Verweer en vermaan
Het was uiteraard een minder prettige ervaring om op de samenkomst van predikanten van de Gereformeerde Bond te Woudschoten begin januari 1974 geheel onverwacht en dus onvoorbereid Dr. W. Balke als geharnast opponent van mijn geschriften 'tegenover mij te vinden. Na een langdurige en diepgaande discussie op de tweede dag van de conferentie had ik de illusie, dat misverstanden waren weggenomen en wij elkaar dichter genaderd waren. Daarom was het opnieuw een teleurstelling om nu toch in het tijdschrift Theologia Reformata het polemische referaat onverkort en ongewijzigd te zien afgedrukt. Mijn aanvankelijke opwelling was, er maar ver
Mijn aanvankelijke opwelling was, er maar verder het zwijgen toe te doen. Doch naderhand groeide de overtuiging, mij toch niet aan deze opgedrongen en taai volgehouden discussie te kunnen onttrekken, omdat de bezwaren van Dr. Balke tegen mijn theologisch werk ook bij anderen blijken te leven. Zo hebben verschillende hoogleraren van de Theologische Hogeschool te Apeldoorn zich op gelijke wijze critisch over mijn geschriften uitgelaten. Dr. Balke beroept zich in zijn artikel dan ook op één van hen. Daarom zag ik in het referaat van Dr. Balke een aanleiding, om die critiek eens breedvoerig onder de loupe te nemen en mijn theologische inzichten een diepere fundering te geven. Mocht ik daarin slagen, dan is er achteraf toch nog reden om Dr. Balke dankbaar te zijn, omdat hij door zijn referaat mij ertoe opgevorderd heeft.
In de Middeleeuwen was het bij een wetenschappelijk dispuut gewoonte, om niet aanstonds op ingebrachte beschuldigingen te antwoorden, doch eerst de gedachten van de tegenstander zo eerlijk en zuiver mogelijk weer te geven. Eerst daarna was het toegestaan ze te weerleggen en te bestrijden. Laat ik pogen om die nobele wijze van disputeren te volgen. Blijkens de titel van zijn referaat gaat het Dr. Balke erom, te wijzen op de doorwerking van het dopers radicalisme in kerk en theologie. Evenals Dr. A. Kuyper, Dr. J. G. Woelderink en Dr. A. A. van Ruler ziet Dr. Balke in de doperse stroming een gevaar voor de gereformeerde theologie. Ikzelf zou blijkens mijn geschriften een voorbeeld zijn van rechts-radicaal Doperdom.
De doperse theologie verschilt tot in de wortels van de reformatorische positie. Ook de Nadere Reformatie is in haar aanvang volstrekt on-dopers. Die inzet heeft zich echter niet kunnen handhaven. Allengs meer is men gevlucht in de ecclesiola regenitorum '), de „smaUe gemeente". De ^leiliging der wereld werd tot mijding van de wereld.
Wat is nu het karakteristieke van de doperse geestesstroming? Dr. Balke is van mening, dat aan de omschrijving van Dr. Woelderink grote bezwaren kleven. Daarom steunt hij liever op de wijze, waarop de dogmaticus Van Ruler de doperse theologie geformuleerd heeft. Ook beroept hij zich op een recente studie van Robert Friedmann over het Doperdom. Zo komt hij tot de volgende definitie: Het hart van deze theologie is een dualisme '-) tussen de kerk als een gerealiseerd stukje Koninkrijk der hemelen èn de wereld, die in het boze ligt. Men kan dus de leer van de twee werelden dé fundamentele doperse leer noemen.
De conclusie van Dr. Balke ten aanzien van mijn geschriften is dan ook, dat ik Calvijn en Luther verkeerd interpreteer •^). Mijn boek over het burgerschap van twee werelden is dopers en daarom on-gerefotmeerd. Dr. Balke eindigt zijn artikel met de woorden: „God geeft Zijn schepping niet op. De komst van Zijn Koninkrijk in Christus heeft reële gevolgen en er gaat nu reeds een brede vernieuwende, heiligende en herscheppende kracht van uit".
Ik meen, dat ik hiermee de gedachten van Dr. Balke over „dopers radicalisme in historisch perspectief" zuiver en eerlijk heb weergegeven. Wanneer ik nu pogen wil te antwoorden op de daarin vervatte beschuldigingen aan mijn adres, dan kan ik dat het beste doen, door ie schrijver op de voet te volgen en te beginnen met de vraag te stellen, of zijn typering van het Doper dom historisch en theologisch juist is.
Wij hebben gezien, dat Dr. Balke het dualisme 2) leer, die twee beginselen tegenover elkaar stelt (dus de leer van de „twee werelden") het hart van de doperse theologie noemt Hij beroept zich daarbij op publicaties van Prof Van Ruler en Dr Friedmann.
JMu meen ik, dat hij daarmee historisch zwak staat Want met alleen dat m de geschriften, die m de 16e eeuw van reformatorische zijde tegen de Dopers gericht waren, deze karakterisering ontbreekt, — ook m de studies der geschiedkundigen komen wij een dergelijke omschrijving met tegen, evenmin m de theologische handboeken als Die Religion in Geschichte und Gegenwart en Encyclopaedia of Religion and Ethics. Dr Balke moet dus wel sterke argumenten hebben, om zulk een afwijkende opvatting over het Doper dom met zoveel nadruk naar voren te brengen en daarmee in te gaan tegen de mening van autoriteiten als A von Harnack, H Fast, J Lindeboom, W. Kohier, Mc Glothlm Hij vermeldt die argumenten echter niet
Er IS nog een andere overweging, die Balke's karakterisering van de doperse geestesstroming uitermate onwaarschijnlijk, ja zelfs onhoudbaar maakt Dat is de overweging, dat, als de leer van de twee werelden het hart van de doperse theologie is, ook de Reformatoren uit de doperse wortel hebben geleefd Het is immers onloochenbaar, dat het dualisme van natuur en genade, oude schepping en nieuwe schepping, bij alle Hervormers terug te vinden is Dan is het dus zinloos om de doperse stroming een gevaar voor de gereformeerde theologie te noemen Dr Balke voert dan een strijd tegen windmolens Zijn geharnaste polemiek is don-quichotterie *) Nu zal Dr Balke het misschien nog toegeven, dat mijn laatste overweging vanuit de geschriften van Luther moeilijk te weerspreken is Ik mag aannemen, dat hij als historicus zo bekend is met bijvoorbeeld Luther's verhandeling over de knechtelijke wil, dat hij de uitspraak kent „De christenen weten, dat er twee onderscheiden rijken zijn m de wereld, die op het allernardst op elkaar stoten Een, waarin de duivel heerst In het andere heerst en regeert Christus, die m elk opzicht het rijk van de duivel wederstaat en bestrijdt In Zijn rijk worden wij overgezet door Gods genade, als wij gered worden Uit deze tegenwoordige boze wereld en verlost van de macht der duisternis Wie van die twee rijken weet en ze belijdt, die weet ook dat ze op het felst tegenover elkaar staan en immer met grote kracht elkaar bestrijden" Dat was dus een mtspraak van Luther uit 1524 Maar 13 jaar later, m een preek over Psalm 8 uit 1537, denkt hij met anders „Het rijk van Christus IS een wonderlijk rijk, geen sterfelijk, aards rijk, en toch zijn zij, die ertoe behoren, sterfelijk en aards Daarom spreekt Christus voor Pilatus Mijn rijk is niet van deze wereld. Toch IS HIJ een koning Wat voor een koning' HIJ IS een koning van de waarheid, de wereld echter is vol boosheid en wordt beheerst door ongeloof Uiterlijk is zij ook een rijk, in de grond is zij echter een leugen tegen God Christus echter spreekt Mijn rijk wordt geestelijk gebouwd Het is een rijk van leven, vreugde, eer, gerechtigheid en alle goeds Daarom zijn ZIJ, die onder deze Heer leven, m de hemel, ofschoon hun lichaam op aarde is Hun hart IS echter reeds boven, ons burgerrecht en burgerschap is m de hemel Het hart heeft het al gegrepen, maar wij moeten er nog op wachten, dat ook ons lichaam daar komt " Luther is dus m de merkwaardige benaderings
wijze van Dr Balke van de Dopers een onoverwinnelijk historisch obstakel Maar misschien zal hij, zoals zo vaak gebeurt m disputen over reformatorische theologie, verschrikt van Luther wegvluchten en steun zoeken bij Calvijn Voor Dr Balke is dat bovendien een erezaak Immers is hij ruim een jaar geleden gepromoveerd op een dissertatie over Calvijn en de doperse radikalen Het moet dus voor hem een point d'honneur (erezaak) zijn om vol te houden, dat de leer van de twee werelden nietcalvinistisch en daarom on-gereformeerd is Kan ik tegenover hem nu met overtuigende argumenten aantonen, dat hij zich met zijn visie op de Dopersen ten aanzien van Calvyn in een even onhoudbare theologische positie bevindt als ten aanzien van Luther*^ De zaak is belangrijk genoeg om er ruim aandacht aan te geven
Laat ik beginnen met erop te wijzen, dat Prof Van Ruler, die voor Dr Balke groot gezag heeft als dogmaticus en die er altijd op gewezen heeft, dat m het Calvinisme het mystieke en het activistische allerminst een tegenstelling zijn, maar dat bevmdelijkheid en politiek-culturele activiteit de twee polen van het gereformeerde leven zijn ^), — dat deze anti-doperse theoloog moest toegeven „Vanaf Calvijn laboreert ^) de gereformeerde theologie aan een dualisme van het geestelijke en natuurlijke Enerzijds kan Calvijn zeggen, dat de politiek een heilige zaak is Anderzijds zegt hij, en dat met meer nadruk, dat het hemelse leven verre uitgaat in waarde boven het aardse bestaan. Naar mijn inzicht zijn deze twee thesen niet met elkaar te rijmen" '). Een dergelijke uitspraak van iemand, die er dogmatisch alleen maar belang bij zou hebben om Calvijn theologisch geheel te kunnen inkapselen, is veelzeggend.
Nu wil ik dit oordeel van Prof. Van Ruler niet nog eens onderstrepen door het aanvoeren van allerlei citaten uit Calvijn's werken, die laten zien dat voor hem de waarde van het hemelse leven verre uitgaat boven het aardse bestaan. Het zou haast zijn: water naar de zee dragen. Het lijkt mij meer verhelderend en overtuigend om door te dringen in de structuur, de samenhang van zijn theologie.
Hoe is bij Calvijn de verhouding van schepping en verlossing? Is de verlossing herstel van de schepping, of komt er een geheel nieuwe schepping voor in de plaats? Het antwoord op die vragen moet het ons duidelijk maken, of de leer der twee werelden tot de wortel van Calvijn's theologie heeft behoord.
Zoals bekend handelt het eerste boek van Calvijn's hoofdwerk over de kennis van God de Schepper. Wanneer wij dat gedeelte van de Institutie aandachtig lezen, valt het ons op, dat hij daar telkens verwijst naar een andere, hogere heerlijkheid, die boven de schepping uitrijst. Hij spreekt dan ook van een „tweevoudige" kennis van God, eerst als Schepper en vervolgens als Verlosser (I, 2, 1). Zeer zeker is voor Calvijn de wereld het schouwtoneel van Gods heerlijkheid (I, 5, 5); maar ofschoon Zijn heerlijkheid de aarde vervult, toch is de hemel Gods woonplaats. Daarom wil God niet, dat onze geest in traagheid de gevangene van de aarde blijft. God wil de mens verheffen boven de wereld (I, 13, 1). Hij heeft hem bestemd voor andere en grotere dingen, waarvan dit leven slechts een voorspel is (I, 5, 10). Het is dus volgens Calvijn buiten kijf, dat de mens geschapen is tot de overdenking van het hemelse leven (I, 15, 6). Reeds in zijn oorspronkelijke, paradijselijke toestand was het Gods bedoeling om de mens te doen opstijgen tot God en de eeuwige zaligheid (I, 15, 8). Hoe groot en heerlijk de mens in zijn prille geschapenheid ook geweest mag zijn, zijn volle schittering zal hij eerst krijgen in de hemel (I, 15, 4). In het tweede boek van de Institutie, als hij spreekt over God de Verlosser, vat Calvijn zijn visie op de verhouding van schepping en verlossing nog eens aldus bondig samen: ,,Dit was wel de echte orde, dat de bouw der wereld ons tot een school zou zijn om de vroomheid te leren en dat we dan vandaar zouden komen tot het eeuwige leven en het volmaakte geluk" (H, 6, 1).
Het lijkt mij in het licht van deze gedachtengang nauwelijks nog discutabel ^), of de leer der twee werelden niet ook hoort tot het hart van de calvinistische, de gereformeerde theologie.
Maar er is nog méér te vinden bij Calvijn. In de voorafgaande regels hebben wij de verhouding van schepping en verlossing benaderd vanuit Calvijn's visie op de schepping. Wij willen dat nu doen vanuit zijn visie op de verlossing.
Het spreekt vanzelf, dat voor Calvijn de verlossing vervat is in Christus en Zijn werk, Zijn lijden en sterven, opstanding en verheerlijking. Hoe nu volgens Calvijn de verhouding is tussen verlossing en schepping, treedt het duidelijkst aan het licht in zijn avondmaalsleer, want daar vindt de levensvereniging plaats van Christus en de gelovigen (IV, 17). Hoe is volgens Calvijn de aard van die vereniging?
Voorop moet staan, dat wij door het brood en de drinkbeker niet slechts de Geest van Christus en Zijn weldaden deelachtig worden, maar het vlees en bloed van de gekruisigde en verheerlijkte Heer. Calvijn kan bijna geen woorden krachtig genoeg vinden om uit te drukken, dat het gaat om de werkelijke tegenwoordigheid van Christus. Maar hoe verstaat hij die reële tegenwoordigheid? Prof. H. Bavinck heeft daar eens een fijnzinnige studie aan gewijd ^). Hij wijst erop, dat Calvijn geleerd heeft, dat Christus op „geestelijke" wijze (spiritualiter) in het avondmaal tegenwoordig is. Maar dan moeten wij „geestelijk" niet verstaan als onwaarachtig en onwezenlijk, doch als onstoffelijk en onaards. Voor Calvijn is de „geestelijke" tegenwoordigheid van Christus een diepere en rijkere gemeenschap dan zich in wereldse en stoffelijke begrippen laat uitdrukken.
Het hart en de kern van Calvijn's avondmaalsleer is de unio mystica, de verborgen en onbegrijpelijke vereniging van Christus met de gelovigen. Dat is het grote in de theologie van Calvijn, dat hij aan die „mystieke" gemeenschap met Christus, die in het Nieuwe Testament telkens, vooral in het Evangelie van Johannes, geleerd wordt, een plaats heeft gegeven. Maar door het benadrukken van het „geestelijke" en „mystieke" karakter van die vereniging onderstreept Calvijn de afstand tussen het aards-stoffelijke leven en de verheerlijkte Christus, tussen de verlossing en de schepping. Dat de tegenwoordigheid van Christus „geestelijk" en „mystiek" is, houdt immers in dat zij niet aards, niet stoffelijk, niet plaatselijk, niet historisch is!
Wie daar het bewijs van wil, leze artikel 35 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin deze leer van Calvijn is overgenomen: „Nu hebben degenen, die wedergeboren zijn, in zich tweeërlei leven: het ene lichamelijk en tijdelijk, hetwelk zij van hun eerste geboorte meegebracht hebben, en alle mensen gemeen is; het andere is geestelijk en hemels, hetwelk hun gegeven wordt in de tweede geboorte, dewelke geschiedt door het Woord des Evangelies, in de gemeenschap des lichaams van Christus; en dit leven is niet gemeen, dan alleen de uitverkorenen . . . Om het geestelijk en hemels leven te onderhouden, hetwelk de gelovigen hebben, heeft Hij hun gezonden een levend brood, dat van de hemel neergedaald is . . . De wijze, op welke wij dit nuttigen, is niet de mond, maar de geest door het geloof. Alzo blijft Jezus Christus altijd zittende ter rechterhand Gods Zijns Vaders in de hemelen, en laat toch daarom niet na, ons Zijns deelachtig te maken door het geloof". Is dat geen duidelijke scheiding van natuur en genade? Er lijkt mij daarom vanuit het voorafgaan
Er lijkt mij daarom vanuit het voorafgaande geen andere slotsom mogelijk, dan dat de leer van de twee werelden ook fundamenteel calvinistisch is.
Ik heb nu alleen nog maar gesproken over Luther en Calvijn. Het is echter noodzakelijk, om er nog een enkele opmerking aan toe te voegen over de latere ontwikkeling. Het lijkt mij, dat Dr. Balke, zo hij de hier naar voren gebrachte argumenten wil honoreren i"), er niet aan ontkomen kan zijn oordeel over de Nadere Reformatie in haar latere ontwikkeling te herzien. Wat hij brandmerkt als „een gevaarlijke ontwikkeling", omdat „dualistische neigingen steeds meer ruimte kregen" (blz. 121, 122), is niets anders dan genuïen ") reformatorisch'-). En ook mogen wij in dit verband toch niet iwijgen over Kohlbrugge, die de erfenis van üuther en Calvijn in zich verenigde en een -prachtig, onvervalst reformatorisch getuigenis jiet klinken in de veelszins zo slappe, laffe en deurloze 19e eeuw. Dr. Balke spreekt noch in ijn artikel, noch in zijn dissertatie een woord )ver hem. Is het ondeugend om te veronder- ;tellen, dat het een zwijgen uit verlegenheid 's, omdat hij in zijn redeneertrant Kohlbrugge ..'igenlijk zou moeten plaatsen in de doperse ;oek, maar toch te zeer onder, de indruk is van ijn bewogen, levende prediking en van zijn .;ezag in de gemeente dan dat hij hem durft aten vallen? 0) in aanmerking nemen (D.v.H.)
Het is ieder, die ook maar enigszins vertrouwd is met Kohlbrugge's geschriften, bekend hoe groot de afstand bij hem is tussen schepping en verlossing, en hoe de leer van de twee werelden de wortel is van zijn theologie. Ik geef daarvan een enkel voorbeeld. Het is genomen uit de Schriftauslegungen: „Wat God gemaakt heeft, maakt Hij opnieuw (von neuem), zodat Zijn ganse Naam, zodat al Zijn deugden en volkomenheden in een nog niet gekende glans geopenbaard worden . . . Hij roept te voorschijn een nieuwe hemel en een nieuwe aarde . . . Gij verstaat het, mijn geliefden, dat ik niet spreek van een nieuwe zichtbare hemel en een nieuwe zichtbare aarde, maar van een onzichtbare hemel, van een onzichtbare aarde, om welker wil de zichtbare hemel en de zichtbare aarde nog bewaard blijven; — van een hemel en van een aarde, die slechts zichtbaar zijn voor het geloof, en die eerst volledig geschouwd worden, wanneer alle zichtbare dingen volledig opgelost worden (völlig aufgelöst werden). Ik spreek van een hemel, die boven is en toch ook hier beneden is, — van een aarde, die boven ligt, en wij worden toch door haar gedragen. Ik spreek van een hemel, zonder welke wij voortdurend de gapende afgrond, de vurige poel voor ogen zouden hebben; van een aarde, zonder welke wij hier voortgaan, geslagen door de vloek Gods. Ik spreek van een geestelijke hemel, van een geestelijke aarde ... Er is een nieuwe schepping in Christus Jezus. Deze heeft alles nieuw gemaakt ... Deze hemel en aarde zijn niets anders dan een chaos, een baaierd. Dat zijn zij geworden door de zonde, en deze chaos ligt in de eeuwige duisternis, en allen, die zich in die baaierd bevinden, liggen mede in de duisternis . . . Maar God, gedreven door innerlijke bewegingen Zijner barmhartigheid, heeft een nieuwe hemel en een nieuwe aarde gemaakt" ^^}.
Het onhoudbare van het betoog van Dr. Balke is hiermee aangetoond. Des te meer prikkelt het nu echter de nieuwsgierigheid, hoe het mogelijk is dat een historicus zó tegen de feiten kan ingaan. Wat mag daar achter liggen?
Met een beroep op zijn leermeester Prof. Van Ruler zegt Dr. Balke, dat het hem in zijn antidualistische instelling vooral gaat om de verhouding van schepping en verlossing. Aan het slot van zijn artikel vat hij zijn mening over die verhouding aldus samen: „God geeft Zijn schepping niet op. De komst van Zijn Koninkrijk in Christus heeft reële gevolgen en er gaat nu reeds een brede vernieuwende, heiligende en herscheppende kracht van uit. De onvolkomenheid en de ons aanklevende ,zonde brengt ons in de meditatie futurae vitae i*) nooit tot resignatie ^^). En we zeggen met Luther: Als ik weet, dat morgen de wereld vergaat, plant ik vandaag nog een boom". Wat Dr. Balke dus voorstaat, is een anti-dualistisch ethos ").
En daarmee ben ik op een punt gekomen, waar mijn verweer tegen zijn oppositie over moet gaan in vermaan. Want met dat anti-dualistische ethos schaart hij zich bewust of onbewust in de gelederen van die moderne, horizontalistische theologen, die zulk een acuut gevaar zijn voor de klassieke, .reformatorische theologie. Wat onderscheidt het anti-dualistische ethos van Dr. Balke in wezen van het anti-dualistische ethos van Prof. Sperna Weiland en Dr. Fiolet? Alleen dat de eerste politiek rechts en de anderen links georiënteerd zijn?
Alles wijst er dus op, dat het een anti-dualistisch ethos is, dat Dr. Balke ertoe brengt om zo willekeurig om te gaan met historische feiten. En tot zijn verontschuldiging moet ik er nu aan toevoegen, dat dit anti-dualistische ethos in de gereformeerde theologie een langere voorgeschiedenis heeft. Het stamt waarlijk niet van Prof. Van Ruler, maar van de theoloog, die tientallen jaren lang het gereformeerde leven beheerst heeft, namelijk Dr. A. Kuyper. Ik kan mij hiervoor beroepen op niemand minder dan de Kamper hoogleraar Prof. Dr. H. N. Ridderbos. In zijn boek: Het Woord, het Rijk en onze verlegenheid schrijft hij, dat in de reformatorische traditie de bezinning op het Koninkrijk Gods nimmer tot haar recht is gekomen. Andere motieven beheersen de structuur van de gereformeerde confessies. Door de herleving van de gereformeerde theologie bij Kuyper en Bavinck is de gedachte van het Koninkrijk Gods meer in het centrum komen te staan. Dat hangt samen met de visie, die Kuyper bezielde, nl. de roeping van de christen op alle terreinen des levens. De herleving van het Calvinisme in die Kuyperiaanse zin heeft — aldus Prof. Ridder-bos — het ethos van een groot deel van de orthodoxe christenheid in Nederland bepaald. Prof. Ridderbos typeert dit ethos als „anti-piëtistisch". Het bestaat in de vrijheid en opdracht om deel te nemen aan heel het leven. De heiliging van het leven omvat de gehele schepping en alles wat daarin is i^).
Het anti-dualistische ethos is dus een Kuyperiaans ethos. En daardoor wordt de redenering van Dr. Balke opeens doorzichtig. Want ook die vreemde en onhoudbare visie op het Doperdom stamt van Dr. A. Kuyper. Hij is het, die de schrik voor de ^mystieke, piëtistische vroomheid er bij de gereformeerden ingehamerd heeft door haar te brandmerken als „dopers"; en dat terwille van zijn gereformeerde ethos IS). Wij neigen hoe langer hoe meer tot de gedachte, dat hier de oorsprong ligt van het drama, dat zich in onze jaren in de Gereformeerde Kerken heeft voltrokken. Want wat Kuyper bestreden heeft onder de naam van Doperdom, vroomheid, mystiek en piëtisme, was in wezen een bestrijding van de nadruk, die Luther en Calvijn hebben gelegd op de kloof tussen natuur en genade, en op het geestelijke, eeuwige, onzichtbare en hemelse karakter van het Koninkrijk Gods. Wat hij bestreden heeft is het oer-reformatorische besef, dat de geestelijke, persoonlijke, mystieke gemeenschap met Christus iets is van wezenlijk andere orde dan ons zedelijk handelen, en dat daarom de heiliging een wezenlijk andere zaak is dan de roeping der christenen op alle terreinen des levens. En door deze bestrijding heeft Kuyper de gereformeerde vroomheid ontmanteld. En door die ontmanteling is zij in onze eeuw een prijsloos prooi geworden van de moderne, horizontalistische theologie. En zou nu Dr. Balke met deze feiten voor ogen
En zou nu Dr. Balke met deze feiten voor ogen de moed hebben, om het gereformeerde volk nog verder te voeren op de weg van dit antidualistische ethos? Durft hij dat, als gebleken is dat anti-dualistisch en anti-piëtistisch een versluiering is van anti-reformatorisch? Dat zij verre!
Met dit alles is nu echter nog één vraag onbeantwoord gebleven. Dat is de vraag, wat onder Doperdom verstaan moet worden, nu Balke's karakterisering meer Kuyperiaans dan histo-risch is gebleken. Want al mag dan de these van Dr. Balke onhoudbaar zijn, een feit is het, dat de Dopers een groot gevaar zijn geweest voor de Kerkhervorming.
Wij wezen er in het voorafgaande reeds op, dat zich historisch en theologisch een gemeenschappelijke mening over het Doperdom heeft gevormd. Wij verstaan er stromingen onder, die overtuigd waren, dat de kerkelijke geschiedenis de geschiedenis van de zondeval van het christendom was. Men stond daarom een radikale breuk met de traditie voor i»).
Wanneer wij deze karakterisering vasthouden, wordt niet alleen het complexe (samengestelde) verschijnsel van het Doperdom veel begrijpelijker, maar krijgen we ook meer inzicht in het fundamentele verschil tussen de Dopers en de Reformatoren. Over beide facetten een enkel woord.
Het was dus de overtuiging der Dopers, dat het geloof bevrijd moest worden van de last der eeuwen, van de kerkelijke en dogmatische traditie, en teruggevoerd moest worden tot de oorspronkelijke eenvoud van de apostolische gemeente volgens het Nieuwe Testament. Omdat de meest op de voorgrond tredende uiting van dit verzet tegen de historische overlevering de verwerping van de kinderdoop en de invoering van de volwassenendoop was, werden zij in de volksmond „dopersen" genoemd. In eigen kring duidden zij zichzelf echter aan als „broeders", daarmee tot uitdrukking brengende hun afkeer van de kerkelijke ambten en het pauselijke systeem. Ook traden zij naar voren als anti-trinitariërs ^o) omdat zij de Drie-eenheidsleer als onbijbels verwierpen. In het algemeen kan men hun opvatting dus omschrijven als anti-kerkelijk, anti-theologisch, anti-autoritajr, anti-historisch, en zelfs anti-wetenschappelijk. Wat zij nastreefden, was een terugkeer tot het oorspronkelijke geloof van de eerste eeuw, tot de bron van het Evangelie zelf. Dus restitutio 21).
In dit restitutie-ideaal waren de Dopers geestelijk nauw verbonden met de Renaissance. Niüolaus van Cues omschreef het als: ad formam primam reducere, terugvoeren tot de eerste gestalte. Hier ligt ook de etymologische --') herkomst van het woord: revolutie. Het Doperdom is dus een twijg van het algemene verhangen naar vernieuwing vanuit de oorsprong, \'an de droom van een terugkeer van het gouden tijdperk waar Vergilius over sprak. Zij delen met de Renaissance het dweperige, chiliastische, utopistische element.
Het fundamentele verschil met Luther en Calls) H. Fast, Der linke Flügel der Beformation, Brevijn is nu, dat die zich bewust en nadrukkelijk van dat restitutie-ideaal gedistantieerd hebben. Met die distantie hangt het samen, dat geen van beiden het woord „reformatie" gebruikten om hun kerkelijke strijd aan te duiden. Zowel Luther als Calvijn hadden een afkeer van dweperij met de oorsprong. Dat was hun te activistisch, te wettisch, te menselijk. Het was ook ondankbaarheid tegenover Gods leiding in de historie. Het moest voeren tot geweldpleging en tot kortsluiting met de werkelijkheid van het heden.
Luther en Calvijn waren dus te katholiek ^'^) in hun geloof, om ontvankelijk te zijn voor het doperse restitutie-ideaal. In plaats van „reformatoren" lieten zij zich liever „protestanten" noemen, omdat in die benaming het negatieve, revolutionaire element ontbreekt, en de nadruk valt op het positieve wat men belijdt -'^). Zo luidt het begin van Luther's Kesolutiones uit 1518, waarin hij de 95 stellingen verder uitwerkt: „Primum protestor, me prorsus nihil dicere aut tenere veile, nisi quod in et ex sacris Uteris primo, deinde Ecclesiasticis patribus ...; allereerst verklaar ik, dat ik in het geheel niets zeggen of vasthouden wil dan dat, wat vóór alles in en volgens de Heilige Schrift is, en vervolgens wat volgens de kerkvaders is . . .".
Het revolutionaire van de Dopers in hun breken met- en ontkennen van de historie staat dus tegenover het katholieke der Protestanten in hun eren en erkennen van de historie. Daarom is het karakteristiek voor de Protestant om het oudkerkelijke christologische en trinitarische dogma te aanvaarden '^^). En die aanvaarding was geen uiterlijke repristinatie (terugkeer tot het oude), maar een levenszaak! De dogma-historicus A. von Harnack heeft het zó uitgedrukt: „Er is geen theoloog geweest na Athanasius, die de leer van de godheid van Christus zó levend gemaakt heeft voor het geloof als Luther; geen leraar is er in de kerk na Cyrillus opgestaan, voor wie het geheimenis van de eenheid der twee naturen in Christus zulk een troost geweest is als voor Luther . . , De Duitse Reformator heeft de formuleringen van het Griekse christendom weer tot nieuw leven gebracht; hij heeft ze aan het geloof teruggegeven. En daarom moet men het Luther toeschrijven, dat tot op heden in het Protestantisme die klassieke formuleringen een levende macht zijn voor het geloof; ja, in het Westen alleen in het Protestantisme . . ." 26).
En als wij nu zoeken willen naar sporen van dopers radikalisme in de huidige situatie, dan bezitten wij in de bovenstaande omschrijving van het Doperdom een heel wat zuiverder en betrouwbaarder kompas dan in de karakterisering van Dr. Balke. Want als het een wezenstrek is van de Dopers om te breken met de historie terwille van het restitutie-ideaal, dan is het niet twijfelachtig, waar zich het doperse gevaar openbaart. Het is, waar men een voorkeur heeft voor het spreken van „Jezus Messias" en „de rabbi van Nazareth", en zich afkeert van de formuleringen van het christologische dogma. Het is, waar men met een antimetafysisch affekt -') het trinitarische dogma en de statische Schepper-God verwerpt. Het is, waar men leeft uit een anti-piëtistisch, antimystiek, anti-dualistisch ethos, en pleit voor een diep sociaal en politiek engagement van de christen.
Welk een sterke, anti-reformatorische, anti-kathoiieke, doperse trek er in onze tijd ligt, werd mij enige tijd geleden nog eens duidelijk, toen ik las van een artikel in het blad van de Protestants Christelijke Bond van Onderwijzend Personeel, waarin gesteld werd, dat het met ons christendom helemaal mis is. „Wij leven in een tijdperk, waarin de ons overgeleverde godsdienstige vormen en begrippen hol en leeg aandoen en de reeds eeuwenoude instituten eigenlijk geen functie vervullen bij het tot stand brengen van een nieuwe samenleving". Volgens de schrijver van het artikel is de oorzaak van die verkankering en verdorring gelegen „in de wijze waarop de enting tussen de ware wijnstok en ons rankje heeft plaats gehad; er heeft zich daarbij een isolerend kurklaagje gevormd, bestaande uit onze leer over Jezus, waardoor het onmogelijk is dat Hij als bron fungeert van onze kracht en inspiratie". Met dat kurklaagje is bedoeld „al onze belijdenissen en formulieren met hun leer over Jezus. Al onze christelijke liederen en overgeleverde gebeden misleiden ons bij het zoeken van de juiste weg. Ze passen uitstekend bij de leer over Jezus, maar vloeken bij de leer van Jezus". Als oplossing ziet de schrijver „een geheel andere enting op de wijnstok Jezus, waarbij de gehele oude kurklaag wordt verwijderd". En zó is zijn conclusie: „Dit naar veler mening zo prachtige werkstuk, tot eer van God in eeuwenlange arbeid opgericht, versierd met plechtigheden en christelijke feesten, moet tot op de grond toe worden afgebroken, willen we Jezus' stem weer horen". En: „Wanneer het ons lukt deze operatie tot een goed einde te brengen, worden we opnieuw en nu vruchtdragend geënt op de wijnstok ... Ons werk wordt licht, het leven een feest!"
Dat is nu p u r sang ^s) Doperdom met al zijn anti-reformatorische, anti-historische, revolutionaire, dweperige elementen. En het was te lezen in het orgaan van de Protestants Christelijke Bond van Onderwijzend Personeel! Maar waarom zou men verbaasd zijn en zuchten over dit dorre protestantse hout, als zelfs bij het groene protestantse hout zo weinig onderscheidingsvermogen is voor de werkelijke gevaren, die ons geestelijk erfgoed bedreigen?
1) het kerkje van de wedergeborenen (D.v.H.)
2) leer, die twee beginselen tegenover elkaar stelt (D.v.H.)
3) uitleggen (D.v.H.)
4) Ik zou Dr Balke willen raden om eens kennis te nemen van de dissertatie van wylen Dr J C Wissmg Het begrip van het Koninkrijk Gods (1927) Zijn slotsom is Het dualisme blijft Het Koninkrijk Gods is het andere dat aan gene zijde ligt van deze wereld (blz 208) En nog overtuigender en onweersprekelijker de recente Nijmeegse dissertatie van Dr O P Orban, Les denominations du monde chez les premiers auteurs Chretiens, 1970 Dan blijkt dat het woord don-quichotterie, vechten tegen windmolens, met te sterk is
5) Dr A A van Ruler Theologisch Werk, Deel III, Nijkerk 1972, blz 43—60
6) laboreren aan—mank gaan aan (DvH)
7) Ibidem, Deel II, blz. 99.
8) voor discussie vatbaar (D.v.H.)
9) Dr. H. Bavinck, Calvijn's leer over het Avondmaal, in de bundel: Kennis en leven, Kampen 1922, blz. 165—183.
0) in aanmerking nemen (D.v.H.)
1) echt, zuiver (D.v.H.)
2) Hetzelfde moet gezegd vi^orden van het oordeel van Prof. S. van der Linde over W. TeelUnck in zijn artikel: De Godservaring bij W. Teelinck, D. G. d J3i-;i!v«l en A. Comrie, in: Theologia Bcformata, september 1973.
13) Dr. H. P. Kohlbrugge, Schriftauslegungen, 1. Heft, Elbcrfeld 1904, S, 1-10. Zie ook: Twaalf twaalftallen leerredenen, XI en XII, blz. 386— 394. Vergelijk vooral ook Schriftauslegungen, 2. Heft, 1904, S. 17: Laat een ieder er toch aan denken: ,,Hierbeneden is niets, wat 'het hart kan verzadigen en bevredigen; daarboven is een stad, ik heb er iets van gezien; die heeft een fundament; daar is alles veel heerlijker dan wij denken! Daar zijn geen tranen meer, daar is geen dood meer, daar is niets meer van dat alles, waardoor het hart hierbeneden gekweld wordt".
Maar zal ik er binnen komen? Ja, als gij deze stad verwacht! Waarin heb ik dan het bewijs, dat ik deze stad verwacht? Daarin, dat God de Here u de smaak in al het aardse en vergankelijke bedorven heeft, en dat gij nu komt met al uw zonden, bloedrood als ze zijn, en bij de Here Jezus aanhoudt om Zijn vrede en niet verflauwt.
14) overdenking van het toekomstige leven (D.v.H.)
15) berusting (D.v.H.)
16) besef, instelling (D.v.H.)
17) Dr. H. N. Ridderbos, Het Woord, het Kijk en onze verlegenheid, Kampen 1968, blz. 152— 166.
18) "Vanwege het belang van deze stelling geef ik hier een groot aantal bewijsplaatsen: Dr. A. Kuyper, De gemeene gratie, deel 1, blz. 106v , 226v., 244v., 354V.V.; deel 2, blz. 69v.v., 77, 85, 94, 194v., 348v. Dezelfde, Tweeërlei Vaderland, blz. 26—28. Dezelfde, Het Calvinlsnne en de kunst, blz. 21v., 38, 87. Dezelfde, Het Calvinisme, zes Stone-lezlngen, blz. 23, 64, 167. Vergelijk ook: Dr. A. Kuyper Jr., De Middelaar Gods en der mensen, blz. 139
men 1962, S. XI.
20) verwerpers van de leer der Drie-eenheld (D.v.H.)
21) herstelling, hernieuwing van het oude (D.v.H.)
^2) woordafleidkundig (D.v.H.)
23) algemeen-christelijk (D.v.H.)
24) Vergelijk Prof. Dr. J. N. Bakhuizen van den Brink, Protestantse Pleidooien, I, Kampen 1962, blz. 71.
25) Vergelijk: J. Koopmans, Das altkirchliclie Dogma in der Beformation, München 1955. 26) A. von Harnack, Lehrbuch der Dogmengescliich
26) A. von Harnack, Lehrbuch der Dogmengescliichte, Band in, Darmstadt 1964, S. 814.
27) hartstocht, die zich keert tegen het bovenzinnelijke (D.V.H.) 152
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1974
Kerkblaadje | 8 Pagina's