Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Beantwoording van de vragen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beantwoording van de vragen

12 minuten leestijd

die nog bleven liggen na het referaat over „De laatste en voorlaatste dingen in de prediking van Dr. H. F. Kohlbrugge".

Ds. J. P. van Roon stelde een drietal vragen, terug te brengen tot twee.

Vraag 1: Is het juist om de gemeente alleen te beschouwen als gemeente onder het kruis? Doet dit niet tekort aan de werkelijkheid van de Opstanding die geschied is? Is het accent van de Oosters-orthodoxe kerk daarom niet legitiem-bijbels, en moeten wij dat niet als aanvulling en correctie verwerken?

Antwoord: Om te beginnen, het is niet alleen oosters-orthodox, maar voluit bijbels om Christus' Opstanding zware nadruk te geven. Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden opgewekt is (2 Tim. 2:8). Christus is gestorven, ja, wat meer is, Hij is ook opgewekt (Rom. 8 : 34). Als Christus niet opgewekt is, dan is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden (1 Kor. 15 : 17). HicTOver mag geen onduidelijkheid bestaan. In Christus i s het verzoende en onvergankelijke leven aangebracht. En wij mochten inderdaad wel wat méér bezield zijn door de engel enb o o ds chap aan het lege graf: Ziet de plaats waar Hij gelegen hééft! Immers, het geloof hoort daarin tevens: Ziet de plaats waar gij gelegen hebt! Het oude is voorbij. (Vgl. Rom. 6, en de aangrijpende preek daarover van Kohlbrugge in de Festpredigten). Hoe trioimfant kon met name ook Duither (s)preken vanuit de voldongenheid van de Opstanding. „Het oordeel is al geveld. De beul heeft de rover al aan de strop. De nacht is voorbij, de morgen is aangebroken, waarbij alle vogeltjes zingen".

De vo'lgende overweging moge dit onderstrepen. Heel het applicatieve (toepassende) werk van Christus is: handeling van de Verhoogde Christus door Zijn Geest. Wij kennen Christus niet meer naar het vlees (2 Kor. 5). Wij ontmoeten Christus nooit en nergens meer als Kruiseling, maar als de Ge-.kruisigde! Hij staat achter de dood, aan gene zijde van het verderf. Hij kwam erdoor. En toch de kracht van Zijn Opstanding kennen is ook: de gemeenschap aan Zijn lijden ondervinden. Zijn dood gelijkvormig worden (Filp. 3 : 10). Het is ook: altijd(!) de doding van de Heere Jezus in het lichaam omdra,gen (2 Kor. 4 : 10). Pasen laat zich geen oigenblik los deniken van Goede Vrijdag. Anders ontgaat ons de eigensoortige zin van Pasen: Christus is overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardiging (Rom. 4 : 25). De reformatoren hebben deze vervlochtenheid met grote ernst betracht. Bij Luther vormen lijden èn verrijzen samen de ene grote beweging, het grote pascha, de doortocht en intocht (transitus!) tot de Vader: „Christus doodt zonde endood, en maakt een uitgang uit de wereld en uit de macht van de dood in het eeuwige leven". In dit licht is „de dood voor ons maar een vonkje, doch Christus' Opstanding de grote zee"! Maar het is bekend, hoe in Luthers leven en theologie evenzeer de schaduw van kruis en dood valt. Midden in deze gestadige dood zijn wij weliswaar door Christus' Leven omgeven, maar ook omgekeerd geldt, dat wij midden in dit leven-in-hope nog door de dood zijn omringd. Zoals de christen „simul iustus et peccator" is (tegelijk rechtvaardige en zondaar), zo ook tegelijk „onsterfelijk en sterfelijk", resp. „in spe" en ,in re" (in hope en in voorlopige werkelijkheid). Calvijn: „Zolang wij christenen zijn op aarde, hebben wij volstandig te bedenken dat wij sterven moeten voor wij leven". En: „Nadat wij de kracht van Christus' Opstanding hebben aangegrepen, wordt ons Christus als de Gekruisigde voorgesteld, opdat wij Hem door noden en moeiten volgen".

Ik heb naar ik meen bij de nieuwtestamenticus L, Goppelt gelezen: Christus' Kruis is openbaar, Christus' Opstanding (nog) verborgen. In dit compacte zinnetje is heel de spanningsvolle verhouding van het christelijk geloof samengevat. De weg die de Opgestane met Zijn gemeente gaat is een kruisweg. Wat wij geloven is niets minder dan dat zonde, dood en kruis reeds achterhaald zijn, — maar wat wij aanschouwenmet^het^blote-oog is, dat dat nog niet geopenbaard is: vervuld, maar nog niet onthuld. Wij leven •— wedergeboren tot een levende hoop door Christus' Opstanding — onder de bewarende hoede van geloof en hoop totdat de zaligheid wordt geopenbaard (Zie 1 Petr. 1 : 3—9!).

Nu gaat het niet aan om de voorlopige smart te koesteren ten koste van de voorsmaak der vreugde. Dat is geen kruistheologie, maar kruisideologie of Itjdensromantiek. Het zou een ongeoorloofde opheffing betekenen van de spanning die de Heilige Geest op het geloofsleven aanbrengt. Maar nu is het naar mijn besef wèl vandaag geboden, om met name beducht te zijn voor een over-accentuering van de Opstanding. Dit klinkt wellicht vreemd. Het behoeft dan ook toelichting. Het is deze. In een brede laag van kerk en theologie heeft juist de opheffing van de onlosmakelijke samenhang van Kruis en Opstanding (ten koste van het Kruis) een optimistisch, anteciperend (vooruitgrijpend) en daaddriftig christendom teweeggebracht, dat Opstanding vertaalt met opstand, regeneratie (wedergeboorte) met revolutie! Dit is een theologie van de glorie in een nieuw, uitdagend, oneerbaar gewaad, en met een militant gelaat, en met ophitsend gepraat. Het bijbelse woord „hoop" — zo spiritueel, zo opwaarts gericht, zo lijdzaam van aard — krijgt dan trekken die 't wezenhjk vreemd zijn, zoals: elan, vitaliteit, vitalisme, durf om te leven, hartstocht om te revolteren (in opstand te komen). Van Kohlbrugge — en trouwens evenzeer van de grote reformatoren — leren wij anders: Wij hebben geen andere Koning dan de Gekruisigde. Luther schrijft bij Titus 2 : 13: ,,Wij zullen wachten en verlangen naar de Verschijning en Openbaring van Christus' almacht, wijsheid en heerlijkheid. Daar schijnt nu nog niets van te zien, veeleer het tegendeel. Daarom is het nodig, dat wij aan het Woord vasthouden, en ons in geloof, geduld en hoop sterken, totdat het uur van Zijn heerlijkheid en onze verlossing komt. Net zoals een aikkerman gedurende de winter in hope leven moet en wachten op zijn koren, totdat het in de lente uit de aarde te voorschijn breekt en groeit en groent". En voor Calvijn staat het vast: ,,Wij zijn eerst dan grondig gevorderd in het Evangelie als wij ons gewennen aan een voortdurende overdenking van de gelukzalige opstanding die beloofd is". Zó leeft Christus' gemeente in deze interimtijd (tussentijd), in deze laatste tijd: verzekerd van Christus' victorie, hunkerend naar de uiteindelijke glorie. Anders gezegd: onder het kruis dat de Opgestane ons op de schouders drukt, totdat

Vraag 2: De eschatologie (leer der laatste dingen) geheel op laten gaan in de Eschatos (Laatste) is wel machtig, maar in de Schrift staat ook geschreven over de tekenen der tijden en de waakzaamheid met het oog op de Parousie (Wederkomst). Wat is daarvan de waarde en tevens van de apocalyptische partijen van het Nieuwe Testament? Moeten wij, zonder in hun uitersten te vervallen, de eigenlijke intentie van de chiliasten (aanhangers van de leer van het duizendjarig Rijk) niet aanvaarden: een adempauze in de geschiedenis?

Antwoord: Inderdaad, de eschatologie ligt wel verworteld in en verweven met de Eschatos (Christus), maar de eschata (laatste dingen) en de Eschatos zijn niet identiek (geheel gelijk). Dat 'blijkt duidelijk in het Nieuwe Testament, al was het alleen maar in de Openbaring van Johannes. Christus heet daar aan het begin de Eerste en de Laatste (Protos en Eschatos), maar heel de voortgang van de Apocalyps (Openbaring) laat ons zien hoezeer deze Laatste „nog niet klaar" is. Tussen Zijn „Het is volbracht" en Gods „Het is geschied" (Opb. 21) ligt historie, ligt een gebeuren ingeklemd van uiterste geloofsbeproeving, crises, schifting, loutering, strijd, lijdzaamheid en verwachting. Het is de ure der verzoeking èn der bewaring! Strak gespannen is het appèl op de waakzaamheid van de gemeente: Zie, Ik kom haastig, houd wat gij hebt (Opb. 3 : 11). Maar strak ook staat gespannen de snaar van Christus' belofte: Omdat gij het Woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking (Opb. 3 : 10). En op de vraag wat de zin is van deze ure en wat de waarde van dit appèl, zou ik willen antwoorden (naar analogie van de Job-interpretatie in Dr. Aalders' jongste boek): deze ure is transitus, doortocht door rode zee en woestijn, geboorteweg, het slijpings- en rijpingshandelen van de Hei-lige Geest tot öhinnam-geloof. D.w.z.: heel dit eschatologisch-apocalyptische tijdsgewricht der gemeente en heel onze persoonlijke levenstijd en -strijd op aarde is ten diepste purgatorium, louteringsoven, om te leren wat voor vlees en bloed volstrekt verborgen is: God dienen om niet (chinnam), de kronen werpen voor Hem Die op de troon zit, en zingen: Gij Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht (Opb. 4 : 11). Het is: sterven om te leven zoals God het bedoelde: tot Zijn verheerlijking, en dit niet tot eigen profijt en zelfverwerkelijking, maar „chinnam", om niet. En laat niemand denken, dat dit het christenleven verlamt of vervluchtigt, versmalt en „verinnerlijkt" tot mystieke dweperij. Geen leven draagt méér vrucht dan dit. Omdat het hier omi de vrucht van de Geest gaat, en niet van het vlees.

Kort op formule gebracht: de eschatologie mag daarom niet opgaan in de Eschatos, omdat de eschatologie niet alleen verworteld ligt in Christus, de Laatste, maar evenzeer in het vruchtdragende in-werk van de Heilige Geest, de Voorlaatste.

Bij de vraag naar het chiliasme (leer van het duizendjarig Rijk) overvalt me steeds verlegenheid. Persoonlijk neig ik sterk tot Kohlbrugge's visie, maar ik durf niet zijn stelligheid te delen. Slechts na intensieve studie zou ik me daartoe gerechtigd voelen. Onder dit voorbehoud een enkele opmerking.

De doorgaande lijn van het Nieuwe Testament wijst niet in de richting van een adempiauze maar van een ademnood, 't Komt me voor, dat de glorie weggelegd is voor het eschaton (de Voleinding), niet voor een (de) tussentijd. De chiliastische „hoop" leidt af van de hoop der heerlijkheid. Tenslotte, de Heilige Geest is de eschatologische gave bij uitnemendheid. Deze heet wél het onderpand van onze erfenis (ongetwijfeld de volle, eeuwige zaligheid), maar wordt bij mijn weten nergens in verband gebracht met een toekomstig millennium (duizendjarig Rijk). Zo zou er méér te noemen zijn. Maar wellicht is dit voldoende om mijn sympathie voor Kohlbrugge's standpunt enigermate te motiveren.

Br. A. v.d. Knijff vroeg, of in mijn referaat wel voldoende belicht was dat de eerste Adam een verantwoordelijk schepsel was (verbondshoofd!), en niet te veel afgeschilderd als een lijdend voorwerp.

Antwoord: Ik heb gezegd, dat Adams leven en luister gelegen waren in het Woord, d.w.z. in zijn gehoorzaamheid aan het Woord. Juist dit in-blijven in het Woord was zijn verant-w o o r d - elijkheid, dat is: zijn deelname aan het Woord. Adam was noch lijdend voorwerp (object), noch 'autonoom (eigenwettelijk) onderwerp (subject). Zijn heerlijkheid bestond juist in die unieke, eigensoortige vrijheid-in-verantwoordelijkheid; een subjectiviteit die niet rustte in hemzelf, maar in zijn Schepper. Calrvijn schrijft (Inst. II, 2, 14): ,,Dat Adam naar Gods beeld geschapen is, daarmee toont de Schrift dat zijn rijkdom niet berustte op zijn eigen goede eigenschappen, maar dat zijn zaligheid bestond uit het deelhebben aan God". Zodra Adam dit deelgenootschap, deze innige en radicale afhankelijkheid en aanhankelijkheid opzegt, snijdt hij zijn levenswortel door. Dan is hij nog wel een bloem, maar een afgesneden bloem (Wichelhaus). Het zelf-genoegzaam (willen) zijn des menserj is zijn zondeval. Kohlbrugge schreef in dit verband eens: „dat vervloekte ik"!

Dr. W. Aalders stelde de volgende vraag: Kunt u nog wat zeggen over de wijze waarop de prediking van Kohlbrugge paedagogisch en politiek vertaald kan worden?

Antwoord: Deze overigens zeer gewichtige, wellicht doorslaggevende vraag recht doen, zou een nieuw referaat vergen. Ik mag wel volstaan met enkele lijnen te trekken en de omtrekken van een paar grondnoties te noemen.

1. Bescheidenheid. Kohlbrugge schrijft: „Waar de ootmoed en het geloof niet doorgedrongen zijn, daar wil men hemel en aarde, kerk en staat regeren, en men verstaat het nog niet eens zijn eigen huis en gezin in toom, tucht en orde te houden, om nog maar te zwijgen van eigen boze lusten" (Preek over 1 Petr. 2 : 11—17).

2. Onderscheiding. Fataal lijkt me de doperse vermenging van de twee rijken: het eeuwige, Geestelijke rijk der genade, en het tijdelijke, aardse rijk der voorzienigheid. In het genade-rijk geldt de wet der liefde, zachtmoedigheid en lankmoedigheid, en heerst de tucht van het Woord, als het zwaard des Geestes. In het wereldrijk geldt de wet van loon en straf, en heerst de tucht van het politionele zwaard. Wie met de Bergrede in de hand de samenleving — opvoeding en staatkunde — wil herstructureren, belandt in de anarchie (wetteloosheid). Dat ligt dan niet aan de Bergrede, maar aan de menselijke diefstal van de Bergrede: wie haar annexeert als een politiek manifest, is een dief. Overigens is hiermee in geen geval gezegd, dat er geen stralingskracht in de samenleving uit zou gaan van de christen die uit de Geest der Bergrede leeft en liefheeft. Maar zoals zout een maaltijd niet transsubstantieert (omzet), maar doortrekt, zo ook hier!

3. Voorbede. Wij hebben allen die over ons gesteld zijn op te dragen aan de Hoogste Overheid, opdat wij wijs en waardig, rechtvaardig en wettig geregeerd worden.

4. Getuigenis. Een gemeente die werkelijk weet heeft van recht en billijkheid, van eerlij-kheid en eerbaarheid, zal paedagogisch en politiek in woord, geschrift, daad en habitus (houding) een levende wekroep zijn tot wederkeer en genezing. Want zij is draagster van de goddelijke Getuige die groter en rijker is dan zijzelf als getuige is. En deze Getuige, de Heilige Geest, zal ons de woorden geven en de kracht verlenen om voorzichtig en wervend te wande-len in deze boze, gesaeculariseerde (verwereldhjkte) tijd.

5. O n d e r d a n i g h e id. Wij hebben om Christus' wil te leren en te practiseren, gehoorzaam te zijn in alle dingen die recht en billijk zijn, tot in de belastingformulieren toe. Gods gebod is hierbij grond èn grens. Grond; wij gehoorzamen omdat de overheid Gods dienares is. Anarchie is Godsontkenning! Grens: de gehoorzaamheid aan onze hoogste We^tgever kan de gestalte aannemen van ongehoorzaamheid aan Zijn dienares, nl. daar waar deze laatste is geperverteerd (ten kwade veranderd) tot werktuig van de antichrist.

6. Verantwoord el ij kheid. Waar en zolang het kan hebben wij mee te regeren. Dit geldt ieder die in ons democratisch bestel tot stemmen bevoegd is, maar bijzonder hen die landelijk, provinciaal en plaatselijk geroepen(!) zijn om daadwerkelijk in een bestuurlijke overheidsfunctie te staan.

7. Innerlijke vrijheid. Daarmee is bedoeld de bemoedigende geloofsovertuiging van het geweten, dat ,,elke regering staat door de hand van onze Heere Jezus, en niets beschikt — het moge kwaad schijnen of goed — wat niet in Zijn Raad 'Ijhuishoort, of wij het begrijpen of niet! Door Hem regeren de koningen " (Kohlbrugge, a.w.). Zonder deze vrijheid, zonder deze bevrijdende geloofskennis voert de verantwoordeliikheid ons tot ondraaglijke en ongeoorloofde spanning!

Dit artikel werd u aangeboden door: Stichting Vrienden van dr. H.F. Kohlbrugge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1980

Kerkblaadje | 24 Pagina's

Beantwoording van de vragen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1980

Kerkblaadje | 24 Pagina's