Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Handleiding 2a: Perpetua

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding 2a: Perpetua

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezen
Mattheüs 10:16-33 of Psalm 23

Kerntekst
In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen (Johannes 16:33).

Zingen
Psalm 2:7
Psalm 3:2 en 3
Psalm 9:1, 9 en 10
Psalm 22:12 en 13
Psalm 23:1, 2 en 3
Psalm 27:7
Psalm 42:1 en 7
Psalm 62:1 en 5
Psalm 118:3 en 14
Psalm 138:4
Gebed des Heeren:4 en 9
Avondzang:1, 4, 5, 6 en 7

Vertelschets

“Hier, naar binnen jullie! We zullen eens zien wie er machtiger is: jullie God of de keizer van Rome!” Met een slag valt de deur van de cel dicht. Het slot knarst.
Daar zitten ze nu. Het is schemerig in de gevangenis. In de krappe cel zitten vijf mensen, drie mannen en twee vrouwen. Veel ruimte is er niet voor hen. Er staan in de kale ruimte alleen wat houten krukjes om op te zitten. Al gauw wordt het benauwd. De kleine opening boven in de muur laat amper genoeg frisse lucht binnen. Hoor, er klinkt een gebed: “O God, geef ons kracht om Uw Naam te belijden, al wordt ons alles afgenomen, misschien zelfs ons leven!”

Uren gaan voorbij. De gevangenen wachten vol spanning op de dingen die komen gaan. Dat hun niet veel goeds te wachten staat, is wel duidelijk. Ze zijn gearresteerd, terwijl ze bij elkaar waren om te bidden. Te bidden tot de Heere Jezus Christus, Die ze hebben leren kennen als hun Zaligmaker. Die ze willen gehoorzamen, ook al is het verboden om christen te worden.
Het is in het jaar 203 en het Romeinse Rijk is groot en machtig. De Romeinse keizer Severus heeft nieuwe wetten gegeven. Iedereen die hem geen goddelijke eer wil geven, moet gedood worden. En stadhouder Hilarianus in Carthago is vastbesloten alle bevelen van de keizer stipt uit te voeren.
Maar de vijf jonge mensen in de cel willen God meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Ze verlangen ernaar steeds meer over Jezus en Zijn Woord te horen. Ze kijken uit naar het moment dat ze gedoopt zullen worden en het teken en zegel van het verbond met Hem mogen dragen.
Het zijn wel heel verschillende mensen daar in de cel. Daar zit Perpetua, een rijke jonge vrouw. Zij heeft een zoontje van vijf maanden oud. Daar zit ook Felicitas, haar slavin. Maar zij is ook haar vriendin in het geloof. En verder nog een slaaf en twee mannen. Rijk of arm, ze hebben alle vijf de Heere lief.

“Heeft Jezus niet voorspeld dat we verdrukking zullen hebben in de wereld?” zucht Felicitas. “Ja, dat is waar, Hij heeft ook gezegd dat we gehaat zullen worden om Zijn Naam. Maar Hij heeft meer gezegd.”
”Wat dan? Wat zei Hij?” “Hij zei: “Houd moed! Ik heb de wereld overwonnen!”” Perpetua kijkt de anderen aan. “Jullie geloven toch niet dat de keizer in Rome of Hilarianus het voor het zeggen heeft?” “Nee, zeker niet!” antwoordt één van de mannen. “Wat is nu eigenlijk het ergste wat ze met ons kunnen doen? Ze kunnen ons lichaam doden. Maar onze ziel kunnen ze geen kwaad doen.”
Het is een poosje stil. Iedereen heeft zijn eigen gedachten. Wat zal er gaan gebeuren? Zullen ze staande kunnen blijven? Perpetua denkt aan haar baby. Hoe zal het met hem gaan? Hij heeft haar nog zo nodig! “Al ga ik ook in een dal van de schaduw des doods, ik zal geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij! Dat staat toch in Gods Woord? Daar mogen we toch op vertrouwen?” klinkt de stem van een van de mannen. “Laten we bidden!” En dan knielen de vijf christenen neer in de kale cel. Ernstig klinkt hun gebed tot God om kracht en bewaring. Om verheerlijking van Zijn Naam.

Even later klinken er geluiden buiten de cel. Voetstappen komen dichterbij, sleutels rammelen, het slot knarst weer, de deur zwaait open. “Vibia Perpetua?” “Ja, dat ben ik!” “Meekomen, er is bezoek voor u.” Verwonderd volgt Perpetua de bewaker. Bezoek? Wie zou dat zijn? Dan ziet ze wie er gekomen is. Haar vader!
“Vader! Wat doet u hier?” “Ik kom jou hier weghalen! Dit is geen plaats voor een dochter van mij. Ik heb toestemming van Hilarianus om met je te spreken. Het is maar goed dat je een rijke vader hebt. Met wat geld kun je veel voor elkaar krijgen. Nou, wat denk je ervan? Ga je mee?” “Kan dat dan?” “Jawel, je hoeft alleen maar je excuses aan te bieden aan Hilarianus en een offer te brengen voor de keizer. Dan ben je vrij om te gaan en te staan waar je wilt!” Perpetua denkt aan haar kind. Wat verlangt ze naar hem! Maar offeren aan de keizer, dat mag ze niet doen. Daarom schudt ze haar hoofd. “Nee, vader, dat kan ik niet, dan zou ik mijn Zaligmaker verloochenen. Er is er maar Eén Die het waard is om geëerd en gediend te worden en dat is Jezus Christus!” “Maar heeft die Jezus dan niet gezegd dat je je ouders moet gehoorzamen? En denk eens aan je kind? Vanaf vanmorgen is het al aan het huilen omdat het niet drinken wil dan alleen bij jou! Hoe kun je als moeder je kind in de steek laten?”
De woorden treffen Perpetua diep. Toch kijkt ze haar vader rustig aan. “Ik ben een christin, vader. En ik moet Christus meer gehoorzaam zijn. Zelfs als ik moet sterven, is het goed. Zijn wil geschiede.”
Woedend grijpt de vader zijn dochter beet en schudt haar ruw heen en weer. “Weet je wel waar je mee bezig bent? Je verwoest niet alleen je eigen leven en dat van je kind, maar ook dat van mij! Wat moet er van mijn zaak terechtkomen? Mijn klanten zullen bij me weglopen! Is dat je dank? Alles heb ik voor je over gehad, maar jij… jij…!”
Een bewaker komt snel tussenbeide en werkt de boze vader naar buiten. Perpetua wordt weer teruggebracht in de cel.
Na een paar dagen worden de christenen overgebracht naar de stadsgevangenis. Hier zitten ze in een vunzige kerker onder de grond, midden tussen de misdadigers. Het is er vreselijk. Gelukkig zijn de bewakers met wat geld om te kopen. Enkele diakenen krijgen voor elkaar dat het groepje naar een betere plaats in de gevangenis mag. Zelfs de baby van Perpetua mag in de gevangenis komen, zodat ze zelf voor hem kan zorgen.

Op een dag gaat de deur van de cel weer open. Er wordt iemand naar binnen geduwd. “Saturus! Waar komt u vandaan?” Wat een verrassing! Daar is de leermeester van het groepje. Hij heeft een mand met eten bij zich. Wat smaakt dat heerlijk na het slechte eten in de gevangenis. Dan gaat Saturus vertellen. “Toen ik hoorde dat jullie gearresteerd waren, moest ik steeds denken aan de gelijkenis van Jezus over de herders. Jezus zei dat er goede en slechte herders zijn. De goede herders houden van hun schapen en zorgen voor hen. Maar de slechte herders laten hun schapen in de steek. Als er gevaar komt, vluchten ze weg. Ik dacht: een herder mag zijn schapen niet in de steek laten. Het was geen gemakkelijke beslissing, maar God heeft mij laten zien dat mijn taak hier bij jullie is. En het is goed, waarheen Hij me ook zal leiden.” Ontroerd kijken ze Saturus aan. Hij is niet alleen op bezoek, hij zal bij hen blijven. Wat is de Heere goed. Al is de deur naar buiten gesloten, de weg naar God is open.

Op een nacht heeft Perpetua een droom. Ze ziet een bronzen ladder die eindigt in de hemel. Er zitten allemaal scherpe voorwerpen aan de zijkant van de ladder. Als je er onvoorzichtig op klimt, zul je zwaar gewond raken. Onder de ladder ligt een grote slang om iedereen af te schrikken. Ze ziet Saturus boven aan de ladder. Hij roept haar en waarschuwt voor de slang. In de naam van Jezus Christus beveelt Perpetua de slang haar met rust te laten. Het beest gaat liggen en ze kan zijn kop gebruiken als opstapje. Als Perpetua boven aan de ladder is, ziet ze een groene weide en een Herder die haar ontvangt. Als ze wakker wordt, weet ze dat dit betekent dat ze zal moeten lijden en gedood zal worden. De satan zal haar aanvallen en proberen haar van de Heere af te trekken. Maar de Heere zal haar bewaren en voor haar strijden. De heerlijkheid wacht. Hebt goede moed…

Dan is de dag aangebroken dat de christenen voor de stadhouder moeten komen. Er zal rechtgesproken worden. Op het marktplein is een podium gemaakt waarop een stoel voor Hilarianus klaar staat. Het praatje gaat al snel door de stad: “Er zullen christenen voor de stadhouder komen. Er zijn zelfs jonge vrouwen bij. Eén is de dochter van een rijke koopman. De andere is haar slavin. Laten we gaan kijken!”
Als de dag op het heetst is, worden de christenen naar de markt gebracht. Onderweg worden ze bespot en uitgescholden. Maar het lijkt of ze het niet horen. Rechtop, met opgeheven hoofd lopen ze tussen de bewakers.
Op het marktplein ziet het zwart van de mensen. Als Hilarianus eindelijk verschijnt, moeten ze om de beurt voor zijn stoel komen. “Ik dien onze allerheiligste keizer Severus. En hij beveelt u te offeren voor hem.” Allemaal weigeren ze dat omdat ze christen zijn.
Als laatste is Perpetua aan de beurt. Voor Hilarianus iets kan zeggen, dringt een oude man zich naar voren. Het is de vader van Perpetua. Hij klimt ook op het podium. Hilarianus laat het toe, misschien kan die oude man hem helpen om toch één christen over te halen.
Perpetua's vader laat zich op zijn knieën voor zijn dochter vallen. Voor hij naar het marktplein kwam, heeft hij Perpetua's zoontje uit de gevangenis gehaald. Nu haalt hij het onder zijn mantel vandaan. Hij houdt het kindje omhoog en smeekt: “Denk toch aan je kind, moet het opgroeien zonder moeder? Offer toch aan de keizer!” Perpetua's hart lijkt verscheurd te worden, toch zegt ze met vaste stem: “Dat doe ik niet.” “Ben je dan een christen?” vraagt Hilarianus. “Ja, ik ben een christen.”
Moedig houden de christenen stand, al weten ze dat hun leven gevaar loopt. Wat zou jij doen? Durf jij ervoor uit te komen dat je naar de kerk gaat? Durf jij 'nee' te zeggen als je vrienden iets willen doen wat niet mag? Dan word je misschien alleen nog maar uitgelachen. Maar zou jij volhouden als je leven in gevaar kwam?

Voor Hilarianus is het nu klaar. Als ze dan vol blijven houden, is er voor hem nog maar één mogelijkheid. “U bent een vijand van de Romeinse goden en schuldig aan misdaden tegen het goddelijk gezag van de keizer. Uw bloed zal een teken zijn dat de allerheiligste keizer gehoorzaamd moet worden. Tijdens de gladiatorengevechten ter gelegenheid van de verjaardag van de zoon van de keizer zullen jullie moeten vechten tegen beren, luipaarden en wilde koeien.”
De mensen op het marktplein huiveren. Daar zullen de veroordeelden wel van schrikken! Wat een vreselijk vooruitzicht! Maar kijk eens, de christenen kijken juist blij! Er is geen spoor van schrik of angst op hun gezichten. Ze sterven niet voor niets, ze sterven voor de Naam van Christus. De mensen zijn diep onder de indruk. Hoe kan het dat deze christenen zo rustig blijven? Wat is hun geheim? Velen gaan zoeken naar die God, Die blijkbaar meer eer waard is dan de keizer. De Geest van God werkt in deze mensen.

Als ter dood veroordeelden krijgen Perpetua en haar vrienden het beter in de gevangenis. Ze krijgen beter eten en mogen bezoek ontvangen.
De bewakers zijn verwonderd over hun gevangenen. Ze zijn zo rustig en gedragen zich netjes. Ze zingen en bidden veel met elkaar. Eén van de bewakers raakt zo onder de indruk, dat hij ook steeds meer wil horen van hun geloof in God. Ook hij wordt christen.
Tijdens hun laatste maaltijd mag iedereen komen kijken. Eerst wordt er veel gespot en gescholden. Maar rustig legt Saturus, de leermeester, uit wat het geloof voor hen betekent. Ook waarschuwt hij de mensen die nu spotten. Eenmaal zullen ze allemaal voor de grote Rechter staan. Vreselijk zal het dan zijn voor ieder die niet in Hem gelooft. De mensen worden stil en raken onder de indruk.
Dan is het de dag van de veroordeling. In de arena is alles klaar. Er ligt vers zand op de vloer, in de kooien wachten de wilde dieren. Ze hebben al een paar dagen geen eten gekregen, zodat ze flink hongerig zijn. Duizenden mensen zijn er in de arena gekomen en zitten op de tribunes. Ook de stadhouder heeft een mooi plekje gekregen.
De christenen staan voor de poort. Hun einde is nu nabij. Er stijgt een gebed uit hun harten omhoog: “O God, sterk ons in deze zware beproeving. Geef ons kracht om te lijden voor Uw Naam. Strijdt Gij voor ons.”
Als eerste zijn de mannen aan de beurt. Zij moeten vechten met de beer en het luipaard. Ze raken ernstig gewond, maar overleven de aanval wel. Daarna worden Perpetua en Felicitas in de arena gebracht. De wilde koe wordt losgelaten en opgehitst. Dol van woede valt ze de vrouwen aan. Vooral Felicitas wordt zwaar gewond, maar ook de vrouwen overleven de aanval. Dan worden ze allemaal in de arena gebracht voor de genadestoot. Ze ondersteunen elkaar terwijl ze voor Hilarianus staan. Ze nemen afscheid van elkaar in dit leven. Dan maakt een zwaardvechter een einde aan het leven van de vijf christenen. Maar ook een einde aan hun lijden en pijn. Hun lichamen worden wel gedood, maar hun zielen mogen leven. Nu mogen ze eeuwig, zonder pijn en verdriet, bij hun Vader in de hemel zijn. Vol verlangen hebben ze uitgezien naar dit moment. Nu is hun verlangen vervuld.

De pijn en het lijden van deze martelaren doet denken aan het lijden van de Heere Jezus. Door Zijn lijden, sterven en opstanding uit de dood konden Perpetua en de andere christenen staande blijven. De Heere Jezus heeft de wereld, de duivel en de dood overwonnen. Hij zorgt altijd voor Zijn volk. Als je Zijn kind mag zijn, zal alles wat je overkomt, je ten goede komen. Wat ben je gelukkig als je dat mag geloven.

Aantekeningen bij de tekst

Mattheüs 10
16 oprecht gelijk de duiven: eenvoudig, onvermengd, onvervalst
20 zo zult gij niet bezorgd zijn, hoe en wat gij spreken zult: Niet dat wij ons tevoren niet zouden mogen bedenken, of God om wijsheid bidden, maar dat wij daarover niet te zeer beangst of bekommerd moeten zijn.
28 Vreest niet… vreest veel meer Hem: De discipelen hoeven niet bang te zijn voor degenen die hen genadeloos haten en vervolgen. Aardse rechters kunnen alleen het lichaam doden. Het is beter te vrezen voor Hem Die macht heeft over ziel en lichaam. Hij is de eeuwige Rechter.
31 Vreest dan niet, gij gaat vele musjes te boven: In vers 28 wordt gewezen op de vrees voor de Hemelse Rechter. Vers 29-31 laat de bijzondere zorg van de Heere over Zijn kinderen zien. De musjes, hoe klein ook, genieten Zijn zorg. Er gebeurt niets met hen buiten Zijn wil en weten. Zo ook mogen Gods kinderen op die Vaderlijke bescherming vertrouwen.
32 Die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader: De voorbeelden van de martelaren bevestigen het wachtwoord van Gods Kerk: Zijt getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens (Openbaring 2:10). Degenen die om Zijnentwil hebben geleden, zal Christus voor Zijn Vader als de Zijnen belijden. Zij ontvangen de eeuwige heerlijkheid.
33 Zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader: Een scherpe tegenstelling met vers 32. Degene die zich ergert aan het kruis van Golgotha, de wereld boven God verkiest en zich daar tevreden bij voelt, brengt een oordeel over zichzelf. Zelfs al noemen zij zichzelf met Zijn Naam (christenen), maar onttrekken zich aan Zijn dienst, een ontzaglijk vonnis zal over hen uitgesproken worden: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt (Mattheüs 7:23).

Achtergrondinformatie

Vervolging van de vroegchristelijke kerk
In de eerste drie eeuwen na Christus is de christelijke kerk een kerk van martelaren geweest. Het duurde tot ongeveer 250 na Christus voordat de vervolging een algemeen en systematisch karakter kreeg. Maar al vanaf het begin bedreigde het zwaard de christenheid. Petrus schrijft in zijn eerste brief (1 Petrus 4:12) over de hitte der verdrukking onder u, die u geschiedt tot verzoeking. Met verzoeking wordt hier beproeving bedoeld.
Opvallend is dat in het toenmalige Romeinse Rijk het christendom als een ongeoorloofde en ontoelaatbare vorm van godsdienst werd beschouwd. Over het algemeen waren de Romeinen namelijk erg verdraagzaam. Oosterse godsdiensten werden getolereerd, Griekse godheden aanbeden. Alleen het geloof van de christenen werd afgewezen. De reden van deze afwijzing vindt zijn grond in 1 Korinthe 12:3. Daarom maak ik u bekend, dat niemand die door de Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn, dan door de Heilige Geest. In het Grieks staat er voor 'Jezus de Heere' 'Jezus is Kurios'. In het Romeinse Rijk was 'Kurios' de officiële titel van de keizer, evenals de titels 'weldoener' en 'heiland'. Elke godsdienst werd getolereerd, mits aan de keizer de verschuldigde eer werd gegeven. Voor de christenen was het onmogelijk de keizer 'Kurios' te noemen. Dit zagen de Romeinen als majesteitsschennis en landverraad. Daarom werden christenen als vijanden van het Romeinse Rijk gezien.

Martelaren en martelaarsgeschriften
Het Nederlandse woord 'martelaar' is afkomstig van het Latijnse woord 'martyr'. 'Martyr' betekent 'getuige'. De martelaren getuigden van hun geloofszekerheid, van God en Zijn Woord, van Christus en van het eeuwige leven.
Van sommige martelaren werd de geschiedenis van hun marteldood opgeschreven. Ter bemoediging van de verdrukte christenen, die door de standvastigheid van hun broeders en zuster versterkt zouden worden in hun geloof. Deze beschrijvingen werden de passio genoemd. Eeuwen later werden deze passio nog voorgelezen op de sterfdag van de betreffende martelaar. De gemeente werd daarbij opgeroepen deze martelaren te gedenken en de Heere de eer te geven die Hem toekomt. Hij is het toch die de martelaren staande hield in hun lijden.
Ook Perpetua schreef een 'passie'. Zij beschrijft daarin haar ervaringen van de gevangenneming tot de voltrekking van het vonnis. De aanvullingen over de gang naar de arena en daarna zijn zeer waarschijnlijk van de hand van Tertullianus.
De martelaren in de vroegchristelijke kerk hebben echt martelaarschap bewust aanvaard. Ze waren blij te mogen lijden om de Naam van hun Heere. Hun reactie op het martelaarschap viel de heiden op. Elke vervolging gaf verlies omdat er gemeenteleden afvallig werden. Maar de winst van de verdrukking was groter. Velen werden heilig jaloers, de Heilige Geest maakte hen zoekers en vinders van de levende God. De kerk groeide tegen de verdrukking in. Tertullianus schrijft: 'Het bloed der martelaren is een zaad.'

Perpetua en Felicitas
Hoewel Perpetua een rijke, ontwikkelde vrouw was en Felicitas haar slavin, waren beide vrouwen zusters in de Heere. Rang en stand vielen weg als zij onderwijs kregen uit Gods Woord.
Aanvankelijk heeft Perpetua veel last van de borstvoeding die ze niet kwijt kan aan haar kindje. Ook het kindje lijdt erg omdat het niets anders wil dan de moedermelk. Ernstig verzwakt komt het bij haar in de gevangenis. Na de veroordeling mag dat echter niet meer. Perpetua heeft dan echter geen last van het plotselinge afbreken van de borstvoeding. Ook het kind neemt vanaf dat moment zonder protest genoegen met andere voeding.
Ten tijde van hun gevangenschap was Felicitas zwanger. Hierdoor dreigde zij niet gelijk met de anderen veroordeeld te kunnen worden. Want zwangere vrouwen mochten niet in de arena gebracht worden. Felicitas vreesde alleen achter te blijven en later tegelijk met misdadigers veroordeeld te worden. Daarom ging het groepje christenen enkele dagen voor de veroordeling met elkaar in gebed. Op dat moment begon, vier weken te vroeg, de bevalling. Felicitas had het erg zwaar. Op de spottende opmerking van een bewaker, die suggereerde dat het lijden dat in de arena kwam nog veel erger was, antwoordde zij: “Nu lijd ik mijn eigen leed, maar daarginds is er in mij een Ander, die voor mij zal lijden omdat ook ik zal lijden voor Hem!”
De twee vrouwen zijn elkaar tot grote steun in hun lijdensweg. Augustinus ziet nog een bijzondere betekenis in hun namen: Perpetua – eeuwig, Felicitas – geluk. Samen: eeuwig geluk.

Plaats van veroordeling
Waarschijnlijk zijn Perpetua en de andere christenen in Carthago, Noord-Afrika, veroordeeld. De arena bestond uit een zandvloer waar twee poorten op uit kwamen: de poort van het leven en de poort van de dood. Wanneer een veroordeelde de aanval (door een gladiator of wild dier) had doorstaan en nog (enigszins) levend was, werd hij naar de poort van het leven gebracht. Later werd hem dan de keel doorgesneden of de doodsteek toegebracht. Was de veroordeelde in de arena al gestorven, dan werd hij door de poort van de dood weggedragen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 2011

Kompas Handleiding | 15 Pagina's

Handleiding 2a: Perpetua

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 2011

Kompas Handleiding | 15 Pagina's