Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Zoon van Jozef, uit Nazareth

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zoon van Jozef, uit Nazareth

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertelschets


Lezen:
Lukas 4 : 16-30

Zingen:
Psalm 78 : 1, 4
Psalm 119 : 50, 53, 61, 67, 79
Psalm 118 : 11
Psalm 58 : 1, 2
Psalm 32 : 4, 5
Psalm 26 : 1, 8, 11
Psalm 40 : 4, 5
Psalm 45 : 1, 2
Psalm 95 : 4, 5 (slotpsalm)

Kerntekst:
En opstaande, wieipen zij Hem uit, buiten de stad, en leidden Hem op de top des bergs, op dewelken hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen. Maar Hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg. (Lukas 4 : 29, 30)


In de synagoge van Nazareth is het stil geworden. Stiller nog dan anders. Ook nu zijn de mensen met haast gekomen. Dat is de gewoonte. Daarmee laten zij zien, dat ze zich willen haasten, om naar het Woord van God te horen. Straks, na afloop van de dienst, zullen ze juist langzaam lopen. Wie zich dan haast, wil eigenlijk zeggen, dat het voor hem al weer veel te lang heeft geduurd. Vooral vandaag hebben de mensen zich gehaast om in de synagoge te komen. Want, Jezus is weer in hun stad. En sinds Hij de laatste keer hier was, is er al weer heel wat gebeurd. De wonderlijkste verhalen worden over Hem verteld. Hij zou water in wijn hebben veranderd en een doodziek kind hebben genezen. Blinden zijn door Hem weer ziende gemaakt en Hij vertelt uit de Wet en de Profeten alsof Hij Zelf een rabbi is. Een rabbi! Daar heeft Hij toch nooit voor geleerd? Hier in Nazareth kennen ze Hem immers veel te goed? Jaren heeft Hij in hun stad gewoond, de zoon van Jozef, de timmerman. Hij is Zelf immers ook timmerman? Tenminste, dat was Hij altijd. Maar nu is het al een aardig poosje geleden dat Hij hier was. Zou het waar zijn wat er over Hem verteld wordt? Vandaag zullen ze het kunnen zien. Als Jezus inderdaad wonderen doet, zal Hij dat toch zéker hier in Nazareth doen, waar Hij is opgegroeid!
De mannen hebben hun plaatsje in de synagoge ingenomen. De Heere Jezus ook. Precies, zoals Hij elke sabbat gewend is. De vrouwen zitten boven in het vrouwengedeelte, achter het hek van de galerij.
Eerst leest iemand een stukje uit één van de boeken van Mozes. Net als anders. De ene keer leest de één, de andere keer weer een andere man uit Nazareth. Dan staat de Heere Jezus op. Hij loopt naar de overste van de synagoge. Deze geeft Hem een boekrol van één van de profeten. Het is het boek van de profeet Jesaja. Stil kijken de mensen toe, hoe Jezus de boekrol opent.
Helder en duidelijk klinkt dan Zijn stem: "De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; om de gevangenen te prediken loslating en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren."
Rustig doet de Heere Jezus de boekrol weer dicht en geeft hem terug aan de dienaar van de overste. Dan gaat Hij zitten op de stoel voor in de synagoge. Die stoel is bestemd voor de man, die iets wil zeggen over het stukje, dat hij gelezen heeft. Alle ogen in de synagoge zijn nu op Jezus gericht. Hij wilde dus niet alleen lezen. Hij gaat er ook iets over zeggen! Ze zijn benieuwd, naar wat Hij gaat vertellen. Benieuwd, of Hij ook hier een wonder zal doen.

De Heere Jezus kijkt om Zich heen. Hij kent de harten van de mensen. Hij ziet de ogen op Hem gericht. Vol gespannen verwachting. Ze verwachten iets bijzonders. Wel, de Heere Jezus kómt ook met iets bijzonders. Met de boodschap van een heerlijk wonder. Maar het zal niet het wonder zijn waar ze op zitten te wachten. Het wonder, waarover de Heere vertellen zal, kun je niet zien met je gewone ogen. Dat wonder is alleen te zien door het geloof! Met de ogen van je hart.
"Heden", zo begint de Heere Jezus, "nu, is het Schriftwoord dat Ik heb gelezen, vervuld. De beloften die Ik uit de boekrol van Jesaja heb voorgelezen, worden nu werkelijkheid. De Geest van de Heere is op Mij! Ik ben gezonden om aan armen het Evangelie te verkondigen! Ik ben gekomen om gevangenen van de satan los te maken! Het aangename jaar van de Heere, het jubeljaar is aangebroken! Slaven mogen vrij, schulden worden weggedaan. God bewijst Zijn genade, zoals Hij heeft beloofd in deze woorden van Jesaja. Dat is, wat nu gebeurt, nu Ik deze woorden lees."
Zouden de mensen begrijpen wat de Heere Jezus bedoelt? Zouden ze het geloven? Dat Hij eigenlijk wil zeggen: Ik Ik ben het over wie Jesaja hier heeft geschreven! De Geest van de Heere is op Mij! Ik ben die beloofde Messias, Die komt om te redden! Ik ben de Christus der Schriften! Ik ben gekomen om mensen de ogen te openen. Ze zijn blind. Ze zien hun zonden niet. Ze zien ook Gods genade niet. Ik ben gekomen, om mensen, die een gebroken hart hebben van verdriet over hun schuld, te genezen. Ik ben gekomen om gevangenen van satan los te maken. Ik ben gekomen om die blijde boodschap, het Evangelie te verkondigen. Het heil is gekomen! De Heiland is gekomen. En dat ben Ik. God geeft het jubeljaar! Vreugde, blijdschap vanwege dat heerlijke wonder!

De Heere Jezus had nog verder kunnen lezen uit de boekrol van Jesaja. Dan had Hij gelezen van de dag van de wraak van God. Maar juist vóór die tekst was Hij gestopt. Gods goedheid en genade zal vandaag de boventoon voeren. De mensen hopen op een wonder. Hier is het wonder! Er is genade! God Zelf komt door de Heere Jezus naar Nazareth toe.
De dag van de wraak van God zal komen. Maar die zal Hém treffen. Hij zal daarin ten onder gaan. En zo zal Hij de toorn dragen. Opdat voor zondaren het jubeljaar mag aanbreken! Bevrijding van de schuld en van de satan! En niet maar voor één jaar, maar voor altijd!

Jezus spreekt in de synagoge over de profetie van Jesaja. Hij spreekt woorden van genade. De mensen verwonderen zich daarover. Er gaat iets van Jezus uit. Ze moeten het toegeven. Ze zijn onder de indruk, van wal Hij zegt en hoe Hij het zegt. Maar dat willen ze niet. Juist niet. Wat verbeeldt Jezus Zich wel? Zou Hij hun meerdere zijn? Ze kennen Hem immers veel te goed? Een 'gewone' timmerman. 'Gewoon' de Zoon van Jozef! En zou de Geest van de Heere op Hem zijn? Horen ze het nu goed, dat Hij eigenlijk bedoelt, dat de tijd van de Messias is aangebroken? Waar haalt Hij het vandaan? Wat hebben ze daar in Nazareth ooit van gezien?

De Heere Jezus proeft de boosheid. Hij merkt het ongeloof van de mensen van Nazareth. Ze zijn niet naar de synagoge gekomen uit verlangen naar woorden van genade en leven. Maar om een teken te zien. Zoals in Kapernaüm wonderen waren gebeurd. Als Jezus dat daar gedaan heeft, kan Hij dat toch zéker ook doen in Zijn eigen stad?
De Heere Jezus kent hun gedachten en daarom gaat Hij verder "U zult vast en zeker dit spreekwoord tegen Mij zeggen: Medicijnmeester, genees Uzelven: al wat wij gehoord hebben, dat in Kapernaum geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland. Maar, gaat de Heere Jezus verder, voorwaar Ik zeg u: dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland. Een profeet wordt niet geloofd door de mensen, bij wie hij vandaan komt. Ik zeg u in waarheid: Het is net als in de tijd van de profeet Elia. Er was grote hongersnood in het land, toen het drie en een halfjaar niet geregend had. Er waren toen veel weduwen in Israël, maar naar hen werd Elia niet gestuurd. Hij werd naar een heidense vrouw gezonden in Zarfath. Zij geloofde in de God van Israël. Zij geloofde de woorden van de profeet.
En zo was het ook in de dagen van Elisa. In die tijd waren er veel melaatsen in Israël. Maar niemand van hen werd genezen, dan alleen Naaman de Syriër, een heiden. De Heere vraagt om •gelóóf, geloof in Zijn Woord. En dan gebeuren er wonderen. Kijk maar naar die weduwe van Zarfath, kijk maar naar Naaman de Syriër. De Heere is Israël voorbijgegaan vanwege hun ongeloof. Hoe zal het'hier zijn in Nazareth?"
De Heere Jezus weet het antwoord wel. De boosheid van de mensen is zo duidelijk te merken. Ze ergeren zich aan Hem. Hoe kan Hij zo spreken over zichzelf. Geen wonderen doen en dan vertellen dat dat hun eigen schuld is, net zoals in de dagen van Elia en Elisa. Ergernis, toorn is in hun hart. Diep in hun hart moeten ze erkennen, dat Jezus gelijk heeft. Maar dat zou betekenen dat ze deze Jezus moeten erkennen als Profeet, door God gezonden. Hij, de Zoon van Maria, Wiens broers en zussen nog in hun dorp wonen, zou hun meerdere zijn? De Geest van de Heere op Hem? Het bestaat niet! Het kan niet! Weg met Hem!

De Heere Jezus verwondert Zich over hun ongeloof. Ze willen niet buigen. Woorden van genade heeft Hij hen verkondigd. Woorden, die het zo waard zijn, geloofd te worden. Maar er is geen plaats voor. Buigen voor deze Jezus? Geloven dat Hij de beloofde Messias is? Geloven, dat zij schuldig staan voor God en dat Hij hen van die schuld zou moeten bevrijden? Deze Zoon van Jozef? Deze timmerman? Dat kan niet waar zijn. Dat weigeren ze te geloven. Weg met Hem. En de mensen in de synagoge overschreeuwen de roepstem van de Heere Jezus. Ze overschreeuwen Zijn woorden van genade. Weg met Hem!
Ze staan op en grijpen Jezus vast. Vergeten is de gewoonte, om langzaam de synagoge te verlaten. Ze hebben haast. Deze valse profeet moet het zwijgen worden opgelegd. Voor altijd. Sterven moet Hij. De godslasteraar! Ruw trekken ze Hem mee tot buiten de stad.
Nazareth is op een heuvel gebouwd. Vanaf een steil stuk zullen ze Hem naar beneden werpen. Kijken wat er dan van al Zijn woorden terecht komt.

En dan gebeurt er tóch een wonder, dat ze kunnen zien. Want zonder dat de Heere Jezus Zich los rukt, moeten ze Hem loslaten. Ze kunnen Hem niets doen. Ze willen Hem van de steilte gooien, maar het gaat niet. En midden tussen de mensen door, loopt de Heere Jezus bij hen vandaan. Toch een wonder. Maar ze zien het niet. Ze willen het niet zien. Niemand buigt voor Hem. Niemand komt naar Hem toe om Hem te erkennen als de beloofde Messias. Niemand is er die voor Hem op zijn knieën valt en zegt: Jezus, zoon van Jozef, U bent de Zoon van David, ontferm U over mij. Jezus gaat weg. Tussen de mensen door. En niemand valt voor Hem neer, die belijdt: Wij hebben gezondigd, verlaat ons toch niet. Wat vreselijk. In ongeloof verwerpen de mensen Hem. Zijn woorden van genade hebben geklonken. De blijde boodschap van de zaligheid in Hem. Het had zo'n gezegende sabbat kunnen worden. En nu is het voorbij. Jezus gaat weg. Hij komt niet meer in Nazareth terug. Wat is dat verschrikkelijk.

Hoeveel keer heeft de Heere Jezus al door Zijn Woord tot jou gesproken? Hoeveel keer heeft Hij het je al laten horen: Ik ben gekomen om zondaren zalig te maken, om te bevrijden van de schuld, om gevangenen van satan los te maken. En geloof je het echt? Met heel je hart? Of moet de Heere Jezus Zich ook verwonderen over jou ongeloof?! Uit jezelf kun je niet in Hem geloven. Door de zonde zijn we blind voor Hem. Bid dan tot de Heere of Hij je wil geven wat Hij van je vraagt, namelijk het geloof in Hem. Want als de Heere je roept doorZijn Woord, dan meent Hij dat ook. Hij is God Die niet liegen kan.
In Nazareth wisten de mensen precies Wie Jezus was. Maar niemand had Hem echt nodig. Niemand had Hem echt lief. Hij bleef voor hen de Zoon van Jozef. Zo is het ook bij ons. Wij verwerpen Hem. Kijk in Nazareth wat er dan gebeurt. De Heere vertrekt, verwonderd over hun ongeloof.
Hoor nog eenmaal Zijn Woord: De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; om de gevangenen te prediken loslating en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren."
Zo je Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil en troostrijk Woord! Verhard je niet, maar laat je leiden!


Ter inleiding
Dit nummer van Mivo is een thema-nummer. Dat wil zeggen dat er twee schetsen in zijn opgenomen rond één thema. Het thema is: Wie zeggen de mensen dat Ik ben?' De eerste schets gaat over de mensen in Nazareth. Zij verwerpen Jezus. Ze geloven niet dat Hij de beloofde Zaligmaker is. Vanwege hun ongeloof wijkt Jezus van hen.
Anders is het met de zondares in de tweede schets. Het geloof heeft haar behouden. Omdat haar veel vergeven is, kon en mocht ze veel liefhebben.
Indringend wordt de vraag ook aan ons en onze kinderen gesteld: En gij, u, jij, ik, wie zegt gij dat Ik ben? Op deze vraag moet een antwoord komen. Genade alleen als we daar iets van kunnen en mogen zeggen. Van harte toegewenst!
Namens de commissie Mivo-12
Marianne Sollie


Aantekeningen bij de Tekst

Lukas 4 : 16-30 
vers 16: naar Zijn gewoonte: Zoals Hij elke sabbat deed, ook toen Hij nog in Nazareth woonde. stond op om te lezen: Zie achtergrondinformatie
vers 17: het boek opengedaan: de boekrol ontrold
vers 17: de plaats waar geschreven was: Jesaja 61 : 1 en 2a
vers 19: het aangename jaar des Heeren: het jubeljaar, zie achtergrondinformatie
vers 20: de dienaar: de dienaar van de overste van de synagoge
vers 21: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld: U hoort nu met uw oren, dat nu gebeurt, wat in deze profetie is gezegd.
vers 22: gaven Hem getuigenis: namelijk, dat hetgeen Hij zei, zo uitnemend was. verwonderden zich: verbaasden zich de aangename woorden: woorden van genade, vergelijk Psalm 45 : 3
vers 23: In Kapernaüm: waar Christus al eerder was gaan wonen en vele wonderen had gedaan. vaderland: of vaderstad
vers 26: Sarepta Sidonis: Zarfath, onder het gebied van de stad Sidon, zie 2 Koningen 5 : 14

Achtergrondinformatie 

Beschrijving door Lukas
Lukas plaatst de beschrijving van het optreden van de Heere Jezus in Nazareth aan het begin van zijn Evangelie. Mattheüs en Markus noemen het veel later (Mattheüs 13 : 53 vv. Markus 6 : 1 vv). Lukas doet dit niet, omdat dit het eerste optreden van de Heere Jezus zou zijn. Dat blijkt duidelijk uit vers 23. Daar zegt hij, dat de inwoners van Nazareth spraken over het vele, wal al door de Heere te Kapernaüm gedaan was en dat zij nu van Hem eisen, dat Hij dat ook in Nazareth zal doen.
Lukas wist dus, dat de Heere onder andere in Kapernaüm al veel gedaan had, voor Hij in Nazareth optrad. Hij is dus niet met de tijd van gebeuren in de war. Het is hem in zijn Evangelie ook niet te doen om in precieze tijdsorde de gebeurtenissen te beschrijven, hij brengt een andere orde aan. Het is zijn doel, de zelfopenbaring van de Heere als de Messias Gods steeds duidelijker en heerlijker te tekenen. Daarvoor neemt hij dit gedeelte eerst, om te laten horen, wat de Heere van Zichzelf zei. Wie Hij was en is. In deze geschiedenis maakt de Heere Zich immers duidelijk bekend als de Messias, over Wie geprofeteerd was. Dat Hij degene was, Die in Jesaja 61 zichzelf voorstelde en aankondigde. In het Evangelie van Mattheüs en Markus wordt ook Maria genoemd, om Jezus' afkomst aan te geven. In Markus wordt zelfs alleen gesproken over "de timmerman, de Zoon van Maria".
Daarmee wordt niet alleen bedoeld, dat Jozef waarschijnlijk al niet meer leefde, maar er klinkt ook minachting in door. De Zoon van Maria is een herinnering aan de omstandigheden rond Jezus' geboorte: Maria was zwanger voor ze met Jozef getrouwd was. Hier is de schaduw merkbaar van de laster, als zou Jezus uit overspel geboren zijn. Synagoge Het woord synagoge is van Griekse oorsprong en betekent "vergadering". De Joden van nu spreken vaak van "sjoel", een woord, dat met het Duitse Schule te maken heeft. De sjoel is naast een vergaderruimte vooral een leerhuis. Waarschijnlijk zijn deze plaatsen van samenkomst ontstaan in de tijd van de Babylonische ballingschap, dus na de verwoesting van Jeruzalem en de tempel. De nood dreef de ballingen samen en toen de dagelijkse offers niet meer gebracht konden worden, namen de gebeden en de onderwijzing uit de Thora die plaats in.
Na de ballingschap zijn de synagogen blijven bestaan en werden er in vele steden synagogen gebouwd. Dc behoefte aan onderwijs uit de wet nam steeds toe, vooral door het werk van Ezra en Nehemia.
Meestal bestond de synagoge uit een rechthoekige ruimte, een middenschip met zuilen aan de zijkanten, waarop één of meer galerijen waren gebouwd. De galerij was de plaats voor de vrouwen. In de tijd van de Bijbel waren de galerijen afgesloten met tralies of rasterwerk. De vrouwen zaten daar achter. Aan één zijde (die naar Jeruzalem gericht was) bevond zich achter een podium of bima, een houten of marmeren kast, de zogenaamde ark, afgeschermd door een gordijn: het voorhangsel, waarin de heilige Thorarollen waren opgeborgen. Midden op het podium stond de voorlezerslessenaar, met aan weerszijden twee lampen of zevenarmige kandelaars. Op het podium stond ook een tafel, waarop de rollen uitgespreid konden worden. De mannen en jongens zaten op banken of stonden tijdens de dienst.
De leiding van de dienst berustte bij de overste van de synagoge. Hij werd bijgestaan door één of twee dienaren, die de wets- en gebedenrollen moesten aandragen of wegbrengen. De overste zocht de voorlezer uit (of las zelf voor), nodigde iemand uit om het woord te voeren en hij was ook verantwoordelijk voor het gebouw. De dienst kon beginnen als er minstens tien personen aanwezig waren. We noemen zo'n dienst een liturgische dienst, omdat alle dingen, de lezingen, de gebeden en de liederen, gebeuren volgens een vaste volgorde.
Het belangrijkste was de in elke dienst vervolgde wetslezing uit de Thora, de vijf boeken van Mozes, aangevuld met andere gedeelten van de Tenach (het O.T.), voornamelijk uit de profeten. De Psalmen werden door de gehele gemeente meegezongen, allen tegelijk of ieder voor zich. Ieder kon de profetenlezing verzorgen, soms mocht een gast een toespraak houden, zoals in de geschiedenis van Jezus in Nazareth en ook van Paulus in Antiochië (Handelingen 13 : 13-49). De voorlezer stond achter de lessenaar, de prediker zat.

Jubeljaar
Over het jubeljaar wordt gesproken in Leviticus 25, vanaf vers 8. Elk zevende jaar was door de Heere ingesteld als een sabbatjaar, een jaar van rust voor het land. Er werd niet gezaaid, de wijngaard werd niet besneden. Na zeven keer zeven jaren brak het jubeljaar aan, het vijftigste jaar dus. Dat jaar begon met de grote verzoendag en werd ingeleid met bazuingeschal. Het was een soort bevrijdingsjaar alle knechten uit de Israëlieten kregen hun vrijheid terug, alle goederen en akkers kwamen weer in het bezit van de eerste eigenaar. In Jesaja 61 wordt gesproken over het jubeljaar als het jaar van het welbehagen des HEEREN. Jesaja profeteert hier over de toekomst van de Messias en de prediking van het Evangelie, omdat het jubeljaar daarvan een voorbeeld is geweest. Hier wordt niet slechts één jaar mee bedoeld, alsof de heilsprediking maar één jaar zou duren, of, alsof slechts voor één jaar de vrijheid werd uitgeroepen. Dit aangename jaar des Heeren duurt tot in alle eeuwigheid. Bedoeld wordt, dat het nu is aangebroken. Met de prediking van de Heere Jezus, komt deze profetie tot haar vervulling: Hij is gekomen om vrijheid te schenken aan zondaren, die gekneld liggen in banden van de dood.

Antwoorden bij de vragen

Weet je het nog? 
1. Jesaja
2. De Heilige Geest (in de gedaante van een duif)
3. Jubeljaar
4. Jaïrus
5. Elia
6. Naäman
7. De zoon van Jozef, de timmerman.
8. Ze wilden de Heere Jezus van een steile plaats afgooien.
9. De Heere ging midden tussen hen door weg, en niemand kon Hem iets doen.

Om over te praten
1a. Blijde boodschap
1b. En de dag der wraak onzes Gods.
1c. De dag waarop de Heere de zonde(n) zal straffen en zal oordelen,
1d. Wij verdienen die straf en dat oordeel. De Heere Jezus wilde komen om de straf en het oordeel te dragen.

2a. Ze gelóven niet in Hem, ze zien Hem alleen als de zoon van Jozef en hebben Hem niet nodig. Zo verwerpen ze Hem (zelfs letterlijk).
2b. Dan gelóóf je in Hem: dan heb je Hem lief en je buigt voor Hem. Je hebt de Heere dan in alles nodig en je wilt Hem dienen.

3a. De Heere gaat soms het eigen volk voorbij als het niet voor Hem wil buigen, als het niet in Hem gelooft. Als Nazareth niet in Hem gelooft, zal Hij hen ook voorbij gaan.
3b. Vanwege hun ongeloof.
3c. De Heere waarschuwt ons hiermee, dat we Hem niet in ongeloof zullen verwerpen, ook al weten we nog zoveel over Hem, Hij vraagt om geloof, om liefde. Anders kan Hij ook net als bij Nazareth, bij ons weggaan.

4a. Maar ieder, die door het Evangelie geroepen wordt, die wordt welmenend geroepen. De Heere meent wat Hij zegt. Want God laat in de Bijbel ernstig en echt zien, waar Hij blij mee is: namelijk, dat degenen die geroepen worden door het Evangelie, tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst, dat allen die tot Hem komen en in Hem geloven, rust voor hun ziel zullen ontvangen en het eeuwige leven.
4b. Het psalmvers vervolgt: Geloof Zijn heilrijk en troostrijk woord, verhard je niet, maar laat je leiden. Leiden tot en door Christus Jezus, Die kwam om te zoeken en zalig te maken, dat verloren is.

Bij de puzzels

Puzzel 1
In de boekrol moet komen:
De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen, om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN. (Jesaja 61 : la + 2a)

Puzzel 2
De tekst met klinkers en komma's luidt:
En opstaande, wierpen zij Hem uit, buiten de stad, en leidden Hem op de top des bergs, op dewelken hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen. Maar Hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg. (Lukas 4 : 29, 30)

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Mivo -12 | 30 Pagina's

De Zoon van Jozef, uit Nazareth

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Mivo -12 | 30 Pagina's