Een gebroken stok
ZACHARIA 11:1-11
De moeilijkheid met dit hoofdstuk is dat het eerste deel (vers 1-3) er niet bij lijkt te horen. Sommigen nemen deze verzen dan ook bij het vorige hoofdstuk. Bij vers 4 begint namelijk duidelijk een nieuw gedeelte. Echter naar de inhoud passen deze verzen juist weer wel bij hoofdstuk 11. Het betreft een oordeelsaankondiging, terwijl hoofdstuk 10 juist vol verlossing is. Misschien verbindt het juist die twee: de verlossing van Gods volk betekent de ondergang van de oude wereld.
Dat de eerste verzen van dit hoofdstuk een oordeel aankondigen, is al snel duidelijk. We horen van een verwoestend vuur, huilende mensen en brullende dieren. De cederen van Libanon worden verteerd, de eiken van Basan verwoest. De vette weidegronden zijn verschroeid; geen herder kan er nog voedsel vinden. De jonge leeuwen brullen omdat hun jachtterrein vernietigd is. Wie het leest krijgt de beelden van enorme bosbranden voor ogen. Zacharia’s profetische oog ontwaart een ontzagwekkende vuurstorm, die met enorme vaart en kracht voortraast. Er is geen houden aan. Vandaar dat hij zegt: ‘Doe uw deuren open, o Libanon!...’ (vers 1). De cederen van Libanon en de eiken van Basan staan in de Bijbel symbool voor kracht. De weiden van Basan waren bekend om hun bijzondere vruchtbaarheid. En de ‘hoogmoed’ van de Jordaan zal een verwijzing zijn naar de schoonheid van dat gebied. Kortom, in deze namen en plaatsen weerspiegelt zich de kracht, de trots en de pracht van de wereld. En dát alles nu wordt door vuur verwoest. Een soortgelijke boodschap geeft ook de laatste der profeten – Johannes – door. Hem geopenbaard door Jezus Christus. Weliswaar met andere woorden en andere beelden, maar met dezelfde inhoud. De wereld en haar begeerlijkheid gaat voorbij. Als de vuurstorm van Gods oordeel opsteekt, blijft er niets van over.
De boodschap is duidelijk. Laten we ons niet op de wereld verkijken. Hoe imposant ze ook lijkt. Hoe schoon ze ons ook voorkomt. Laat de pelgrim, op weg naar de stad die fundamenten heeft, niet vrezen voor haar macht. Tegelijk is het een waarschuwing om ons niet mee te laten slepen in het denken van de wereld: haar eigenwaan en trots. De cederen van Libanon vallen, de eiken van Basan vergaan. Zo anders de vromen: ‘Die in het huis des Heeren geplant zijn, die zal gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze God’ (Ps. 92). De weiden van de wereld worden verschroeid; wie geweid wordt door Israëls Herder heeft geen gebrek en geen gevaar te vrezen.
In vers 4 krijgt Zacharia vervolgens de opdracht om een herder te zijn. Hij moet daartoe de herdersstaf opnemen. Het blijkt een beeld te zijn van de Herder Die de Heere Zelf is. Maar wel een beeld met een bijzonder aangrijpende boodschap. Let maar eens op de kudde. Het wordt een kudde van ‘slachtschapen’ genoemd. Dat is geen dreiging; dat stelt de profeet vast. Ze zijn aan de willekeur van hun bezitters overgelaten. Het blijken geen herders maar handelaren! Ze hebben geen hart voor de kudde. Echter, in dit alles is Gods hand. Híj geeft de schapen over aan geweld en ondergang.
En dát moet Zacharia het volk nu tonen. Hij moet een herder worden om te laten zien dat de Heere hun herder niet meer zijn wil. En wat is dát een harde tijding! Niettemin doet Zacharia wat hem opgedragen wordt. Hij neemt de herdersuitrusting en daarbij twee stokken, die hij ‘Liefelijkheid’ en ‘Samenbinders’ noemt. Dan weidt hij de kudde. Goed vergaat het die niet. De herder heeft alleen maar verdriet van de schapen. Ze worden ‘ellendige schapen’ genoemd. Bovendien walgen ze van de herder! En zo komt het tot een breuk. ‘Ik zal ulieden niet meer weiden..’, zegt de herder. Hij laat ze aan zichzelf over. Hij zorgt niet meer, hij waakt niet meer, hij weidt niet meer. De Heere trekt zijn handen van de kudde af. Zacharia zegt dat niet alleen, hij laat het ook zien: hij verbreekt de staf die de naam ‘Liefelijkheid’ draagt.
Nu is er veel gedacht en geschreven over wie toch met deze slachtschapen bedoeld zijn. Veel in dit hoofdstuk en dit boek vraagt nog om nadere uitleg. We komen er in het kader van deze Bijbelstudies niet meer aan toe. De belangrijke les die in dit gedeelte tot ons komt, en die te midden van alle vragen die overblijven toch wel heel duidelijk is, willen we nog wel tot ons nemen. Naar mijn besef gaat het bij deze slachtschapen om het volk van het verbond. En de boodschap die Zacharia aan dat volk over moet brengen, liegt er niet om. Namelijk dat aan de liefelijkheid van de Heere een eind komt. Er komt een dag dat Hij Zich terugtrekt, dat Hij niet meer zorgt en niet meer waakt.
Heeft zich dat voltrokken toen de tweede tempel verwoest werd? Het is goed mogelijk. Met Haggaï was Zacharia toch nadrukkelijk ‘een profeet van het huis van God’. Maar dan nog is deze profetie daarmee niet uitgesproken. Integendeel. Ze zegt ook iets over ónze dagen, die de laatste dagen zijn. En ze heeft ook alles te zeggen tegen het volk van Gods verbond in de nieuwe bedeling. Er komt een tijd dat Zijn geduld op is. Dat het Evangelie niet meer verkondigd wordt. Dat de genadetijd voorbij is. Dat dé Herder de staf ‘Liefelijkheid’ breekt. Dan zal er niemand meer zijn die de slachtschapen verlost. Het is alsof Zacharia ons aanvuurt: ‘Nu is het nog de dag der zaligheid!’
Sommelsdijk, ds. P.C. Hoek
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 december 2020
Kerkblad | 24 Pagina's