemaal uit Zeeland gekomen), Amsterdam, Leiden, Zwolle, Hasselt, Meppel, Assen, weer in Amsterdam en toen te Dordrecht, Vlaardingen en Delft. Na de aanbieding op 22 maart 1862 in Den Haag stond de konmg de Bijbel nog enige tijd af om bezichtiging door de Hagenaars mogelijk te maken. Duizenden en duizenden maakten van de geboden gelegenheden gebruik. Kohlbrugge leefde er sterk in mee en was zeer dankbaar voor de berichten die hij erover kreeg van de familie Kol en die hij las in de Samenspraken. Niet het minst dankbaar was hij voor de wijze waarop de aanbieding in het paleis was verlopen. Die aanbieding was geschied door Bernhardi, Kohlbrugge was er niet bij, van een aanwezigheid van Kol vernemen wij niets. Bernhardi beschreef in zijn wekelijkse Samenspraken hoe de massa die bij het paleis op de aankomst van bijbel, lessenaar en aanbiedingscomité had gewacht, alle etiquette had verbroken en het paleis was binnengestapt. Bernhardi hield een toespraak tot de koning. De menigte snikte van aandoening, ook de koning was diep 162 bewogen. „De Vorst betuigde ons, dat hij de liefde voor het volk en de waardeering van den band, die er bestond tusschen Oranje en Nederland aan zijn zonen had ingeprent. Waarlijk, de Koning vergat daar, dat hij als Vorst tegenover zijne onderdanen stond. Zijne Majesteit stond daar als een vader onder zijne kinderen". En Bernhardi vervolgt: „Nadat ik nogmaals eene rede gehouden had, waarin ik aan het slot Gods zegen en de genade van Jezus Christus over Zijne Majesteit en Zijn Huis had uitgesproken, werd dat dadelijk door de menigte met het zingen van het laatste vers van Psalm 134 bevestigd . . , Met eene diep geroerde ziel stond Zijne Majesteit voor het Woord Gods! Ja, wat meer is. God was in het paleis met Zijnen vrede en zegen!" — Overigens, er was zoveel geld over, dat een begin gemaakt kon worden met de stichting van een weeshuis, het Oranje Weeshuis te Huizen.

De Watersnoodbijbel — zij was het die koningin Wilhelmina liet gebruiken in de hofkapel van het Loo. Die bijbel, gelegd op de kist van de overleden koningin, opengeslagen bij Johannes 17, vertelde van heilsgeschiedenis èn van vaderlandse historie. Die bijbel, zo weet Thijs Booy te vertellen, had nog een eigen verhaal, en ook daarom moest déze bijbel op haar kist worden gelegd: de knechten van Hitler hadden uitgerekend déze bijbel gestolen uit de goederen die de koningin in Nederland had moeten achterlaten, maar zij hadden haar in de bossen van het Loo weggeworpen. Woonwagenbewoners hadden de bijbel echter gevonden en teruggebracht, zodat het grote boek met het zilver- en goudbeslag zijn plaats in de hofkapel kon herkrijgen. Dat deze bijbel, die koning Willem III is aangeboden en die de kist van de Moeder des Vaderlands gekroond heeft, door toedoen van Kohlbrugge tot stand is gebracht, wilden wij bij het regeringsjubileum van zijn kleindochter en haar dochter gaarne onder de aandacht van de lezers van het Kerkblaadje brengen.

P.S. In het boek van de heer Booy staan afbeeldingen van de hofkapel met bijbel en lessenaar, van de bijbel op de kist en van de bijbel met de medaljons tegenover de bladzijden 44, 45, 132 en 148. Zie de tekst op pag. 169—171. De schrijver vermeldt een en ander ook in het verzamelwerk „De Bijbel", aflevering 60 van 12 februari 1972.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1973

Kerkblaadje | 8 Pagina's

De �Watersnoodbijbel" der Oranjes, ontworpen door Kohlbrugge

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1973

Kerkblaadje | 8 Pagina's