Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jefta

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jefta

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zingen: Ps. 9: 18, 19Ps. 66: 6, 7Ps. 15: (1) 4Ps. 76: 4, 5, 6Ps. 24: 2, 3Ps.102: 7, 10Ps. 50: 5, 9Ps. 115: 5, 7Ps. 65: 1Ps.116: 8, 9, 10, 11Lezen: Richteren 11: 5-10 en 29-40Kerntekst: 'Wie dankoffert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, die zalIk Gods heil doen zien' (Psalm 50: 23).

Met tevreden gezichten bekijken Jefta en zijn mannen de buit. Het is een goede slag geweest. Jefta kijkt eens naar het groepje mannen dat bij hem staat. Ze zijn moedig en sterk. Het zijn Israëlieten. Maar ze leven niet bij hun eigen volk. Jefta zelf ook niet.

Eens woonde hij in Gilead. Maar daar werd hij weggejaagd, door zijn eigen broers! Omdat hij maar een half-broer is. Omdat hij een kind is van een hoer, een zondige vrouw. Zijn vader was niet met haar getrouwd. Zijn vader is wel getrouwd, maar met een andere vrouw. En de kinderen van die vrouw, waren zijn halfbroers. Toen ze volwassen waren, hebben ze hem verstoten, weggejaagd. 'Jij mag niet met ons de erfenis delen', hadden ze gezegd. 'Jij hoort er niet bij!' Ook de oudsten van Gilead vonden dat.

En Jefta is gegaan. Weggevlucht voor zijn broers. Wat was dat erg! En nu woont hij in de landstreek Tob, ten noorden van Gilead. Maar... Eén is er met hem meegegaan: de Heere Zélf! Zijn broers hadden hem verstoten, maar de Heere niet! Jefta heeft de Heere lief en God zorgt ook hier voor hem. En voor de mannen die rondom hem staan. Voor deze mannen is hij een leider geworden. Ze hebben niets te verliezen. Het zijn zwervers zoals hij. Ze leven van de jacht. Maar... niet van de jacht op dieren. Ze halen hun buit bij de Ammonieten!

De Ammonieten onderdrukken nu al jaren het volk van Israël. En al leven Jefta en zijn mannen niet onder de Israëlieten, de vijanden van Israël zijn ook hun vijanden. Ook nu hebben ze weer een aanval gedaan. Een flinke buit hebben ze veroverd. En zo zullen ze er steeds op uit blijven gaan.

Met hoopvolle gezichten zijn de oudsten van Gilead op weg naar het land Tob. Daar woont Jefta! Hij is een dapper strijder! Ze hebben wel gehoord, hoe hij met zijn mannen de Ammonieten dikwijls overvallen heeft! Zo iemand hebben ze nodig.

Hoe lang onderdrukken de Ammonieten hun volk nu al? 't Is hun eigen schuld. Israël is de afgoden gaan dienen. Ze hebben de Heere verlaten. Toen kwamen de vijanden. Totdat de onderdrukking zo zwaar werd, dat Israël de Heere weer is gaan zoeken. Eerbiedig hebben ze gesmeekt of Hij hen wilde verlossen. En de Heere heeft naar hen willen luisteren. Nu zullen ze de strijd gaan beginnen tegen de vijanden. Maar hoe? Wie zal de aanvoerder zijn? Jefta! Hij zou het kunnen! En daarom komen de oudsten hem nu opzoeken. Vragend kijken ze hem aan: 'Wilt u alstublieft ons leger aanvoeren? Wilt u onze leider zijn in de strijd tegen de Ammonieten?'

Jefta kijkt bedenkelijk. 'Jullie hebben mij verjaagd. Uitgestoten uit het huis van mijn vader. Waarom komen jullie dan nu weer naar mij toe, nu jullie in moeilijkheden zijn?'

'We komen u vragen of u onze legeraanvoerder wilt zijn in de strijd tegen Ammon. En als u dat doet, zult u de leider zijn van alle inwoners van Gilead', antwoorden de oudsten.

Jefta weet niet wat hij hoort. Eerst werd hij weggejaagd en verstoten. En nu smeken ze hem om terug te komen en hen te helpen! En als hij de strijd wint, zal hij het hoofd zijn van alle mensen van Gilead!

Hij herhaalt hun woorden, alsof hij duidelijk weten wil, dat hij het toch goed begrepen heeft: 'Dus ik zal het hoofd zijn van Gilead, als ik de strijd zal leiden en als de Heere mij de overwinning geeft?' Jefta beseft heel goed, dat hij alleen de Ammonieten zal kunnen overwinnen, als de Heere hem de overwinning geeft! Even blijft het stil. Dan klinkt het als een eed: 'De Heere Zelf is toehoorder. Hij is getuige tussen ons, als wij niet doen wat wij beloven.'

Dan geeft Jefta toe. Hij zal meegaan met de oudsten om de strijd te leiden. In Mizpa is het leger van Israël bijeen. Stil luisteren ze naar Jefta als hij belooft voor hen te strijden met Gods hulp. Opnieuw klinkt hier de belofte, dat hij hun hoofd zal blijven na de strijd.

Zal de oorlog nu direkt beginnen? Nee. Eerst wil Jefta proberen of de koning van Ammon vrede wil sluiten. Hij stuurt een aantal knechten met een boodschap.

Met gespannen gezichten kijken de knechten van Jefta naar de koning van de Ammonieten. Zal het lukken, om de koning over te halen de oorlog te beëindigen?

'Wat is jullie boodschap?' vraagt de koning. 'Jefta, onze overste laat vragen, wat Israël gedaan heeft, dat u tegen ons volk oorlog bent gaan voeren.' Duidelijk klinkt het antwoord: 'Omdat Israël mijn land afgepakt heeft, toen het uit Egypte kwam. Het land tussen de rivier de Arnon en de Jabbok is van mij, maar jullie hebben het afgenomen. Als jullie dat terug geven, dan zal er vrede zijn.'

Met dat antwoord gaan de boodschappers terug naar Jefta. 'Dat is helemaal niet waar!' roept Jefta uit als zijn knechten hem vertellen wat de koning heeft gezegd. 'Daar klopt niets van! De Israëlieten hebben nooit tegen de Ammonieten gestreden en nooit hun land afgenomen.' Dat mocht niet van de Heere, want de Ammonieten zijn nakomelingen van Lot.

Zal Jefta nu de strijd beginnen? Nee. Nog één keer wil hij proberen zonder vechten vrede te krijgen. Opnieuw worden boodschappers naar de koning van Ammon gestuurd.

'Wij hebben üw land niet afgenomen, maar alleen het land van de Amorieten. God gaf dat aan ons. Zouden wij dan het land niet beërven, dat de Heere ons Zelf gegeven heeft? U doet verkeerd, door tegen ons te strijden. De Heere, Die Rechter is, zal rechten tussen Israël en Ammon!' Maar de koning van Ammon weigert toe te geven.

Dan komt de Geest van de Heere op Jefta. Hij zal niet alleen hoeven te strijden. De Heere gaat met hem mee! God zal hem leiden en helpen!

Jefta trekt het land van Gilead en Manasse door. Overal klinkt de oproep: 'Trek mee in de strijd tegen de Ammonieten!' Steeds groter wordt Jefta's leger. En met dat grote leger komt hij terug in Mizpa. Nu zal de strijd beginnen. Nu zullen ze de rivier de Jabbok overgaan, het land waarvan de Ammonieten zeggen dat het hun land is. Zullen ze overwinnen? Zullen de Ammonieten verslagen worden? Jefta weet het: alleen de Heere geeft de overwinning. Alleen in Zijn Naam zullen we de vijanden verslaan. En Jefta gelóóft het ook vast en zeker: De Heere zal voor ons strijden. Hij zal ons de overwinning geven.

Hij is daar zo vol van, dat hij een belofte aflegt. 'Heere', zo belooft hij, 'als U mij het volk van Ammon in mijn hand geeft, dan zal ik u een offer brengen. Dan zal ik U offeren, wat als eerste uit mijn huis komt, als ik terugkeer na de overwinning. Wat als eerste mij tegemoet komt, dat zal voor U zijn!'

Jefta gelooft zo krachtig dat de Heere hem de overwinning zal geven, dat hij in zijn blijdschap heel veel aan God belooft. Vervuld van de Heilige Geest, legt hij zijn leven in Gods handen. Hij is een verstotene, een hoerenkind. Hij hoort er eigenlijk niet bij. En zal nu de Heere aan hem de overwinning geven op de Ammonieten? Dan is het grootste offer voor de Heere niet groot genoeg. De Heere heeft recht op hem en op alles wat van hem is. 'Uw wil geschiede Heere, wat of wie het ook zal zijn, die mij tegemoet komt, het is voor U.'

De strijd begint. En direkt wordt duidelijk: de Heere is met Jefta. Het leger van de koning van Ammon wordt verslagen. De Ammonieten slaan op de vlucht. Maar Jefta achtervolgt hen. Stad na stad wordt ingenomen. Al het land van Israël, dat de Ammonieten hadden veroverd, komt weer in handen van de Israëlieten. Wat een overwinning! Jefta heeft niet tevergeefs de hulp van de Heere verwacht. Door Gods macht zijn de vijanden verslagen!

Boodschappers zijn al vooruit gegaan. Voordat Jefta weer in Mizpa komt, weet iedereen al van de overwinning.

Met blijde gezichten komen de meisjes van Mizpa Jefta tegemoet. Voorop loopt Jefta's dochter. Ze is zijn enig kind. Wat is ze blij voor haar vader. Ze weet heel goed hoe haar vader veracht was. En nu heeft de Heere hem deze overwinning gegeven! Toen ze ervan hoorde heeft ze haar trommel gepakt. En met de andere meisjes gaat ze zingend haar vader tegemoet. Wat een vreugde! Daar ziet ze haar vader al!

Maar wat is dat? Ze ziet dat Jefta plotseling stil staat. De lach op zijn gezicht verdwijnt. In plaats daarvan ziet ze dat hij schrikt. En wat doet hij nu? Hij scheurt zijn kleed, als teken van rouw en verdriet! Hoe kan dat nu? Is vader dan ineens niet meer blij met de overwinning?

Daar staat Jefta. Diep ontroerd. Wat was hij dankbaar vanwege Gods hulp in de strijd. Vol vreugde is hij teruggegaan naar Mizpa.

En wie komt hem daar tegemoet? Zijn dochter. Zijn enig kind. Zingend, met een trommel in haar hand. Een in een flits schiet het door hem heen, wat hij aan de Heere beloofd had! Wat het eerste uit mijn huis mij tegemoet komt, dat zal ik U offeren, als U mij de overwinning geeft. En nu... wie komt hem daar als eerste tegemoet? Zijn eigen kind! Zijn enig kind!

Hij had zijn leven in de hand van de Heere overgegeven. God mocht van hem vragen, wat Hij wilde. Maar nu wordt het werkelijkheid...

'Ach, mijn dochter', roept hij uit. 'Wat een verdriet komt er nu in mijn leven!'

Want, beloofd is beloofd. Hij zal zijn kind aan de Heere moeten offeren. Nee, niet door haar te doden, dat zou een verschrikkelijke zonde zijn. De Heere heeft mensenoffers streng verboden. Maar hij zal zijn kind wel aan de Heere moeten geven. En hij zal het doen ook.

In een ogenblik ziet Jefta het voor zich: Hij zal zijn dochter afstaan aan de Heere en niet aan een bruidegom. Zijn kind zal niet trouwen. Er zal geen nageslacht zijn, geen deel in dit beloofde land. Er zullen geen nakomelingen zijn als de Messias komt. Wat een groot verdriet! Wat een zware slag!

'Ach, mijn dochter! Ik heb de Heere een belofte gedaan. En die kan ik niet breken! Wat uit mijn huis mij als eerste tegemoet zou komen, zou een offer voor de Heere zijn. En nu, nu kom jij... Nu zal ik jou aan de Heere moeten geven. Hij heeft er recht op, want ik heb het beloofd...'

Nu begrijpt Jefta's dochter het verdriet van haar vader. Stil ligt haar trommel in haar handen. Het vreugdelied is verstomd. 'Mijn vader', zegt ze dan zacht, 'heeft u dat aan de Heere beloofd? Doet u dan maar met mij, zoals u het beloofd hebt. De Heere heeft u immers zo'n geweldige overwinning gegeven? Is Hij dan niet het zwaarste offer waard? Ik zal gaan. Het is goed. Ik zal niet leven voor een man, maar alleen voor de Heere.'

Wat een stille gehoorzaamheid. Wat een liefde tot de Heere is er in het hart van dit meisje. Dan kijkt ze haar vader vragend aan. 'Mag ik u nog wel iets vragen? Geeft u mij nog twee maanden. Laat mij in die twee maanden met mijn vriendinnen naar de bergen gaan. Dan zal ik met hen in die twee maanden kunnen huilen, omdat ik geen man zal hebben en geen kinderen. Geen nageslacht in het beloofde land. Geen na-geslacht dat de Messias zal zien...'

Jefta kijkt zijn dochter aan. Hij begrijpt waarom ze die twee maanden uitstel vraagt. Hij begrijpt haar groot en zwaar verdriet. Het is immers ook zijn verdriet. Geen nageslacht... dat geldt ook voor hem! Daar staat ze voor hem, zijn dochter, die zo gehoorzaam wil doen, waar de Heere recht op heeft. 'Het is goed, mijn dochter. Twee maanden mag je wegblijven.'

En zo gebeurt het. Jefta's dochter gaat met haar vriendinnen naar de bergen. Daar treurt ze over de toekomst van haar leven. De grootste blijdschap voor een vrouw in Israël is niet voor haar. Ze zal nooit moeder worden...

Na twee maanden gaat ze terug. Hoe moeilijk is het dan. Vader moet haar laten gaan. Alleen. Als een offer, voor de Heere bestemd. Wat doet het afscheid pijn. Eens moest hij afscheid nemen. Toen werd hij weggestuurd door zijn halfbroers. En nu, nu moet hij zijn eigen dochter laten gaan. Daar gaat ze. Stil en gehoorzaam. De Heere heeft er recht op. Als eens de Messias komt, zal er niemand bij zijn uit hun nageslacht. Ze blijven allebei alleen achter.

Alleen? Nee! De Heere is met hen! Hoe kan dat? Vanwege de Messias Die komen zal. Hij zal immers nog een veel groter offer brengen. Hij zal Zichzelf offeren tot in de dood. En Hij zal zegenen die de HEERE vrezen, de kleinen met de groten. Niemand uit het nageslacht van Jefta en zijn dochter zal er bij zijn als de Messias komt. Maar, Jefta en zijn dochter zélf zullen Hem zien. Dat is nu Gods genade. Hoe donker ooit Gods weg moog' wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen! Op Jefta. Op zijn dochter. Ook op jou, als jij de Heere mag vrezen!

Die gunst van God is te zien. Jefta wordt richter over Israël. En zijn dochter? Wordt ze veracht omdat ze geen kinderen zal hebben? Nee, juist niet! Vanwege haar gehoorzaamheid aan haar vader en aan de Heere, wordt ze geëerd. Elk jaar gaat een groepje vrouwen haar opzoeken. Vier dagen blijven die vrouwen dan bij haar, om haar te troosten en met haar te spreken.

Zo zorgt de Heere voor hen. En zo is het in hun leven door Gods genade te zien: 'Wie dankoffert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, die zal Ik Gods heil doen zien.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 november 1995

Mivo -12 | 32 Pagina's

Jefta

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 november 1995

Mivo -12 | 32 Pagina's