Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van Luther voor deze tijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De betekenis van Luther voor deze tijd

23 minuten leestijd

Wij kennen Luther als de man, die ons de Bijbel heeft teruggegeven en ons het Evangelie weer heeft doen verstaan. Thans is de Bijbel in ieders handen en het Evangelie der genade is ieder bekend. Zó is de huidige protestantse situatie. De reformatorische ontdekking is algemeen bezit geworden. Beseffen wij het gevaar, dat daarin ligt?

Wat voor waarde heeft een ontdekking, als er geen zoeken aan is voorafgegaan? Wat voor waarde heeft een antwoord, als er niet eerst een vraag was? Wat voor waarde heeft een troost, als er niet eerst angst en droefheid was?

Er is dan een goddelijke gave zonder dankbaarheid. En wat daar de gevolgen van zijn, is ons bekend uit het derde deel van de Heidelberger Catechismus. Er zijn dan geen vruchten van het geloof, geen bekering, geen goede werken. Dat is het zorgwekkende van de huidige protestantse situatie. Er is brood zonder honger. Als wij het daarom willen hebben over de be

Als wij het daarom willen hebben over de betekenis van Luther voor deze tijd, dan meen ik, dat de belangrijkste dienst die de reformator ons thans bewijzen kan, deze is, dat hij ons niet nog eens en met nóg groter nadruk vertelt wat het Evangelie der genade is, maar dat hij ons erover inlicht hoe hij dat Evangelie ontdekt heeft en hoe de weg van zijn zoeken, vragen, worstelen zich heeft afgetekend.

I

Klaarblijkelijk heeft Luther er rekening mee gehouden^ dat latere geslachten die vraag zouden stellen, want herhaalde malen heeft hij het verhaal van zijn ontdekkingsweg op schrift gesteld, opdat, ook als hij niet meer zou leven, men zou weten wat zich ten aanzien van het Evangelie in zijn ziel had afgespeeld. Luther was er dus van overtuigd, dat het reformatorische geloof niet losgemaakt kan worden van 18 de bange en moeizame worstelingen, die eraan waren voorafgegaan.

Het meest bekend is de weergave van Luther's bekering in zijn autobiografische terugblik'=) in de inleiding bij de uitgave van zijn verzamelde Latijnse geschriften uit 1545, dus betrekkelijk kort voor zijn dood. Hij beschrijft die als volgt:

„Een waarlijk uitzonderlijk heet verlangen had mij aangegrepen om Paulus in zijn Brief aan de Romeinen te begrijpen. Maar tot dusver was ik daar niet in geslaagd, en dat kwam waarlijk niet door gebrek aan ernstige belangstelling, maar één enkel woord zat mij daarbij in de weg. en wel uit het eerste hoofdstuk: „De gerechtigheid Gods wordt in het Evangelie geopenbaard "(vers 17). Dat woordje „gerechtigheid" kon ik niet ver

Dat woordje „gerechtigheid" kon ik niet verdragen, omdat ik het volgens de overlevering en de gewoonte van alle theologen nooit anders had leren opvatten, dan op de manier van de filosofen^ volgens welke de rechtvaardige God zondaars en onrechtvaardigen straft.

Nu was het met mij zó gesteld, dat, al leefde ik als monnik onberispelijk, ik me toch bewust was, dat ik een zondaar was voor God en geen rust kon vinden voor mijn geweten. Ik durfde er niet op vertrouwen, dat ik door mijn werken God zou kunnen verzoenen. Daarom had ik die rechtvaardige God, die zondaars straft, dan ook volstrekt niet lief, maar ik was, zoal niet met verborgen lastering, dan toch in ieder geval met vreselijk gemor tegen zulk een God in opstand. Alsof het niet genoeg is, dat wij door de

Alsof het niet genoeg is, dat wij door de Wet belast worden, komt God nu ook nog met het Evangelie onze ellende vermeerderen.

Zó raasde ik met wild bewogen geweten en ik bonkte onbeschaamd bij Paulus op de deur, want ik dorstte en smachtte ernaar om te weten, wat er toch achter dat tekstwoord zat. Dag en nacht tobde ik mij ermee af. Totdat ik door Gods genade begon te begrijpen, dat met „gerechtigheid" bedoeld wordt de gave Gods. Door het Evangelie wordt Gods gerechtigheid geopenbaard als geschonken gerechtigheid. Toen was het mij, of ik geheel herboren was en of ik ioor open poorten het paradijs was binnengegaan".

Ongetwijfeld is deze geschiedenis ons allen tot in de dramatische bijzonderheden bekend. Men is gewoon hier te spreken van het „Turmerlebnis" (torenbelevenis) van Luther, omdat iet zich heeft afgespeeld in de torenkamer van het klooster, waar hij woonde.

Nu rijzen er voor ons enkele belangrijke vragen. Was de eigenlijke oorzaak van Luther's 5ange worsteling exegetische (uitlegkundige) )nkunde, en zou dus bij grotere exegetische kenlis deze worsteling niet hebben kunnen plaatsvinden? Wreekte zich hier bij Luther de gebrekkige theologie van de Middeleeuwse Kerk? Met mdere woorden: is de hele Hervorming in we- ,en terug te brengen tot een theologische, exegetische, wetenschappelijke kwestie?

Het is noodzakelijk, deze vragen nadrukkelijk lan de orde te stellen. Langzamerhand is het mmers gemeengoed geworden, de Reformatie '.ó te zien. Luther heeft de Bijbel verkeerd geezen en uitgelegd; hij was daarin het slachtoffer /an de onkunde van de donkere Middeleeuwen. \/[et onze huidige kennis en inzichten zou Luher's weg heel anders gelopen zijn. Ons overkomt daarom zoiets niet meer. Dankzij de toe- ;enomen kennis lezen wij de Bijbel veel beter, •n onze tijd is Luther's worsteling onnodig, ja jndenkbaar!

Door Luther's ontdekking zó te zien wordt de iervorming tot een wetenschappelijke, intellecuele, theologische zaak. En daarmee is de geestelijke betekenis van de Reformatie verloren gedaan. Luther's waarde voor ons is dan geworden die van een wetenschappelijke ontdekker; iie van een voorloper van de moderne, verlichte tijd. Daarmee is de Reformatie als een geestelijke gebeurtenis ontkracht.

Hiertegenover staat nu de mening van anderen, die eraan vasthouden, dat er bij Luther ^Tiéér aan de hand is geweest dan een exegetische moeilijkheid, die wetenschappelijk kon 'vorden opgelost. Nóch een betere talenkennis, noch een grondiger exegese, nóch een zuiverder dogmatiek hadden hem die worsteling kunnen besparen. Daarom is het ook een kwalijk misverstand te menen, dat méér kermis en inzicht ons ervoor vrijwaren die worsteling nog te hoeven meemaken. In de Hervorming ging het om geestelijke vragen en om een geestelijk antwoord.

Naar hun overtuiging is de reden dat wij in deze tijd niet meer in Luther's zielenood kunnen inkomen, geenszins ons groter intellectuele inzicht en onze uitgebreider kennis^ maar het feit dat wij zoveel verder van onze ziel zijn komen af te staan en geestelijk zoveel armer zijn geworden. Het geestelijk zintuig om Luther's weg te verstaan, ontbreekt ons.

Het zal de lezer duidelijk zijn, dat wij hier onder „geestelijk" iets anders moeten verstaan dan „verstandelijk". Men kan een groot verstand hebben en intellectueel zeer ontwikkeld zijn, en toch ongeestelijk. Bij „geestelijk" moeten wij vooral denken aan het in-werk van de Heilige Geest. Paulus spreekt erover in I Corinthiërs 2 vers 14: „Maar een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is".

Onze huidige geestelijke armoede zou zelfs wel eens kunnen samenhangen met het feit, dat wij verstandelijk, wetenschappelijk, theologisch zoveel knapper zijn geworden dan Luther was. Sterker nog: misschien was de primitieve bijbelbenadering van de Middeleeuwen wel een betere toegang tot het geestelijk verstaan van de Schrift dan onze hedendaagse puur-wetenschappelijke!

Luther's worsteling was dus een geestelijke zaak. Zij speelde zich af op een dieper, inner lijker niveau dan het verstand. Op het niveau, waarop Christus doelde, toen Hij de woorden sprak: „Ik dank U, Vader, Here des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want alzo is het een welbehagen voor U geweest" (Mattheüs 11 : 25,26). Dat Luther het zelf ook zó gezien heeft, blijkt

Dat Luther het zelf ook zó gezien heeft, blijkt uit tal van uitspraken. Ik haal daartoe hier een karakteristiek woord van hem aan uit de zogenaamde tafelgesprekken: „Geen mens leeft er op aarde, die zou weten te onderscheiden tussen Wet en Evangelie. Wij beelden ons dat wel in als wij erover horen prediken, dat wij het verstaan; maar wij vergissen ons schromelijk. Slechts de Heilige Geest verstaat deze kunst. De mens Christus heeft het ook niet gekund op de Olijfberg, zodat een engel uit de hemel Hem moest troosten. En Hij was toch een doctor van de hemel. Ik zelf zou hebben kunnen denken, dat ik het kon, omdat ik zo lang en zo veel erover geschreven had; maar als het erop aankomt^ zie ik wel in, dat het mij helemaal onmogelijk is. Daarom kan en moet God hierbij alleen onze heilige Leermeester zijn".

Twee dingen laat deze uitspraak van Luther duidelijk zien. Allereerst dat het kernpunt van zijn worsteling niet is geweest een tekort aan theologisch-wetenschappelijk inzicht, maar het geestelijk vermogen om te kunnen onderscheiden tussen Wet en Evangelie, tussen Gods eisende en straffende gerechtigheid en Zijn geschonken en schenkende gerechtigheid. Daarna het feit, dat Luther zijn leven lang telkens opnieuw dat geestelijk onderscheidingsvermogen heeft gemist en dat hij het nooit als een wondersleutel in zijn 19 bezit had. Het moest hem telkens opnieuw door de Heilige Geest geopenbaard worden. Zijn leven lang bleef dit een gevoelige zenuw in zijn geloofsleven.

II

Luther's worsteling was een geestelijke worsteling. Het ging om geestelijke dingen. En wel allereerst om de gerechtigheid van de Wet, dus om Gods eisende en straffende gerechtigheid.

Uit de aangehaalde autobiografische terugblik uit 1545 is gebleken, dat Paulus' Brief aan de (Romeinen de direkte oorzaak ervan is geweest. Uit andere geschriften blijkt, dat ook de Psalmen aanleiding geweest zijn.

In zijn Brief aan de Romeinen spreekt de apostel Paulus veelvuldig en uitvoerig over de Wet. Ik noem enkele verzen: „Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen" (2 : 1); „Niet de hoorders van de Wet zijn rechtvaardig bij God, maar de daders" (2 : 13); ,,Het werk der Wet is in hun harten geschreven, terwijl hun geweten meegetuigt" (2 : 15); „Weet gij niet, dat de Wet over de mens heerst, zolang hij leeft?" (7:1); „Het gebod, dat ten leven moest leiden, bleek voor mij juist ten dode te zijn" (7 : 10); „Ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont" (7 : 18); „De Wet is geestelijk; ik echter ben vleselijk, verkocht onder de zonde" (7 : 14); „Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" (7: 24).

Zoals Paulus over de Wet spreekt, komen wij het in het Oude Testament zelden tegen. Het is alleen in de Psalmen, dat wij soortgelijke klanken horen. En wel met name in de zeven boetepsalmen, die in Luther's leven zulk een grote rol hebben gespeeld. Het zijn de psalmen 6, 32, 38, 51, 102, 130 en 143.

Wat is het bijzondere van dit spreken over de Wet? Dit, dat de Wet geestelijk verstaan wordt En geestelijk wil dus zeggen: gewerkt door de Heilige Geest, die indachtig maakt; die overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel; die het hart levend maakt. Het geestelijk verstaan van de Wet houdt daarom in, dat de Wet wordt tot een innerlijke, levende, persoonlijke sprake Gods.

Welnu, dat is bij Luther het geval geweest Door de Heilige Geest is de Wet voor hem een innerlijke stem van God geworden. En dat is heel iets anders dan theologisch, wetenschappelijk, dogmatisch met de Wet bezig zijn. Waar de Wet geestelijk verstaan wordt^ neemt zij weer het karakter aan van de afkondiging op de berg Sinaï. Zij wordt tot openbaring van Gods eisende, straffende gerechtigheid. Dat brengt de hele mens in beroering. Het wekt in zijn hart een mateloos heimwee, een mateloos verlangen, een mateloos schuldgevoel en een mateloos besef van onmacht en zwakte. De Wet, geestelijk verstaan, werkt een droefheid naar God. Wij lezen daarvan in de Psalmen en in Paulus' Brief aan de Ro- 20meinen. En ook Luther heeft daarvan in alle hevigheid geweten. Telkens legt hij er in zijn werken getuigenis van af. Ik geef er enkele voorbeelden van.

Een bijbelboek, dat Luther erg heeft aangegrepen, is het boek Jona. Het is voor hem de schildering van een mens in gewetensnood, door Gods eisende en straffende gerechtigheid ach^^ervolgd. Niet slechts het schip, maar heel de wereld is Jona te eng geworden. Nergens zag hij meer enig lichtpunt; alleen maar dood, dood en nog eens dood! De zee is Jona's doodsbed geworden. Niemand had hij om hem te troosten. Het verblijf in de zee, in het ingewand van de vis, — het moeten voor de profeet de langste dagen en nachten geweest zijn.

In diezelfde trant heeft Luther ook het Psalmboek gelezen. Hij getuigt ervan in zijn Voorrede op het Psalter: „Het menselijk hart is als 3en schip op de wilde zee, dat door de stormwinden van alle kanten voortgedreven wordt. Hier stoot tegen hem aan vrees en zorg, daar overvalt hem gramschap en treurigheid, hier bedreigt hem vermetele hoop^ daar wordt hij meegesleurd door zekerheid en vreugde. Dergelijke stormwinden leren echter in ernst te spreken, het hart te openen en de grond bloot te leggen En is laet juist niet dat, wat in de Psalmen het belangrijkste is: zulk ernstig spreken in al zulke stormwinden? Waar vindt men heerlijker woorden van vreugde dan in de Psalmen, maar ook: waar vindt men dieper, klagelijker, jammerlijker woorden van treurigheid dan in de Psalmen? Gij ziet er alle heiligen als in de dood; ja, als in de hel. Hoe donker en duister is het daar vanwege de velerlei openbaring van Gods toorn!"

Maar ook in losse bijbelteksten hoorde Luther de geestelijke sprake van de Wet. Zó in Leviti cus 26 vers 36. Wij lezen daar: „En Ik zal vrees brengen in de harten, zodat het geluid van een opgewaaid blad hen opjaagt; en zij zullen vluchten, zoals men vlucht voor het zwaard, en vallen, zonder dat er een vervolger is". Luther zag daarin een tekening van de mens onder de Wet. Hij leeft met een sluimerende gerichtsangst als Kaïn. Alles verschrikt hem. Alles is voor hem een bedreiging. Zelfs het ritselen van een dor blad jaagt hem op, als het geweten door het inwerk van de Wet is aangeraakt. En als een dor blad dat doet, wat moet voor die mens dan de ervaring zijn als de hoge majesteit van God Zelf nadert ten gerichte!

Dat wij thans Luther's worsteling zo weinig meer kunnen navoelen en verstaan, het is omdat wij de Wet als orgaan van Gods eisende en straffende gerechtigheid niet meer geestelijk verstaan. Wij zijn daar als moderne mensen veelal te veruiterlijkt, te oppervlakkig, te verwetenschappelijkt voor. Heel cru uitgedrukt: de Heilige Geest heeft geen vat meer op ons. Ons hart is voor Zijn sprake en in-werk te zeer afgestompt. Enige tijd geleden heeft er in Arnhem een

Enige tijd geleden heeft er in Arnhem een . -assale getuigenisdag plaatsgevonden. Het the- ) ia van die dag was: Tegen de wetteloosheid het vangelie! Van vele kanten en niet het minst \ an kerkelijke kant is over die getuigenisdag t jottend en honend geschreven. Men beweerde, ( at hier sprake was van een farizees en morastisch protest van conservatieve geesten tegen ( e hedendaagse normloosheid en zedeloosheid. ^at deze critici echter niet inzagen, was dat het i a die dag ging om een geestelijke nood-situatie. et ging erom, dat wij leven in een tijd waarin 1 nnen en buiten de kerk de mensen zich van de /et afmaken en die achteloos terzijde schuiven s was zij een door het voorgeslacht bedachte 3dragscode. Alsof de Wet verstaan wordt, als zij I oralistisch verstaan wordt! Zij is oneindig veel éér dan een menselijk gedragspatroon. In haar ï wreekt de heilige stem van Gods eisende en ' raffende gerechtigheid. Zij wordt daarom echts verstaan, als zij innerlijk tot in hart en ' jweten verstaan wordt; als de Heilige Geest is haar sprake indachtig maakt.

Waar in de kerken merkt men er nog iets van, it de Wet de mens innerlijk in beroering 'engt? Waar is bij de kerkelijke en theologihe leiders iets waarneembaar van het door de /et gewerkte heimwee, schuldbesef en bewust- |n van machteloosheid? Waar herkent men in i kerkelijke prediking nog een zweem van de jorwerking van de stormwinden, zoals dat zo lidelijk waarneembaar is bij de psalmdichters, ij Paulus en bij Luther? Het is meestal een Ins- 5 spelevaren over kabbelende golfjes bij mooi eer.

Vandaar, dat er volop reden is om niet Psalm i 9 in te stemmen, als die zegt: „Here, open mijn ;en, opdat ik zie de wonderen van Uw Wet!"

III

In Luther's geestelijke worsteling ging het al- •reerst om de gerechtigheid van de Wet; dus 'n Gods eisende en straffende gerechtigheid. Daarna ging het echter om de onderscheiding m Wet en Evangelie; om de onderscheiding an Gods eisende, straffende gerechtigheid en ijn geschonken en schenkende gerechtigheid. Vant dat was Luther's grote ontdekking, dat er iet één, maar dat er twee onderscheiden Woori^n Gods zijn. Het is vooral zijn biechtvader Von taupitz geweest, die hem in zijn bange worsteing daarop gewezen heeft; hij is er hem zijn leien lang dankbaar voor geweest. Herhaalde ma- 'on sprak Von Staupitz er met Luther over^ dat f in de Bijbel niet alleen sprake is van Gods uorn en gericht, maar ook van Gods ontferming >'n vergeving. Er kwam daardoor een straal van licht in zijn zware aanvechtingen. Hij begon *veer te hopen.

Toch betekende die ontdekking voor Luther geenszins het einde van zijn worsteling. Haast kan men zeggen, dat zijn strijd erdoor in hevigheid toenam. Nu hij begon in te zien, dat God niet alleen eisende en straffende gerechtigheid. maar ook schenkende gerechtigheid is, werd voor hem de allesbeheersende vraag: Hoe krijg ik een genadige God? Hoe krijg ik deel aan die andere, die evangelische gerechtigheid? Hoe weet ik, dat ik daar staat op mag maken? En op die vragen moest Von Staupitz hem het antwoord schuldig blijven.

Waarom was het voor Luther zo moeilijk, zijn vertrouwen te zetten op de geschonken gerechtigheid van het Evangelie? Waarom bleven de aanvechtingen voortduren? Het hing samen met zijn geestelijk verstaan van de Wet. Het geestelijk verstaan van de Wet houdt immers in, iat de Wet indachtig gemaakt is door de Heilige Geest. Het betekent, dat de Wet daardoor innerlijk net zo verstaan wordt als bij haar afkondiging op de berg Sinaï. Zij staat voor de mens als Woord Gods in majesteit en heiligheid.

Wanneer nu de Wet zó gehoord en verstaan wordt, kan het dan mogelijk zijn, dat de mens door een leerstellige terechtwijzing, door een exegetische verheldering, onder het beslag van de Wet vandaan komt en haar terzijde schuift als niet meer ter zake doende? Kan uiterlijke en van buitenaf komende kennis de innerlijke gebondenheid aan de Wet, als sprake Gods, te niet doen? Zou daar niet iets anders noodzakelijk voor zijn dan een theologische verheldering? Welk mens, die de Wet geestelijk, innerlijk^ persoonlijk als Woord Gods gehoord heeft, zou kunnen en durven zeggen: Ik heb met die Wet niets meer te maken; ik trek mij van die Wet niets meer aan? Dat zou haast gaan lijken op zonde tegen de Heilige Geest.

In plaats van een innerlijke bevrijding bewerkt daarom de onderscheiding van Wet en Evangelie een verheviging van de zielenood. De aanvechtingen worden er niet minder, maar sterker door. Het hart wordt heen en weer geslingerd door vrees en hoop.

Levende onder de druk van de eisende en straffende gerechtigheid Gods komt de mededeling van Gods geschonken gerechtigheid en van Zijn ontferming en genade tot ons als uit een andere wereld, waartoe wij geen toegang hebben en die buiten ons bereik ligt. Leven onder het beslag van de Wet betekent: het Evangelie zien als een afgescheiden en ontoegankelijke wereld. Gods genade en vergeving zijn dan een „binnen", waar wij „buiten" staan. Zij zijn gesloten gebied, heilige grond; wel werkelijkheid, maar niet voor mij. Een engel met het heen en weer bewegende zwaard houdt de toegang gesloten.

Wat Luther geschreven heeft in zijn autobiografische terugblik, geeft van die verhevigde zieleworsteling duidelijk blijk. Hij spreekt immers van „een uitzonderlijk heet verlangen", van ,,een onbeschaamd bij Paulus op de deur bonken", van „een dorsten en smachten om te weten wat er achter die woorden stak", en van „een zich dag en nacht aftobben". Dit alles is uitdrukking van zijn strijd om een genadige 21 God. Hoeveel protestanten in deze tijd zouden hiervan nog iets beseffen?

IV

Wij moeten nu nog spreken over het derde en voornaamste aspect van Luther's geestelijke worsteling. Dat is de overgang van Wet naar Evangelie; de omslag van het leven met Gods eisende en straffende gerechtigheid naar het leven uit Gods schenkende gerechtigheid. Hoe is die overgang, die omslag mogelijk geweest? Ook hier moeten wij weer beginnen met te wijzen op het geestelijk karakter ervan. En, zoals gezegd, geestelijk betekent: gewerkt door de Heilige Geest, die indachtig maakt en overtuigt.

De Wet werd pas een werkelijkheid voor Luther, toen hij haar geestelijk ging verstaan, dat wil zeggen: levend, innerlijk, persoonlijk. Zó werd nu ook het Evangelie pas werkelijkheid voor hem, toen de Heilige Geest het hem inwendig deed verstaan. Een geestelijke Wet is iets anders dan een uiterlijke, letterlijke Wet. En een geestelijk Evangelie is iets anders dan een uiterlijk, een in letters en woorden bestaand Evangelie.

Von Staupitz kon niet anders dan Luther het Evangelie brengen in woorden en teksten^ dus theologisch, dogmatisch, exegetisch. Daarmee was het Evangelie voor Luther echter geen geestelijke werkelijkheid. Het was nog geen indachtig gemaakt, geen persoonlijk toegepast, geen innerlijk levend geworden Evangelie. Daar was dus het wachten op. Eerst dan was het mogelijk, de overgang te maken van Wet naar Evangelie. Eerst dan kon de omslag plaatsvinden van het leven onder de doem van de eisende en straffende gerechtigheid Gods naar het leven uit Gods schenkende gerechtigheid.

Dat gebeuren voltrok zich, toen de Heilige Geest Zelf Luther's leermeester werd en hem het onderscheid van Wet en Evangelie innerlijk duidelijk maakte. Van dat ogenblik spreekt Luther in zijn autobiografische terugblik als hij zegt: „Totdat ik door Gods genade begon te begrijpen, dat met „gerechtigheid" bedoeld wordt de gave Gods". Toen was het alsof hij herboren was en door open poorten het paradijs mocht binnengaan.

Wij kunnen in de bange zieleworsteling, die Luther heeft doorgemaakt en naderhand op schrift heeft gesteld, niet genoeg nadruk leggen op de aangehaalde woorden: „Toen begon ik door Gods genade te begrijpen ". Elk woordje hier is als het ware goud waard!

„Toen begon ik ". Het tijdstip van het uur der genade wordt niet door mensen bepaald; niet door Von Staupitz en niet door Luther zelf. Al hun inspanningen bij elkaar zijn niet in staat, het welaangename uur te doen aanbreken. Ondanks alle „heet verlangen", alle „onbeschaamd bij Paulus op de deur bonken", alle „dorsten, smachten en zich aftobben"; ondanks ook al het 22 kundige en welgemeende onderwijs van de vrome biechtvader; — het heden der genade ligt niet in mensenhanden, maar wordt door de Hei lige Geest bepaald. Hij alleen kent „de ure".

„Door Gods genade begon ik te begrijpen ". Omdat deze woorden van Luther goud waard zijn, moeten ze op een goudschaaltje gewogen worden. Er is hier namelijk een belangrijke ontdekking te doen. Dat is, dat Luther twe" keer in verschillende zin over de genade spreek Hij heeft het over „de gerechtigheid als gavj Gods"; dat is het Evangelie. En hij heeft het over „door Gods genade gaan begrijpen van he; Evangelie". Er is dus volgens Luther tweeërk genade: de genade van Jezus Christus als geschonken gerechtigheid èn de genade van d'i Heilige Geest als de goddelijke Leermeester, di indachtig maakt en overtuigt. Ik acht dat vaa kapitale betekenis voor het verstaan van de Her • vorming. Immers daardoor wordt duidelijl, waar het in de Reformatie eigenlijk om gegaa i is. Het ging erom, dat de geschonken gerechtigheid van het Evangelie een geestelijk goed is, da' alleen de Heilige Geest ons deelachtig kan maken.

Het is nu die tweeërlei werkzaamheid der gf nade, die in het Protestantisme bij de verbrej ding van het nieuw ontdekte Evangelie hoe lar ger" hoe meer op de achtergrond is geraakt e vergeten. Alle nadruk kwam te liggen op de ge nade als „geschonken gerechtigheid". Van d- genade, die de in Christus geschonken gerech tigheid levend, persoonlijk, innerlijk indachti maakt, sprak bijna niemand meer. Daardoor va' te het fatale misverstand post, dat de toeëigenin van het Evangelie een louter menselijke aange legenheid was; een zaak dus van verstandelijk te kennis nemen, toestemmen en aanvaarden. Ei zó is dan die afschuwelijke protestantse situati'~ kunnen ontstaan, waar wij in het begin van di artikel over gesproken hebben en die wij aan duidden als: brood zonder honger, troost zor, der droefheid, antwoord zonder vraag.

Luther's ontdekking was dus, dat het Evange lie van de geschonken gerechtigheid een geestelijk goed is, dat alleen de Heilige Geest ons kar indachtig en deelachtig maken. Zonder dat dt Heilige Geest onze Leermeester is geweest er; ons het onderscheid tussen Wet en Evangelie heeft doen verstaan, is er voor ons nog geen Evangelie! Het Evangelie is dan nog slechts een begerenswaardige, heilige werkelijkheid, waar wij buiten staan, en die voor ons persoonlijk haar poorten nog niet ontsloten heeft. Wij vernem.er wel de stem van Von Staupitz of wie anders ook^ die spreekt van de genadige, vergevende God; onze reactie erop is echter geen andere dan: „Hoe krijg ik een genadige God?" „Toen begon ik door Gods genade te begrijpen

„Toen begon ik door Gods genade te begrijpen ", schrijft Luther. Dat was het ogenblik, da1 de Heilige Geest hem het Evangelie indachtig maakte. Op dat moment nam het Evangelie he' karakter aan van de levende stem van Chris-t IS en werd (om zo te zeggen) Luther discipel 11 tijdgenoot van Christus. Het Rijk der genade \ as toen geen toegesloten werkelijkheid meer, r aar een geopende werkelijkheid: „Zie, Ik sta t m de deur en Ik klop. Indien iemand naar Mijn sm hoort en de deur opent. Ik zal bij hem bin- 1 'nkomen en maaltijd met hem houden en hij 1 et Mij" (Openbaring 3 : 20). En zó lezen wij ( n ook in Luther's autobiografische terugblik: Iet was mij toen, of ik geheel herboren was en ( or open poorten het paradijs was binnenget an".

V

Wij wilden het in dit artikel hebben over de tekenis van Luther voor deze tijd. In de pro- ' stantse situatie waarin wij leven, is de belang- ' kste dienst die de reformator ons kan bewij- 1, deze, dat hij ons erover inlicht hoe hij het angelie ontdekt heeft en hoe de weg van zijn iken^ vragen en worstelen zich in zijn leven yf t afgetekend.

\¥ij hebben, uitgaande van Luther's eigen )orden, gepoogd een beeld te geven van de 'g, die de reformator is gegaan. Hoofdzaak ( irbij was: het Evangelie van de geschonken •echtigheid is een geestelijk goed, waarover een de Heilige Geest de beschikking heeft, dat daarom alleen de Heilige Geest ons kan . lach tig en deelachtig maken.

ik meen, dat daarbij de zwaarste nadruk niet . jet vallen op het „hoe" van dat werk van de ilige Geest, maar op het feit dat Hij werkt, t dat wij van dat werk volstrekt afhankelijk zijn. e te veel nadruk gaat leggen op hët „hoe" * 1 dat werk in Luther's leven, loopt het ge- IV, dat hij Luther's worsteling tot een nieuw- .tamentische wet gaat maken. Dat zou betelen een ongeoorloofde inperking van Gods gelijkheden.

rfVezenlijk voor het werk van de Heilige Geest dat Hij het menselijk hart als een schip op < wilde zee brengt, waar het van alle kanten ' ^T de golven en de winden voortgedreven rdt; ja, waar het leert in ernst te spreken en 1 gronden bloot te leggen. Wezenlijk voor het \ '^^k van de Heilige Geest is, dat Hij ons onze ' 'ende bewust maakt en ons overtuigt van zon- " , gerechtigheid en oordeel. Wezenlijk voor het rk van de Heilige Geest is, dat Hij ons maakt ' zielen, die dorsten en smachten naar de troost > a het Evangelie. En gemeenlijk is daartoe de 'v ^t het meest geëigende instrument.

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1979

Kerkblaadje | 8 Pagina's

De betekenis van Luther voor deze tijd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1979

Kerkblaadje | 8 Pagina's