Luthers lied �Nu bidden wij de Heilige Geest�
In zijn voorrede op Johann Walthers ,,Geestelijk Gezangboek" uit het jaar 1524 schrijft Luther: „Daarna heb ik ook enige geestelijke liederen bijeengebracht om het heilig Evangelie, dat thans door Gods genade weer (als de zon) is opgegaan, te bevorderen en voortgang te doen vinden". Met het oog hierop heeft hij psalmen omgewerkt, zoals de 46ste Psalm in zijn lied ,,Een vaste burcht" of de 130ste Psalm: ,,Uit diepe nood roep ik, o Heer, wil naar mijn smeken horen!" Ook voor de waarheden van de Catechismus wilde hij door liederen plaats maken in het hart van het volk. Zo bracht hij de Tien Geboden over in het lied: ,,Dit zijn de heil'ge Tien Geboden, die onze Here God ons gaf", of de Geloofsbelijdenis: „Wij geloven allen in één God". Overeenkomstig zijn devies: ,,Wie zingt bidt tweemaal" heeft hij ook het Onze Vader in de vorm van een lied gegoten, opdat men het biddend zou kunnen zingen: ,,0 Vader in het hemels rijk ...". Dikwijls heeft hij oude Latijnse gezangen in het Duits vertaald en uitgebreid, zoals het adventslied: „Christus, kom, der heid'nen Heer" naar het loflied ,,Veni Redemptor gentium". Ook de beide Pinksterliederen ,,Kom, Schepper God, o Heil'ge Geest" en ,,Kom, Heilige Geest, Here God!" zijn vertalingen en uitbreidingen van Latijnse gezangen, namelijk van ,,Veni Creator Spiritus" en ,,Veni Sancte Spiritus".
Daarentegen gaat dit ons Pinksterlied „Nu bidden wij de Heilige Geest om het recht geloof het aller-meest" tot een middeleeuws geestelijk volkslied terug. Luther nam deze eerste strofe in het lied, dat wij 'thans bespreken, gaarne over, omdat hier immers het geloof als voornaamste gave van de Heilige Geest genoemd wordt. Wat is nu „het rechte geloof", waarom wij de Heilige Geest moeten bidden.? Luther verklaart in zijn ,,Grote Catechismus": Wij bidden om ,,het rechte geloof en het vertrouwen des harten, dat op de waarachtige, enige God steunt en aan Hem alleen hangt". Dit geloof is geen menselijk werk, maar Gods werk in de mens. Daarom de bede tot de Heilige Geest om dit rechte geloof in de waarachtige God, zoals Hij Zich in Jezus Christus aan ons heeft geopenbaard, in ons te scheppen en tot stand te brengen. En verder zegt Luther: „Dit is de ware aard van het geloof, dat de mens voelt, waar het hem schort, en van deze ziekte gaarne genezen zou zijn". Daarom geldt de bede om het geloof ,,het allermeest". Zouden wij deze bede dan niet bidden en zingen in onze tijd en in onze wereld, die zo arm zijn aan geloof en zo ver van God zijn afgedwaald.? Zó heeft echter ook Luther het reeds aangevoeld, toen hij deze middeleeuwse strofe overnam en dit lied daarna uitbreidde om te omschrijven wat de Heilige Geest is en wat Hij tot stand brengt: Hij is het kostbare Licht uit het Vaderland, uit het Vaderhuis, waarin Jezus Christus ons „de plaats", een tehuis wil bereiden (strofe 2). Hij is de heilige Liefde, die ons met elkander verbindt en vrede sticht (strofe 3). Hij is de Trooster in alle nood, de ,,Bijstand", zoals Luther het Griekse woord „Parakleet" in het evangelie van Johannes heeft vertaald, als wij moedeloos dreigen te worden (strofe 4).
Dit lied bevat dus een stuk catechismus, een stuk onderwijzing, een stuk verklaring van wat de Heilige Geest voor ons betekent. Maar dat nu niet als abstracte ,,leer" voorgedragen, zoals wij het hier hebben gezegd in de verre ,,Hij"-stijl, maar met het nabije „Gij" van de aanspraak, de bede, de aanbidding in de vorm van een lied, dus gezongen — uitdrukking van blijdschap en danikbaarheid.
Otto Schlieszke heeft ons het verhaal medegedeeld van die vissers, die in de winter van het jaar 1550 tussen Kopenhagen en het eiland Saltholm in het koude zeewater tussen de ijsschotsen wegzonken en, terwijl zij door de golven werden verzwolgen, ons Pinksterlied als laatste lied vóór hun sterven zongen tot en met het ,,Gij, hoogste Trooster in alle nood, help ons niet te vrezen schand' of dood . ." en helemaal op het laatst nog éénmaal, evenals bij elke strofe, het „Kyrieleis!" — de uitroep van de zinkende Betrus: ,,Here, ontferm U! — Here, help mij!" Al wat geloof heet is in deze schreeuw uit de diepte nog eens samengevat. Wanneer wij evenals Petrus zien op de wind en de golven om ons heen, dan moeten wij wegzinken. Maar dan is er Eén, van wie in ons lied gezegd wordt ,,doe ons Jezus kennen, 't hoogste goed". En Hij zegt — wij worden hier aan een ander lied van Luther herinnerd: „Houd u aan Mij, dan zal het u gelukken!" — Ons blijft slechts de bede van die vader over, die zijn ongelukkige, zieke zoon tot Jezus bracht: „Ik geloof. Here, kom mijn ongeloof te hulp!" — „Kyrieleis; Here, ontferm U!"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1983
Kerkblaadje | 8 Pagina's