Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Handleiding 4: Johannes

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding 4: Johannes

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toelichting op het thema
Dit jaar gaan de Kompasschetsen over de discipelen van de Heere Jezus. Er zal verteld worden over: Petrus, Mattheüs, Andreas, Filippus en Nathanaël, Judas Iskarioth en Thomas. Elk van hen werd door de Heere Jezus geroepen tot discipel. Met elk van hen ging de Heere echter een eigen weg. Ieder had zijn eigen karakter en achtergrond. Toch mochten de meesten – hoe verschillend de weg ook was die de Heere met hen ging - Hem leren kennen als hun Borg en Zaligmaker. Tot onderwijs. Ook vandaag voor ons. In deze schets gaat het over Johannes, die zichzelf in zijn evangelie noemt ‘de discipel welken/dien Jezus liefhad’.

Doel van de vertelling
In deze vertelling horen de kinderen over Johannes, die zichzelf noemt de discipel dien/welken Jezus liefhad, en over het leven van en met de Heere waarover hij geschreven heeft. Ze horen van het werk dat hij heeft mogen doen in het Koninkrijk van de Heere Jezus, Die hem riep om Hem te volgen. Het verlangen van Johannes was om ook anderen voor Zijn Heere en Heiland te winnen.

Aanwijzingen voor het gebruik/adviezen leidinggevenden
Dit keer is de opzet van de vertelling anders dan gewoonlijk. Er is gekozen voor een ‘raamvertelling’. De vertelling begint met een stukje uit het leven van Johannes als hij op het eiland Patmos verblijft. Van daaruit blikt hij terug op zijn leven. Daarbij komen diverse gebeurtenissen aan de orde. Dit zijn afgesloten gedeelten. Voor jonge kinderen is het mogelijk om ze niet allemaal te vertellen, maar een keuze te maken.

Er is gekozen voor de volgende gebeurtenissen:
1. ‘Zie, het Lam Gods’ (Matth. 3 vs. 1-12, Joh. 1 vs. 35–36)
2. ’Meester waar woont Gij?’ ‘Komt, en zie.’ ( Joh. 1 vs. 37–40)
3. ‘Volgt Mij’ (Matth. 4 vs. 18-22)
4. ‘Wilt gijlieden ook niet weggaan?’ (Joh. 6 vs. 60–69)
5. ‘Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan.’ (Joh. 18 vs. 4-8)
6. ‘Vrouw, zie uw zoon. Zie, uw moeder’. (Joh. 19 vs. 25-27
7. ‘Bloed en water.’ (Joh. 19 vs. 33-37)
8. ’Hij leeft ’ (Joh. 20 vs. 1–10)
9. ‘Het is de Heere!’ (Joh. 21 vs. 1–14)

De vertelling beginnen met A (Johannes op Patmos); dit staat al boven het raam.
Daarna volgen de diverse gedeelten (negen korte Bijbelvertellingen).
De vertelling eindigt met B (‘Ik ben de Eerste en de Laatste’). De Heere Jezus verschijnt aan Johannes op Patmos als de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste. Plak dit kaartje onderaan het raam.
Om het geheel wat overzichtelijker te maken, is boven ieder gedeelte een kopje (titel) geplaatst. Dit is om aan te geven waar een nieuw gedeelte begint.
In de bijlage staat een voorbeeld dat gebruikt kan worden. Knip het grote raam uit en/of kopieer het. Knip ook de verschillende ruitjes met tekst uit. Deze kunnen tijdens het vertellen in het raam worden geplakt.

Introductie voor de kinderen
Als introductie kun je het raam laten zien en er met de kinderen over praten.
Mogelijke vragen:
*Wie is er wel eens in een grote kerk geweest met van die mooie gekleurde (gebrandschilderde) ramen?
*Wat zag je daarop? ( antwoord: Meestal een tafereel/schilderij van een geschiedenis uit de Bijbel of uit de Vaderlandse geschiedenis. Dit is geschilderd in de stukjes van het raam).
Het volgende dient als voorbeeld. (zie ook de bijlage)

Mogelijke zinnetjes bij het raam/de vensters:
- ‘Ziet, het Lam Gods’
- ‘Meester waar woont Gij? Komt, en ziet.’
- ‘Volgt Mij’
- Wilt gijlieden ook niet weggaan?
- In Gethsémané; ‘Ik voor u’.
- ‘Vrouw, zie uw zoon. Zie, uw moeder’.
- ‘Bloed en water’.
- ’Hij leeft!’
- ‘Het is de Heere!’
Onder het venster plakken: -Patmos: ‘Ik ben de Eerste en de Laatste’
(Zie hiervoor ook het origineel.)

Daarna kun je het meegebrachte raam laten zien. “Ik ga jullie vandaag een verhaal vertellen. Dat verhaal lijkt een beetje op een raam. Zoals dit raam allerlei ruiten heeft, heeft het verhaal allemaal stukjes. Als je door zo’n ruitje kijkt, zie je een stukje van het verhaal. Zo is het eigenlijk ook met het verhaal van vandaag. Eerst zien jullie het hele raam: dat is waar het verhaal begint (en eindigt). Maar net als dit raam negen ruitjes heeft, heeft het verhaal (van vandaag) negen stukjes. Als ik naar een volgend stukje van het verhaal ga, plak ik in het volgende ruitje een zinnetje wat bij dat gedeelte van het verhaal past.”
[Een andere mogelijkheid is: als je naar het volgende gedeelte van de vertelling gaat, de tekst vervangen, zodat alle nadruk valt op het gedeelte dat nu komt.]
Vertel nu dat het verhaal over Johannes gaat. Wie zou daarmee bedoeld worden, denken jullie? Wie kent nog een Johannes uit de Bijbel? Wat was het verschil tussen die twee?

Zingen
Psalm 45:1
Psalm 121:2
Psalm 116:1
Psalm 111:5
Psalm 25:7
Psalm 31:16, 17
Psalm 71:5, 6, 10, 11, 12, 13
Psalm 145:1, 2, 3

Vertelling

Johannes op Patmos (A)
Kijk! Daar, op het strand van Patmos, loopt de oude Johannes. Hij is alleen… Als hij over de zee kijkt, ziet hij daar heel in de verte land. Dat is Klein-Azië. Daar ligt Efeze, de stad waar hij zo vaak en zo lang gepreekt heeft. Waar hij verteld heeft over zijn Meester, met Wie hij meer dan drie jaar op deze aarde heeft rondgewandeld. Omdat hij over Hem verteld heeft, is hij verbannen naar dit eiland, wat een soort gevangenis is voor hem. Preken kan hij nu niet meer, maar wel denken aan alles wat er in al die jaren gebeurd is. Hij weet allemaal nog zo goed. Net alsof het gisteren pas gebeurde.

1. ‘Zie, het Lam Gods’
Daar, bij de Jordaan in Israël staat een man. Hij heeft een mantel van kamelenhaar aan. Hij preekt. “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Na mij komt Iemand, Die meer is dan ik. Ik ben het zelfs niet waard om het minste werk aan Hem te doen: voor Hem bukken, neerknielen aan Zijn voeten en de riem van Zijn schoen losmaken. Ik doop met water, maar Hij zal u met de Heilige Geest en met vuur dopen.” Ernstig waarschuwt Johannes de Doper de mensen die uit het hele land naar hem toe zijn gekomen en nu naar hem luisteren.
Tussen al die mensen staat een jonge jongen. Hij heet ook Johannes. Hij is de zoon van Zebedeüs.
Ook Johannes luistert naar de boodschap die deze profeet Johannes de Doper brengt. En die boodschap komt niet alleen in zijn oren, nee, die komt in zijn hart!
Bekeert u, zegt Johannes de Doper. Johannes weet het: zijn hart is zondig. Hij doet niet wat de Heere zegt. Want zijn hart wil steeds iets anders… Hoe kan hij daar toch van verlost worden? Want door de zonden die hij doet, heeft hij het verdiend dat de Heere boos op hem is. Hoe komt hij toch van zijn zonden af? Maar hij hoort van Johannes de Doper dat er Iemand zal komen, Die machtig is om van de zonden te verlossen! Is dat ook jouw vraag: hoe kom ik van mijn zonden af? Hoe krijg ik een nieuw hart? Hoe komt het weer goed tussen de Heere en mij?

Johannes is bij Johannes de Doper gebleven. Hij is volgeling van hem geworden. En iedere dag brengt Johannes de Doper weer die boodschap: ’Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.’ Iedereen moet het horen!
Dan op een dag loopt er een Man langs de Jordaan. Hij wandelt daar heen en weer. Johannes de Doper ziet Hem wandelen en hij weet Wie het is. Het is de Zaligmaker. Het Lam van God. Over Hem gingen zijn preken. Van Hem is zijn hart vol. Daar is Hij…
Hoor, daar klinkt de stem van Johannes de Doper: “Ziet, het Lam Gods Dat de zonde der wereld wegneemt.” De vorige dag heeft hij dat ook al gezegd en nu zegt hij het opnieuw.
Dicht bij hem staan twee van zijn volgelingen. Het zijn Andreas en Johannes. Zij horen die woorden van Johannes de Doper, en…
Kijk, daar gaan ze. Ze blijven niet langer bij Johannes de Doper. Maar ze volgen de Heere Jezus. Hij is het Lam Gods. Hij kan hun zonden wegnemen. Hij is het naar Wie ze al zolang hebben uitgekeken en op Wie ze al zolang wachten. Hij is het Die hen zalig kan maken van hun zonden. Nee, dat kan Johannes de Doper niet. Maar Hij, het Lam Gods, kan dat wel!

2. ‘Meester, waar woont Gij? Komt, en ziet.’
Daar lopen die twee discipelen achter de Heere Jezus aan. Het zijn Johannes en Andreas. Dan blijft de Heere Jezus staan en keert Zich om. ‘Wat zoekt gij?’ vraagt Hij vriendelijk. Welk antwoord zou jij geven?
Andreas en Johannes weten niet goed welk antwoord ze moeten geven. Hun hart is vol verlangen om de Heere Jezus te mogen leren kennen. Eigenlijk hebben ze maar één verlangen. Dat is: om bij Hem te zijn en bij Hem te blijven. Daarom antwoorden ze: “Rabbi, Meester, waar woont Gij?” En wat zegt de Heere Jezus? Hij wijst hen niet af. Hij weet wat ze zoeken, ja, Hij weet Wie ze zoeken. “Kom, en zie”, antwoordt Hij. Daar gaan Johannes en Andreas. En die dag blijven ze bij Hem. Alle vragen die ze hebben, mogen ze Hem stellen. En de Heere Jezus legt hen alles uit…

Nu, na al die jaren, weet Johannes nog precies hoe het gegaan is! En hij weet zelfs nog hoe laat het was: het was de tiende ure. (dat is s middags om vier uur.) Hoe zou hij dat ooit kunnen vergeten! Die eerste keer dat hij de Zaligmaker, het Lam Gods, mocht ontmoeten. En dat hij het mocht weten: Hij kan, ja, Hij wil ook mij zalig maken van al mijn zonden!
Johannes was toen een poosje bij de Heere Jezus gebleven. Daarna was hij weer naar het schip van zijn vader Zebedeüs gegaan. Maar toen was er weer zo’n dag in zijn leven gekomen die hij nooit zal vergeten.

3. Volg Mij
Terwijl Jakobus en hij bezig waren in het schip van hun vader Zebedeüs, was de Heere Jezus langs gekomen. Hij had tegen hen gezegd, net zoals Hij dat ook tegen Petrus en Andreas had gezegd: ‘Volgt Mij na en Ik zal u vissers der mensen maken’. En toen was hij, Johannes, gevolgd. En nooit was hij meer bij Zijn Meester weggegaan, zolang Hij op de aarde was.

4. Wilt gijlieden ook niet weggaan?
Weer gaan de gedachten van Johannes terug. Hij weet nog goed hoe de Heere Jezus aan zoveel mensen brood en vis had gegeven. Twaalf korven waren er over…. En toen had de Heere die wonderlijke woorden gezegd: “Ik ben het Brood des levens. Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die zal in der eeuwigheid niet hongeren.” De mensen hadden er niets van begrepen. Nee, ze waren boos geworden…. En ze waren weggelopen en hadden de Heere Jezus verlaten.
Uiteindelijk was er een klein groepje overgebleven: de discipelen die de Heere Jezus Zelf geroepen had om Hem te volgen. Johannes weet het nog heel goed. Daar stonden ze, met z’n twaalven; alle andere mensen waren weggegaan. De Heere Jezus had hen aangekeken. “Wilt gijlieden ook niet weggaan?” had Hij toen gezegd. Weggaan? Had Johannes gedacht, maar waar dan heen? Hij alleen kan mij toch zalig maken? Maar voordat hij iets had kunnen zeggen, was het Petrus al die voor hen allemaal antwoord gaf. “Heere”, had hij gezegd, “tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens!” Het was precies wat Johannes gedacht had, wat er ook in zijn hart leefde. Hij had Zijn Meester zo lief. Zonder Hem kon hij niet leven….
Ja, er was heel veel gebeurd. Zoveel dat het niet eens allemaal opgeschreven kon worden. Wel meer dan drie jaar waren ze zo met de Heere Jezus meegegaan. Dag en nacht waren ze bij Hem. En ze hadden Hem steeds beter leren kennen. De Heere Jezus, de Zoon van God, Die liet zien Wie de Vader was. En steeds meer had Johannes Hem lief gekregen. Maar dat kwam omdat de Heere hem, Johannes, zo lief had…

Wat heeft hij veel om over na te denken. Terwijl Johannes naar de zee kijkt, komt er weer iets in zijn gedachten. Wat was hij toen nog onwetend... Hij begreep Zijn Meester niet. Telkens begon de Heere Jezus over Zijn lijden en sterven. Maar als Hij daar over praatte wilde hij, Johannes, daar liever maar niet aan denken. Wat? De Heere moeten missen? Niet meer met Hem op deze aarde wandelen? Toch begon de Heere Jezus er steeds weer over.

5. ‘In Gethsémané; Ik voor u’
En zo was die dag gekomen dat het Pascha gevierd moest worden. Zoals altijd, was ook nu alles klaargemaakt voor de maaltijd. Maar toen ze ’s avonds aan de tafel lagen, hij heel dicht bij de Heere Jezus, had hun Meester verteld van dat erge wat gebeuren zou. Dat één van hen Hem zou verraden en dat de discipelen Hem allemaal alleen zouden laten. Dat Hij zou gaan lijden en sterven, maar dat Hij ook weer op zou staan uit de dood. En wat Hij gezegd had, was ook gebeurd.
Die avond had de Heere Jezus hen meegenomen naar de Hof van Gethsémané. Dat gebeurde wel vaker, en dan was ging hun Meester in gebed. Maar nu was het zo anders. Onderweg er naartoe al. Hij had nog heel veel meer dingen verteld. Over de Heilige Geest, de Trooster, Die Hij zou zenden als Hij was weggegaan. En dan het gebed dat Hij die avond gebeden had tot Zijn Vader. Johannes zou dat nooit meer vergeten…
Zo waren ze in de Hof gekomen. Daar was dat heel erge gebeurd. Toen de Heere Jezus daar gebeden en gestreden had, waren ze naar de uitgang gegaan. In de verte kwamen mensen aan. Het waren de knechten van de hogepriester met soldaten. Ze waren gewapend alsof ze een heel erge misdadiger gevangen moesten gaan nemen.
“Wien zoekt gij?” had de Meester hen gevraagd. “Jezus”, hadden ze geantwoord. De Heere had gezegd: “Ik ben het. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan.” En daarbij had Hij naar Zijn discipelen gewezen. Ja, ook naar hem, Johannes. Daarna hadden de knechten van de hogepriester de Heere Jezus gevangen genomen en naar het huis van de hogepriester gebracht.
Alle discipelen waren gevlucht. Hijzelf ook… Wat had hij zich later geschaamd…. Daarna was hij toch naar het huis van Kajafas, de hogepriester gegaan en daar had hij gehoord en gezien hoe de Heere Jezus door het Sanhedrin ter dood werd veroordeeld… Wat had hij zich toen eenzaam gevoeld. Hij kon zijn Meester niet missen.

6. Op Golgotha
Nadat de Heere Jezus ook nog bij Pilatus was geweest, was Hij naar Golgotha gebracht. Ook Johannes was daarheen gegaan. Samen met een groepje vrouwen was hij getuige geweest van wat daar gebeurd was. Ook Maria de moeder van de Heere Jezus was daarbij. Ze stonden ver bij het kruis vandaan, maar toch had de Heere Jezus hen gezien. Hij had ook nog tot hen gesproken. Allereerst tot Zijn moeder, die daar haar Zoon zo vreselijk zag lijden. “Vrouw”, had Hij gezegd, “Zie uw zoon.” En daarbij had Hij naar hem, Johannes gekeken. Daarna had de Heere Jezus hem aangekeken en gezegd: “Zie, uw moeder.” De Heere Jezus had Zijn moeder aan hem toevertrouwd. Hij mocht voortaan voor haar zorgen. Nadat hij haar in zijn huis had gebracht, was hij terug gegaan naar Golgotha. Daar had hij gehoord hoe de Heere Jezus voordat Hij stierf geroepen had: ‘Het is volbracht!’ Daarna had Hij het hoofd gebogen en was gestorven….

7. ‘Bloed en water’
Maar dat was niet het laatste geweest, daar op Golgotha. Nee. Johannes had gezien hoe er aan het eind van de middag, voordat het avond werd, soldaten waren gekomen. Ze hadden de twee andere mannen die ook gekruisigd waren gedood. En de Heere Jezus? Ze hadden naar Hem gekeken. Verwonderd, omdat Hij al gestorven was…. Eén van de soldaten had zijn speer in het lichaam van de Heere Jezus gestoken. Toen, was er bloed en water uit gekomen… Hij had het met zijn eigen ogen gezien. Later had hij het begrepen: het bloed was om zijn zonden weg te wassen. En het water om zijn zondige hart schoon te maken van alle zonden die erin wonen.

8. Hij leeft!
De Heere Jezus was begraven in de spelonk van Jozef van Arimathea. Wat hadden die dagen erna lang geduurd en wat hadden hij en de andere discipelen hun Meester gemist. Ze dachten dat het voor altijd voorbij was. Dat hun Meester van Wie ze zoveel hielden en van Wie ze geloofden dat Hij hen zalig zou maken, voor altijd gestorven was.
Maar die derde dag… Heel vroeg was Maria Magdalena gekomen. Ze had verteld hoe ze die morgen met een paar andere vrouwen naar het graf van de Heere Jezus was gegaan. Daar had gezien dat de steen die voor het graf was gerold, weg was! Zo snel als ze konden, waren Petrus en hij naar het graf gegaan. Ja, het was waar wat Maria had verteld: de steen was weggerold en het graf was open. Ze waren erin gegaan. En wat ze daar gezien hadden… Op de plaats waar het dode lichaam van hun Meester gelegen had, lagen alleen nog de doeken waarin Zijn lichaam gewonden was geweest. Het graf was leeg. Maar zo wonderlijk: die doeken lagen niet slordig door elkaar. Nee, ze lagen netjes opgevouwen op de plek waar Zijn lichaam gelegen had. En de doek die om Zijn hoofd had gezeten, lag netjes opgevouwen aan het hoofdeinde.
En toen - o, Johannes zou dat moment nooit meer vergeten! - was het alsof er een gordijn voor zijn ogen werd weggeschoven. Hij wist het: Nee, de Heere Jezus is niet gestolen zoals Maria dacht. Hij was opgestaan. Dat had Hij zo vaak gezegd. Maar ze waren het helemaal vergeten.
Zo waren ze terug gegaan. Ja, het was waar geweest, wat hij daar bij het graf voor het eerst mocht geloven: de Heere leefde! Hij was hen verschenen. Zelfs verschillende keren. Wat waren dat wonderlijke dagen. Als Johannes daaraan terugdenkt, stroomt zij hart vol van verwondering en blijdschap.

9. ‘Het is de Heere!’
Na Zijn opstanding waren ze naar Galilea gegaan, zeven van Zijn discipelen. Want de Heere had toch beloofd dat Hij hen daar zou verschijnen? Maar het wachten duurde zo lang… Op een nacht waren ze gaan vissen. Maar … hoe ze ook hun best deden, ze hadden de hele nacht niets gevangen.
In de morgen…. Op het strand had Iemand gestaan. Hij had gevraagd of ze misschien wat toespijs hadden, een paar visjes. “Kinderkens" – had het vriendelijk geklonken – “hebt gij niet enige toespijs?” En ze hadden NIETS! Een beetje boos hadden ze gezegd: “Nee.” Die Vreemdeling had gezegd: “Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden.” Dat deed een echte visser toch niet, vissen aan de rechterzijde? Toch hadden ze gehoorzaamd. En … het hele net was vol gekomen met vissen. Het waren er zelfs zoveel dat ze het net niet eens meer in het schip konden krijgen... Ja, toen had hij gezien Wie het was, Die daar op de oever stond. Het was hun Meester! Hij had hen weer opgezocht. Hij was weer gekomen, zoals Hij beloofd had! Hij had het tegen Petrus gezegd: “Het is de Heere!”
Niet lang daarna was de Heere Jezus opgevaren naar Zijn Vader. En nu is Hij daar aan de rechterhand van Zijn Vader, waar Hij bidt. Ook voor hem, Johannes. Maar Hij heeft ook beloofd: ‘Ik kom weder tot u, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben.’

‘Ik ben de Eerste en de Laatste.’ (B)
Daar staat Johannes, op het eiland Patmos. Nee, de Heere heeft hem nog niet tot Zich genomen. Johannes moet nog wachten.
Plotseling hoort Johannes iets achter zich. Het is het geluid als van heel veel wateren. Johannes draait zich om, en dan ziet hij Iemand staan! Hij weet het gelijk: Het is de Heere Jezus Zelf. Maar Hij is zo anders dan Johannes Hem op aarde heeft gezien/gekend! Hij komt tot hem als een Koning, vol macht en glorie. Johannes valt als dood aan Zijn voeten. Maar dan legt de Heere Zijn rechterhand op zijn hoofd. En Hij zegt: “Vrees niet, Johannes. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. Schrijft alles wat Ik je laat zien in een boek en zend het naar de zeven gemeenten die in Klein-Azië zijn.” Johannes krijgt een opdracht. Hij is niet voor niets op het eiland Patmos. God heeft nog werk voor hem. Johannes moet alles wat de Heere hem vertelt en laat zien, opschrijven en naar de gemeenten sturen.
Nee, de Heere is Johannes niet vergeten. Hij zoekt Hem op, hier op dat eenzame eiland Patmos. Hij is de Koning van de hemel en van de aarde. Hij regeert over alle dingen. En eenmaal komt Hij terug op de wolken van de hemel. Dan zullen al Zijn kinderen voor eeuwig bij Hem mogen zijn. Omdat Hij, het Lam Gods, naar de aarde kwam en voor hun zonden is gestorven. Dan zullen ze altijd bij Hem mogen zijn. Johannes ook.

Achtergrondinformatie bij het Bijbelgedeelte

De afkomst van Johannes; zijn ouders
Johannes (=De Heere is genadig) was de zoon van Zebedeüs en Salóme. Over zijn vader lezen we niet zo veel. Hij was visser en had een rederij, want hij heeft niet alleen zijn beide zonen in dienst, maar ook nog wat knechten, die voor hem werken. Met elkaar vissen ze op het Meer van Galilea, in het noorden van Israël. In welke plaats ze precies woonden, is niet met zekerheid te zeggen. (waarschijnlijk in Kapernaüm maar het kan ook Bethsaïda zijn geweest).
Op de dag zijn ze aan het werk, dan repareren ze de netten. ’s Nachts vissen ze vaak op het meer. Omdat vader Zebedeüs een eigen bedrijf heeft, is het ook waarschijnlijk dat de vangst aan de wal verkocht moest worden, wat door het hele land heen gebeurde. Dat zou kunnen verklaren waarom Johannes (Joh. 18) in het huis van de hogepriester bekend was. Omdat hij daar ook regelmatig van de visvangst heeft verkocht.
Moeder Salóme diende de Heere Jezus van haar goederen. Zij wordt regelmatig in de Bijbel genoemd. (zoals in Mark. 15:40). Zij was een zus van Maria, de moeder van de Heere Jezus, met wie ze ook bij het kruis stond.
Naar Zijn menselijke natuur was de Heere Jezus een neef van Johannes.

Afkomst van Johannes; zijn broer Jakobus
Johannes heeft een oudere broer, Jakobus. Ook hij wordt door de Heere Jezus geroepen tot discipel, tegelijk met zijn (jongere) broer Johannes.
Meestal worden de twee broers in één adem genoemd. We lezen dan over ‘de twee zonen van Zebedeüs’. Ook wordt Johannes wel aangeduid als ‘Johannes, de broeder van Jakobus’.

Hoe Johannes zichzelf noemt
Johannes vermijdt het om in zijn Evangelie zichzelf bij zijn naam te noemen. Hij geeft zich dan de naam van ‘de discipel welken/ dien Jezus liefhad’, waarbij alle nadruk valt op de liefde van de Heere Jezus voor Johannes. Ook noemt hij zich wel ‘de andere discipel’. Of: ‘de discipel die van deze dingen getuigt’ (Joh. 21:24). In Johannes 20 vs. 2 gebruikt Johannes de twee eerste benamingen zelfs in één zin: ‘de andere discipel, welken Jezus liefhad’.
De naam van Johannes wordt in zijn Evangelie niet één keer genoemd. Maar opmerkelijk is dat hij ook zijn broer Jakobus en zijn moeder Salóme niet bij name noemt. In hoofdstuk 21 vers 2 lezen we wel één keer de naam van zijn vader – ‘de zonen van Zebedeüs’ – maar dat is, omdat het niet anders kan!

Bijnaam die Johannes samen met zijn broer Jakobus kreeg
Bij zijn verkiezing tot apostel in Markus 3:17 krijgt Johannes (samen met zijn broer Jakobus) van de Heere Jezus de bijnaam ‘Boanerges’. Dat betekent ‘zonen des donders’. Uit diverse gebeurtenissen blijkt hun opbruisende temperament/karakter.
Zo lezen we in Lukas 9, dat de Samaritanen de Heere Jezus niet willen ontvangen, omdat Zijn aangezicht was als reizende naar Jeruzalem. (Luk. 9:52, 53). Johannes en Jakobus vragen of Hij wil dat ze zullen zeggen, dat – net als Elia vroeger - vuur van de hemel zal neerdalen en die mensen verslinden. De Heere bestraft hen en zegt dat ze niet weten van hoedanige geest dat ze zijn. En dat Hij niet gekomen is om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden. (vs. 55, 56).
Later lezen we hoe dat Johannes iemand die de duivelen uitwierp in de naam van de Heere, het hem verbood, omdat hij de Heere en hen niet volgde (Markus 9:38-40).
Ook begeren zij van de Heere een vooraanstaande plaats in Zijn Koninkrijk. (Mark. 10:35).
Deze naam ’Boanerges’ was echter vooral een belofte van wat de Heere in hun leven doen zou!
Het ziet op ‘hun bijzondere ijver en doordringende kracht in het prediken, wat ook te zien is in de geschriften van Johannes’. (Kanttek. bij Mark. 3:17)

De heiliging van het karakter van Johannes
Door Zijn wederbarende en hartvernieuwende genade zorgde de Heere ervoor dat Johannes (en ook zijn broer) leerden sterven aan zichzelf, en leerden bidden: ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’ De omgang met en de liefde van de Heere zorgden ervoor dat Johannes leerde sterven aan zichzelf en de liefde, als vrucht van het werk van de Heere zo heerlijk in zijn leven openbaar kwam. Zo mocht Johannes door genade in zijn latere leven het beeld van Zijn Meester vertonen, Die gezegd had: “Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart.”

Wanneer Johannes zijn Evangelie, brieven en het boek Openbaring geschreven heeft
Johannes heeft vijf boeken uit het Nieuwe Testament mogen schrijven: het Evangelie naar de beschrijving van Johannes, drie algemene zendbrieven en het boek Openbaring, niet van, maar aan Johannes.
Zijn Evangelie heeft Johannes geschreven nadat de andere drie Evangeliën al geschreven waren. We vinden daarin gebeurtenissen die we bij de andere Evangelisten missen. We zouden het kunnen zien als een soort aanvulling. Ook is het heel opmerkelijk dat in dit Evangelie namen genoemd die in de andere niet genoemd worden. Degenen over wie Johannes schreef waren toen niet meer in leven.
Johannes heeft zijn Evangelie en zijn brieven waarschijnlijk geschreven tussen 70 en 97 na Christus. Hij was toen werkzaam in de stad Efeze.

Het Evangelie naar de beschrijving van Johannes
Johannes schrijft zijn Evangelie vooral voor de gemeenten in Klein-Azië. Deze bestonden uit christenen met een Joodse, maar ook heidense achtergrond. Johannes schrijft echter ook voor mensen die nog geen christen zijn (zie Joh. 20:301-31). Het Evangelie is voor de wereld (zie Joh. 3:16).
Het doel van dit Evangelie is dat mensen tot het geloof in Jezus Christus, de Zoon van God komen (zie Joh. 20:31).
In Zijn Evangelie legt Johannes er de nadruk op dat de Heere Jezus de Zoon van God is. Hij is de beloofde Messias. Hij is het vleesgeworden Woord: écht Mens en tegelijk écht God. Hij is gekomen om Zijn leven te geven voor de Zijnen (Joh. 1:29) H.C. Zondag 12 en 13, NGB art. 10).
Johannes beschrijft voornamelijk de gebeurtenissen in Judea. Ze zijn gegroepeerd rond drie Paasfeesten. Johannes schrijft in zijn Evangelie ook over de zgn. ‘Ik ben’- teksten, waarin de Heere Jezus iets van Zichzelf openbaart.
Niet één keer noemt Johannes in Zijn Evangelie zijn eigen naam of die van zijn familie. Door zó te schrijven valt de schrijver, Johannes de zoon van Zebedeüs, ‘de discipel welken (dien) Jezus liefhad’ weg, en komt alle nadruk te liggen op de Heere Jezus, de Zoon van God. Hij komt in het middelpunt te staan. (Vgl. Joh. 19: ‘En Jezus in het midden’).

De zendbrieven van Johannes
De drie brieven lijken wat taalgebruik heel sterk op het Evangelie dat Johannes schreef. In niet één ervan wordt de naam van de afzender genoemd. Toch was het voor de lezers ervan meteen duidelijk dat deze brieven door Johannes waren geschreven. Het blijkt ook uit de inhoud. De schrijver is een ooggetuige van het leven van de Heere Jezus. Hij noemt zichzelf ‘de ouderling’ of ‘de oudste’. Dit is een aanduiding voor een leider van een gemeente en soms ook voor een apostel (zie 1 Petr. 5:1). Het kan ook betekenen dat de schrijver al op leeftijd is. Hij schrijft in ieder geval met het gezag dat past bij een apostel. Deze brieven zijn eveneens geschreven aan (de) omliggende plaatsen rondom Efeze. (vanuit Efeze).

De Openbaring aan Johannes
Tenslotte heeft Johannes ook het boek Openbaring geschreven. Dit is gebeurd na zijn verbanning naar het eiland Patmos, aan het eind van de regering van keizer Domitianus. Daar, op dat eiland, is de Heere Jezus hem verschenen en heeft hem getoond wat geschieden zou. Dit tot troost van Gods verdrukte Kerk op aarde. Het boek is waarschijnlijk geschreven rond 95 na Christus.

Eén van de discipelen van de Heere Jezus
Johannes had een vooraanstaande plaats onder de discipelen. Hij hoorde bij de drie discipelen die de Heere Jezus meenam het huis van Jaïrus in, de berg der verheerlijking op en dieper de Hof van Gethsémané in. Toch stond hij min of meer in de schaduw van de andere discipelen, met name van zijn broer Jakobus en Petrus, met wie hij vaak genoemd. Ook trok hij veel met Petrus op (zie Lukas 22:8, maar ook diverse keren in het boek Handelingen, bijv. Hand. 3). Hij komt, zowel in de Evangeliën als later in het boek Handelingen, heel weinig aan het woord. Meestal is het dan of zijn broer Jakobus of Petrus met wie hij veel optrok, die het woord voert. Met name Markus laat hem een aantal keren aan het woord. Zie Mark. 9 vs. 38, 10 vs. 35, 13 vs. 3)

Verband belijdenisgeschriften
H.C. Zondag 11-13, En (ik geloof) in Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, onzen Heere.
(Maar ook Zondag 6, vr. 18, 19, Zondag 7 vr. 20 en 21, Rechtvaardig door het geloof in Hem (alleen).
NGB art. XXII, van onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2020

Kompas Handleiding | 17 Pagina's

Handleiding 4: Johannes

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2020

Kompas Handleiding | 17 Pagina's