De vloek van de saecularisatie *)
I
Saecularisatie is een mode-woord van de huidige theologie. In feite betekent het verwereldlijking, wereldgelijkvormigheid, en dat is van de apostolische tijd af een verwerpelijke zaak. Het is echter karakteristiek voor de hedendaagse theologie, dat zij niet veroordeelt, maar constateert en begrip heeft. Zij is zelf aangetast door de saecularisatie en daardoor niet meer in staat de dingen bij hun naam te noemen.
Saecularisatie is een woord, dat een ernstige en gevaarlijke ontwikkeling versluiert en toedekt. Toch beoordeelt men het hoe langer hoe meer positief. Men stelt, dat het een goede zaak is, dat de christen aards, wereldlijk in de geschiedenis is gaan staan, zonder meer door een hemel, een bovenaardse werkelijkheid en een eeuwigheid geremd en gebonden te zijn. Hij kan nu vrij en mondig leven in eigen verantwoordelijkheid en naar eigen inzicht. Hij is daardoor in volle zin zaakwaarnemer van God geworden. Saecularisatie is dus een belangrijk aspect van het moderne emancipatie-streven geworden. Vrij van de hemel is vrij voor de aarde!
Met de saecularisatie hangt samen een heroriëntatie ten opzichte van de Bijbel en een herwaardering van Israël en het Oude Testament. Christenen hebben in het verleden het Oude Testament op een schandalige wijze vergeestelijkt. Daardoor hebben zij de aardsgezindheid van Israels God niet verstaan en daardoor evenmin de menselijkheid van Jezus. Dankzij de saecularisatie leren wij nu pas het Evangelie goed begrijpen. Het gaat daarin om een betere wereld. Het kruis is een goddelijk appèl om bondgenoten Gods te zijn in de strijd om een rechtvaardiger wereld. Wij moeten achter Paulus terug tot de Jood Jezus zelf. De Messias.
Wanneer dit saecularisatie is, deze bevrijding van religieuse en metafysische i) ballast tot een puur aards leven in zelfstandigheid, — dan dringt zich het verhaal van de zondeval aan ons op. Saecularisatie is dan niet anders dan een nieuwe vorm van de oude paradijszonde: grijpen naar de verboden vrucht om „als God te zijn, kennende goed en kwaad" (Genesis 3 : 5). Kohlbrugge schrijft in zijn uitleg van de Eerste Brief van Petrus: „Het was voor de laatste dagen weggelegd, dat de verzoeker, uitgegaan om de gehele wereld te verleiden, in de harten der volken het woordje „als" nog doorschrapte en hen heeft leren lasteren: Geen God en Vader van Jezus Christus meer in de openbare zaken, wij zijn God; geen koningen of vorsten meer, wij zijn geen kinderen, wij kunnen onszelf wel regeren; geen dienaars des Woords meer, een iegelijk diene mij naar mijn goeddunken!"
Tot zulk een bijbels-theologische verheldering van het begrip saecularisatie is de huidige theologie echter niet meer in staat, omdat zij heeft afgerekend met de zondeval. Twee uitspraken als bewijs: „Dit hele verhaal van de eerste mens is voor ons moderne mensen eens voor altijd weggevallen. De hedendaagse wetenschap heeft laten zien, dat zoiets nooit gebeurd kan zijn. Wij zijn daarom genoodzaakt, de Adam-historie af te schrijven" (E. Brunner, Der Mensch im Widerspruch, S. 74, 75). ,,Noch de strekking van de oorsprongsverhalen van de Jahwist, noch onze kennis van de menselijke prehistorie geeft ons reden om twee zulke achtereenvolgende fasen in de mensheidsgeschiedenis aan te neunen" (H. Berkhof, Christelijk Geloof, blz. 198). Nu verstaan wij, waarom dit soort theologen de dingen niet meer bij hun naam kunnen noemen. Hun wijsheid is menselijke wijsheid, wijsheid „van de beheersers dezer eeuw" (I Corinthiërs 2:6).
Om het verschijnsel van de saecularisatie klaar en helder te doorzien, moeten wij ons dus verdiepen in de oeroude paradijs-geschiedenis. Ik grijp daartoe niet naar dogmatieken uit vroeger tijd, maar laat mij liever leiden door twee dichters die Genesis 3 op zulk een wijze tot een treurspel hebben bewerkt, dat de dogmatische vooronderstellingen ervan tot een levend gebeuren zijn geworden. Ik bedoel Vondel's: Adam in hallingschap en Milton's: Verloren paradijs.
Wat is bij hen het wezenlijke van de zondeval? Het moedwillig treden uit een heilige orde, waarin onze eerste voorouders als schepselen waren gesteld. Kohlbrugge spreekt in: Die Lehre des Heils (S. 4) van „de orde, waarin Hij mij en alle dingen geplaatst heeft,. .. zonder op iets acht te slaan dan op het Woord, dat uit Zijn mond is gegaan". Die heilige, universele -') orde was de speelruimte van de menselijke vrijheid. Ongehoorzaamheid aan die orde is een kwaad, dat zichzelf straft. Wie de goddelijke orde bewaart, wordt door die orde bewaard; wie haar verwerpt, wordt door haar verworpen. Zó verliezen Adam en Eva het kleed van de oorspronkelijke gerechtigheid; zij zijn naakt en schamen zich, en verbergen zich in het lommer van een spelonk. Daar roept Adam uit:
,jO duistere spelonk, ik dacht in uwe naar- [heid
mijn smet, en naakte schaamte en schande [voor de klaarheid
des hemels, en den glans van 't al doordrin- Igend licht,
te dekken, m,aar vergeefs. Geen hol, geen [bos is dicht.
Ik word verraden van het wroegende geweiten,
dat overtuigt me. Een worm, te diep in 't \_hart gezeten,
doorknaagt mijn ingewand. Waar zet ik mij- [nen voet,
om rust te vinden voor het hamen van mijn [zinnen?"
Doch dit is slechts het begin:
„Dus sleept de wellust van een ogenblik, [een uur,
een lange keten na van rampen en verdrie- [ten.
Het lust me langer niet het leven te genie- [ten.
'k Verheeld me, waar ik ga en sta, een hange [dood".
Gods engelen verjagen hen beiden uit het pa- ''adijs en van de boom des levens:
„Wij scheiden, zonder hoop van immer u te [zien. O lusthof Paradijs! O schoot van ons ge-
O lusthof Paradijs! O schoot van ons ge- [hoorte!
Wat haat het ommezien! ons wordt gehoon [dees poorte
te ruimen, om een dorre en dorstige lan'- [douw
te zoeken, in ellende .. .
Hier heeft de zomer uit. De winter klampt [me aan hoord".
In eenzelfde trant als Vondel verwoordt Milton het paradijs-drama. Door het moedwillig treden uit de heilige scheppingsorde is de mens een onttroonde koning, een balling, een zwerver, een vreemdeling geworden op aarde. De natuur neemt hem niet meer op. Voor de dieren is hij een onbekende geworden. Eenzaam waadt hij door afgronden van angst.
Als uitgestotene uit het paradijs is zijn situatie het tegenovergestelde van wat in Psalm 91 beschreven wordt als ,,gezeten zijn in de schuilplaats des AUerhoogsten". Voor hem géén bewaring van „de strik des vogelvangers, van de verderfelijke pest, van de verschrikking van de nacht, van de pijl die des daags vliegt, van de pest die in het duister rondwaart, van het verderf dat op de middag vernielt".
Ziedaar de situatie van de gesaeculariseerde mens!
II
Uit de verheldering van de saecularisatie door het oeroude paradijsverhaal blijkt de waarheid van de zondeval. De historie van Adam en Eva blijft een levend heden, omdat zij zich telkens herhaalt. Niet alleen is dat het geval met wat thans saecularisatie heet. Wie enigszins bekend is met de geschiedenis, weet dat het in vroeger tijden niet anders was.
Is bijvoorbeeld Israels ballingschap en verstrooiing niet een ervaring, die nauw overeenkomt met de uitdrijving van Adam en Eva uit het paradijs? Zeker was Palestina geen hof van Eden, maar het was wél een land „overvloeiende van melk en honing". Ook was Israël niet als Adam en Eva bekleed met de oorspronkelijke gerecJitigheid en heiligheid, maar het droeg wél een koningsgewaad, omdat het door God was verkoren om te zijn „een koninkrijk van priesters en een heilig volk" (Exodus 19 : 6). En dan, leefde ook Israël niet in een heilige orde, de orde van Gods wetten en verordeningen? Was dat niet de rijkdom van het Abrahamitische verbond?
Het wil toch wat zeggen, dat in Psalm 19 van de wet geroemd wordt: „De bevelen des Heren verheugen het hart, verlichten de ogen; zij zijn kostelijker dan goud en zoeter dan honing" (19 : 9, 11); dat in Psalm 27 staat: „Eén ding heb ik van de Here gevraagd, dat zoek ik: te verblijven in het huis des Heren al de dagen van mijn leven, om de lief lijkheden des Heren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn heilige tempel", en in Psalm 84 : „Hoe lieflijk zijn Uw woningen, o Here der heirscharen! Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des Heren; mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God" (27 : 4 en 84 : 2, 3). Had dus het oorspronkelijke volksbestel van Israël niet enigszins paradijskarakter?
Maar, evenals bij Adam en Eva, ook bij Israël het moedwillig treden uit de heilige verbondsorde. De boeken Koningen en Kronieken lichten ons er uitvoerig over in. Zij deden ,,wat kwaad was in de ogen des Heren". En zó voltrekt zich in ballingschap en verstrooiing andermaal het oude treurspel van de uitdrijving uit het paradijs en van Adams ballingschap. Opnieuw is de bondeling van God een onttroonde koning geworden, een vreemdeling op aarde, wiens leven getekend is door eenzaamheid en angst.
En om nu nog een voorbeeld dichter bij huis te nemen, kent ook onze eigen vaderlandse geschiedenis niet een soortgelijke herhaling van het treurspel van Adam en Eva?
Zeker, ook Nederland is geen hof van Eden, maar op een gevelsteen van een 17e-eeuws huis in de Zijlstraat in Haarlem staat toch maar: Int soet Nederlant. En de dichter Cats sprak over Holland in vervoering:
„Zo wie maar eens hetreedt den ring van [onze kusten,
\die vindt een schoon prieel vol allerhande [lusten . . . God is gelijk een zon, die duizend gulden
God is gelijk een zon, die duizend gulden [stralen
laat op ons kleinen tuin gedurig nederdalen^
Wat ooit aan homen hing of op de velden [stond,
dat kcmit hier aan het volk gevallen in den [mond ...
Bedenkt dit, Hollands volk, bedenkt den ho- [gen zegen,
die U door Gods hand zo wonder is verkre- [gen".
Ook is Nederland niet gelijk te stellen met het volk Israël, maar enige overeenkomst is er toch wel. Wij kennen uit onze historie immers het drievoudig snoer Kenk-Vaderland-Oranje, naar oud-gereformeerde trant in de vreze Gods verbonden. Sinds Prins Willem I eenmaal verklaarde, niet met wereldse machthebbers, maar met de Potentaat der potentaten een vast verbond gemaakt te hebben, sindsdien is er een bijzondere betrekking van ons vaderland tot God.
Maar evenals bij Israël herhaalt zich ook in onze vaderlandse geschiedenis het treurspel van Adam en Eva: het moedwillig treden uit de heilige verbondsorde en de uitstoting uit het paradijs. Wij kennen dat treurspel als nationale neergang en ontluistering, als het verlies van nationale zelfstandigheid, als inlijving bij Frankrijk. Wat is er dan nog over van ons land, dat eertijds tot een eerste rang onder de mogendheden verhoogd was? Hoe grote overeenkomst is er tussen de stemmen van Bilderdijk, Da Costa, Kohlbrugge en Groen van Prinsterer en die van Israels psalmdichters en profeten in de periode van de ballingschap en verstrooiing. Het zijn de klaagzangen van de gevallen Adam.
Zoals zich dus in het verleden menigmaal het paradijsverhaal heeft herhaald, zo herhaalt het zich in onze tijd in het verschijnsel van de saecularisatie. Wij willen daar nu ons nut mee doen, om meer inzicht te krijgen in wat zich thans in kerk en wereld voltrekt.
III
Kent onze tijd een hof van Eden, waar wij uit verdreven zijn? Onloochenbaar is dat het geval, want overal is sprake van heimwee naar vroeger, naar „de goeie oude tijd". Er is zelfs een eigentijds woord voor ontstaan: nostalgie.
Wat was eigenlijk het paradijselijke van die voorbije periode? Hoe ver moeten wij teruggaan om het te vinden? Tot de Camera Obscura van Hildebrand en Waarheid en Dromen van Jonathan; tot de Oudere Tijdgenoten van A. Pierson of de Jeugdherinneringen van Jan Ligthart? Of ligt „de goeie oude tijd" veel dichterbij en ligt de breuk tussen vroeger en nu in de vijftiger en zestiger jaren? Een schrijnend voorbeeld: een theologisch hoogleraar sprak onlangs op zijn college over Psalm 23: „De Here is mijn herder". Hij zei toen: „Dat is de psalm, waarmee mijn moeder gestorven is; dat kon toen nog".
Dat kon toen nog! Nu dus niet meer. Toen nog kunnen leven met „de goede Herder". Nu is het onmogelijk geworden. Weggevallen is ,,de enige troost in leven en sterven". Van het geloof in die God zijn wij vervreemd. Een duidelijker voorbeeld van de saecularisatie als verlies van het paradijselijke zou ik niet weten. Het is: „vreemd zijn aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld" (Efeziërs 2 :12). Een balling, een zwerver, een vreemdeling op aarde is de gesaeculariseerde mens!
Vandaar het veelvuldig gebruik van woorden als: bedreigdheid, eenzaamheid, angst. Als men vraagt waarvoor men angst heeft en waardoor men zich bedreigd voelt, dan blijkt dat het onbestemde gevoelens zijn, die samenhangen met weerloosheid tegenover kosmische ^), politieke, collectieve, duistere machten. Men staat er alléén voor. De dichter Marsman heeft het zó verwoord:
„Ik sta alleen, geen God of maatschappij, die mijn bestaan betrekt in een bezield ver- [band".
Dat is dus het paradijs, dat wij verloren hebben: wij kennen niet meer de schuilplaats bij de Allerhoogste, geen zekerheid en geen geborgenheid. Die is er niet meer in de godsdienst, in de Bijbel, in de Kerk. Niet meer in staat en maatschappij. Niet meer in dorp, stad en land. Niet meer in huis, gezin en huwelijk. Wij staan er alléén voor. De Heidelbergse Catechismus noemt het: ellende, uitlandigheid.
Wat saecularisatie als vervreemdingsproces inhoudt, ontdekken wij eerder in de literatuur dan in de theologie. Een schrijfster, die in mijn jeugd zeer populair was, Ina Boudier-Bakker, is er een voorbeeld van. Een overweldigend succes had zij met haar familie-roman: De klop op de deur (1930). Zij schildert daarin de geschiedenis van een patricische Amsterdamse familie in de periode van 1850 tot 1930. Tot in alle details wordt het Hollandse binnenhuis getekend. Maar met welk een pessimistische ondertoon! Net als in soortgelijke buitenlandse romans als: Buddenbrooks van Thomas Mann en The Forsyte Saga van Galsworthy zijn de figuren ,die zij tekent, kleurloos, vaal, leeg, decadent -*). Mensen zonder geloof, zonder idealen. Zij leven allemaal met vage leuzen, die een innerlijke leegte toedekken. Zij vervullen hun taak zonder enige gloed van liefde, roeping of overtuiging. Ook de huwelijken en gezinnen zijn loze gevels. In wezen is elk huwelijk een mislukking. „Eenzaam blijft tenslotte ieder naast degene, die hem 't liefste is".
Eenvolgende stap in het saecularisatie-proces is het boek: De Opstandigen (1925) van de tien jaar jongere Jo van Ammers-Kiiller. De titel is veelzeggend. Wat Ina Boudier verhuld en voorzichtig naar voren brengt, treedt bij Jo van Ammers-KüUer direkt en driest naar voren. Brutaal en eerlijk roept in haar boek een jong meisje uit: „Stand, zedelijkheid en huwelijkstrouw, wat zijn dat hopeloos verouderde begrippen!" Dat is opstand tegen het verleden.
En dan komen de beruchte vijftiger en zestiger jaren. Wat zich daarin voltrekt, is de onvermijdelijke ineenstorting van een ondermijnde en vermolmde wereld. Ik noem slechts van Jan Wolkers: Terug naar Oegstgeest en De doodshoojdvlinder en van Maarten 't Hart: De aansprekers. Welk een moedwillige afbraak van het burgerlijk fatsoen, van de christelijke moraal! En dat veelal in een taal zó fel, zó grof, zó plat, als in de voorafgaande literatuur nergens is aan te wijzen. Het is het bankroet van de 19e en 20e eeuw; de uitstorting uit een culturele en kerkelijke geborgenheid, die op smadelijke wijze ontmaskerd is als schijn. De anarchie breekt zich baan!
IV
Ik houd nog even vast aan de overeenkomst tussen de saecularisatie en het paradijsverhaal. Behalve de uitstoting uit de geborgenheid in een wereld van eenzaamheid en angst, is er nóg een punt van gelijkenis. Evenals in de Adam-geschiedenis is namelijk aan de saecularisatie een verleiding voorafgegaan. En de schuld, die op de verleider rust, is zwaarder dan die der verleiden (Mattheüs 18 : 7).
De aard van die verleiders kan ik niet beter aanduiden dan met de titel van een geruchtmakend boek uit 1927 van de Franse schrijver Julien Benda: La trahison des clercs, Het verraad van de intellectuelen. Want het zijn de intellectuelen, de ontwikkelden, de academici, die in woord en geschrift de geestelijke fundamenten hebben ondergraven en de religieuse en morele zekerheden hebben ondermijnd. Voor hun critiek en twijfelzucht was niets heilig en onaantastbaar. Tegen hun spot en verdachtmaking was niets bestand. Met hun loische kunstgrepen waren zij de wegbereiders . an het ongeloof, het atheïsme, de immoraliteit en de anarchie. Indien iemand, dan moet hun de schuld van het saecularisatie-proces worden toegeschreven. Wat ons land betreft, denk ik dan met name aan figuren als S. Vestdijk, Menno ter Braak en E. du Perron.
Van hoevelen van zulke intellectuelen, die hun afbraak- en sloperswerk vol trots en onder toejuichingen van het publiek als geestelijke creaties publiceerden, moet niet gezegd worden, dat zij de sfeer aan de universiteiten, in de kranten, de tijdschriften en de omroep vergiftigd hebben! Ons vaderland is er geestelijk door verwoest: Kerk, Staat en Maatschappij.
Enige tijd geleden kwam aan het licht de verradersrol, die de kunsthistoricus Anthony Blunt met zijn vrienden Philby en Burgess gespeeld heeft door atoomgeheimen uit te leveren aan Rusland. Het bleek toen, dat alle drie te Cambridge in de studentenwereld links geïndoctrineerd waren. Hetzelfde geldt van de links-radikale filosoof Bertrand Russel. En constateren wij thans niet hetzelfde aan de Nederlandse universiteiten? Dat noem ik het verraad der intellectuelen!
Ook de Kerk en de theologie is dit verraad der intellectuelen niet bespaard gebleven. Het meest geruchtmakend specimen ^) ervan is wel geweest het geschrift: Honest to God, Eerlijk voor God van de Engelse bisschop John A. T. Robinson uit 1963. Zes maanden na het verschijnen waren er reeds een kwart miljoen exemplaren van verkocht!
Hier is een theoloog en kerkelijk ambtsdrager aan het woord, die de geloofsbelijdenis en het klassieke dogma onder de fundamentele critiek van het moderne denken brengt, en die het traditioneel-hijbelse godsbeeld een projectie, een wensdroom, noemt. Niet alleen buiten de Kerk, maar ook binnen de Kerk werd de bisschop geprezen om zijn moed, zulke dingen openlijk te durven zeggen. Slechts weinigen zagen in, hoe immoreel het is om als kerkelijk functionaris de godsdienstige begrippen zó uit te hollen, dat ze in feite atheïstisch zijn geworden, maar ze dan toch te blijven gebruiken. Het is toch zonder meer verraad aan de zaak, waarvoor men in zijn ambt geacht mag worden een steunpilaar te zijn. Hier is sprake van kwade trouw. Die kwade trouw komt veelvuldig voor in de Kerk!
De Engelse bisschop was de enige niet, die zó sprak en schreef. Een tiental jaren geleden kreeg ik een catalogus toegestuurd van Ambo-boeken, waarin onder het hoofd: Wat is er met God gebeurd? deze titels van nieuw verschenen boeken werden aangekondigd: De dood van God, Storm na de stilte, Het graf van God, Rondom de leegte. Het Evangelie van Gods dood, De stad van de mens. Deze rij zou met nog vele andere titels verlengd kunnen worden, o.a. met het synodale geschrift: Klare Wijn.
Het is nu dit soort intellectuelen, dat met zijn radikale critiek de fundamenten van het geloof en daarmee van Kerk en Staat, van school en maatschappij, van huwelijk en gezin heeft ondergraven en daarmee het saecularisatie-proces heeft versneld. Het is voornamelijk door hun toedoen, dat de hedendaagse mens geworden is, die hij geworden is: een wezen vol eenzaamheid en angst!
In het Evangelie van Mattheüs lezen wij het woord van Christus: ,,Wee de wereld om de verleidingen tot zonde. Want er moeten verleidingen komen, maar wee die mens, door wie de verleiding komt" (18 : 7).'De volle ernst van dat woord zal wel niet tot de discipelen zijn doorgedrongen. Wij staan er veel dichter bij: een wereld vol verleidingen tot zonde! Het verleidende is, dat zonde het uitzicht lijkt te bieden van vrijheid, mondigheid, zelfstandigheid, leven naar eigen inzicht en keuze. De werkelijkheid is echter, dat men terechtkomt in de ongeborgenheid, in een bodemloze eenzaamheid, die de mens alleen doen staan tegenover een veelvoud van chaotische machten. „Wee die mens, door wie de verleiding komt"! Wee de moderne vrijheidsapostelen!
V Uitstoting door verbondsbreuk uit een para
Uitstoting door verbondsbreuk uit een paradijselijk bestel, weerloosheid tegenover chaosmachten, eenzaamheid, angst, — dat is in bijbels licht het oordeel over de saecularisatie. De mens is moedwillig buiten de heilige verbondsorde getreden. En wie die orde niet bewaart, wordt door haar ook niet meer bewaard. Hij valt ten prooi aan de onreine geest „Legio", die talrijk is (Marcus 5; 9) en daarom ook veel namen heeft.
Ik noem er enkele: sex en drugs, Nieuw-Links, anarchistische commune's. Rolling Stones, Rock 'n Roll, extreem politieke, terroristische organisaties als de RAF, IRA, ETA en Rode Brigade, de beweging van ide hippie's en provo's, de kerk van de Moonies, de People's Temple in Guyana, en dan de bandjir *•) van Oosterse mystiek! U hebt daar onlangs iets over kunnen horen en lezen in verband met de geruchtmakende uitzending door de IKON van de Bhagwan-cultus. Verder zijn er: Zen-meditatie, Yoga, Tai Chi, mythische dansen, Ikebana, lichaamsbewustwording met biodynamische technieken.
Iedereen komt er zijdelings of direkt mee in aanraking. De saecularisatie laat alles toe zonder een oordeel uit te spreken. Zó ontstaat een pluralistische ') samenleving en een pluriforme ^) kerk. En wie is in zulk een kerk en samenleving nog beveiligd tegen „de strik des vogelvangers, de verderfelijke pest, de pijl die des daags vliegt, de pest die in het duister rondwaart, het verderf dat op de middag vernielt" (Psalm 91) ?
Zij, die in de nabije kennissen- of familiekring de afval van een bekende hebben meegemaakt, weten uit ervaring, hoe emotioneel geladen en zelfs catastrofaal ") dat kan zijn. Alle argumenten slaan stuk tegen een muur van onwil. Van een gesprek is geen sprake meer. Het is of men een andere taal spreekt. Men bereikt elkaar niet meer. Men moet toegeven, dat de ander een wezensverandering heeft ondergaan; niet meer dezelfde is van voorheen. Vaak denk ik, dat de rouw over een gestorvene minder smartelijk is dan het verlies door geloofsafval.
En als een mens die weg van verbondsbreuk, van zelfgekozen vrijheid, van mondigheid en ongeborgenheid is ingeslagen (zoals wij rondom ons duizendvoud zich zien afspelen), is er dan nog ooit een terug? Is er genezing en redding mogelijk uit de strik van de saecularisatie? Staat dan niet aan de poort van het verloren paradijs een cherub met het flikkerend zwaard, dat de toegang verspert? Is er behalve een verloren paradijs ook een herwonnen paradijs? Stel u eens voor, dat de Bijbel alleen maar zou zijn het boek van Adams ballingschap!
Goddank is de Bijbel méér. Er is niet alleen een oud verbond, maar ook een nieuw; niet alleen verbondsbreuk, maar ook verbondsvernieuwing. Er is niet alleen Adam; er is ook Christus. Kortom: er is het Evangelie.
Nu kies ik uit het Evangelie een gelijkenis van Christus, die in onmiddellijk verband staat met ons onderwerp: de verloren zoon (Lucas 15 : 11—32). Alle elementen van de zondevalgeschiedenis komen erin voor: de oorspronke-lijke geborgenheid, de moedwillige breuk, de vrijheidswaan, de ontnuchtering en ontluistering. Daarom kunnen wij zeggen: die verloren zoon, dat is de hedendaagse gesaeculariseerde mens.
Maar nu is die gelijkenis óók het verhaal van de terugkeer, van de thuiskomst, van het herwonnen paradijs. Op gezag van Christus mogen wij dus zeggen, dat voor de gevallen mens de terugkeer mogelijk is. Ook voor de gesaeculariseerde, moderne mens. Sterker nog: Christuszelf is die mogelijkheid!
Laat ons nu uit die gelijkenis aflezen, hoe zich de terugkeer voltrekt. Temidden van smadelijke armoede en ellende zegt de verloren zoon: „Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners" (15 : 18,19).
De terugkeer voltrekt zich dus door de eigenmachtige vrijheid weer in te leveren en zijn geroofde zelfstandigheid te erkennen als een zonde,die hem tot een onwaardig mens gemaakt heeft. Zulk een omkeer zou dus ook de gesaeculariseerde mens een thuis.komst weer mogelijk maken. Maar wij beseffen, hoe ver die mogelijkheid van hem afligt! Vrijheid, die vv^ordt tot roof en zonde; zelfstandigheid, die wordt tot hoogmoed en schuld. Hoe ver, hoe ver ligt dat van de moderne mens af! Hij beseft immers zijn smadelijke armoede en ellende niet. Hij lijdt geen gebrek. Hij is niet, als de verloren zoon, tot zichzelf gekomen. Op hem is van toepassing wat in het boek Openbaring over Laodicea gezegd wordt: ,,Gij zegt: ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte " (3:17). Daarom is er geen terugkeer en geen thuiskomst.
Zolang dus de taal van de gesaeculariseerde christenen zelfverzekerd, eigendunkelijk, geëmancipeerd blijft klinken, zolang is er geen keer in het saecularisatie-getij te verwachten. Wij zullen dan nog op preekstoel, in kerkbodes, in opiniebladen, in conferenties, op synoden, door de radio en op de universiteiten de drieste en snoevende taal dezer ver-afgedwaalde christenen over ons heen moeten laten gaan. Wij moeten dan maar denken aan Psalm 10; ,,De goddeloze steekt zijn neus omhoog; al zijn gedachten zijn: er is geen God". Zolang God ze verdraagt, hebben wij ze ook te verdragen. Maar dat doen we met de klacht: „Hoe lang nog, Here?"
Ik ben in het bezit van een klein en onooglijk Engels boekje uit 1968, dat weinig bekendheid heeft gekregen, maar dat mij zeer dierbaar is. Het is van de hand van Sylvia Barrett en draagt als titel: Beyond the wilderness, Aan gene zijde van de wildernis. Het beschrijft de lange, zware, moeitevolle zwerftocht, die de schrijfster gemaakt heeft door de moderne, gesaeculariseerde kerk en wereld. Zij heeft als een late navolgster van de Christenreize van John Bunyan gewaad door de duisternissen en afgronden van de huidige theologie en filosofie, door de mystiek van Oosterse secten,door de woestijnen van marxisme, atheïsme en nihilisme. Zij heeft de verschrikkingen doorleefd van de donkere chaosmachten en gestaan aan de grens van de zelfmoord. En toen in dat gebrek, in die smadelijke armoede en ellende, is zij tot zichzelf gekomen en heeft de ontdekking van de verloren zoon gedaan: ik ben niet ongelukkig, maar zondig! En daarmee was voor haar de weg van de terugkeer open.
Terugkeer, dat hield toen voor haar in: de besliste afwending van allen die in de gesaeculariseerde kerk en wereld een grote maam hebben: Wittgenstein, de taalfilosoof; Russell, de cultuurfilosoof; Marx, de maatschappijfilosoof, maar ook de theologen van de saecularisatie, de revolutie, de nieuwe moraal, het messianisme. Dwaallichten en leugenprofeten zijn het! Met die afwijzing ging gepaard een toewending naar de God der vaderen en de Christus der Schriften: „Here, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!"
En met die afwending en toewending voltrok zich in haar leven het wonder: de cherub met het flikkerend zwaard, ,die de toegang tot net paradijs versperde, ging opzij. God was voor baar geen verre en geen dode God meer, maar .Ic levende en nabije. Hij ontmoette haar in de gestalte van de opgestane Heer: „Vrees niet. Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik 'jen dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden" (Openbaring 1 •: 17, 18). Op datzelfde ogenblik droeg zij ook weer het kleed der gerechtigheid en de ring van het kindschap Gods. Zij was beyond the wilderness, aan gene zijde van de woestijn der saecularisatie. Zij was teruggekeerd in het vaderhuis en gezeten in de schuilplaats des AUerhoogsten.
Of — om het met de woorden van Kohlbrugge te zeggen: „Men gaat zijn weg, de naaste weg naar Jeruzalem. Hij betaalt wat men hem oplegt; hij is gehoorzaam aan de bevelen, die de Overheid hem oplegt. Hij lijdt, hij duldt, zwijgt en bidt — en laat alles aan God over, als hij maar in Jeruzalem komt" (uitleg van de Eerste Brief van Petrus).
*) Referaat, gehouden op 15 maart 1980 in de Vredeskerlt te Utrecht voor de ,,Kring van vrienden van Dr. H. F, Kohlbrugge".
1) metafysisch — boven de ervaring uitgaande.
2) universeel — alles omvattend.
3) kosmisch — het heelal betreffende.
4) decadent — verslapt.
5) specimen — voorbeeld.
6) bandjir — plotseling opkomende watervloed.
7) pluralistisch—meervoudig.
8) pluriform — veelvormig.
9) catastrofaal — rampzalig.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 mei 1980
Kerkblaadje | 8 Pagina's