Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Obadja

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Obadja

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertelschets


Zingen:
Psalm 25 : 3, 6
Psalm 26 : 11
Psalm 27 : 7
Psalm 33 : 5, 6
Psalm 34 : 6
Psalm 63 : 1, 3
Psalm 71 : 12, 13
Psalm 103 : 3
Psalm 118 : 4
Psalm 119 : 5

Lezen
1 Koningen 18 : 1-16

Kerntekst
'Ik, uw knecht, nu vrees de Heere van mijn jonkheid af' (1 Koningen 18 : 12b).


Wat is het warm! De zon staat hoog aan de lucht. Geen wolkje is er te zien en er is weinig schaduw. De straten van Samaria zijn bijna helemaal verlaten. De meeste mensen rusten. Sommigen zitten in de schaduw van hun huis. Af en toe vallen hun ogen dicht. Als er wat mannen voorbij komen, kijken ze even op, maar blijven zitten. Al snel vallen ze in een diepere slaap. De mannen verdwijnen in de richting van de stadspoort. De hitte hangt in de stad.

Wat is het droog! Nergens is er water te zien. De grond is gebarsten. Het stof dwarrelt op als de mannen verder lopen, de stad uit. Ze zijn de droogte wel gewend. Al een paar jaar heeft het niet meer geregend. De takken zijn kaal. Groeien doet er bijna niets. Wat kan er nu groeien zonder water? De bomen en de planten hebben water nodig, maar ook de mensen en de dieren. Niets en niemand overleeft een lange periode van droogte. En er is geen water! De droogte heeft het land, de mensen en de dieren in zijn macht.

Stil gaan de mannen verder. Snel gaat het niet. Daarvoor is het te heet. Bovendien, ze nemen de tijd om goed om zich heen te kijken. Misschien dat ze ergens nog wat groene plantjes kunnen vinden. Daar zoeken ze naar. Als er iets groeit, moet er ook water in de buurt zijn. Dat is hun doel: voedsel en water vinden. Langzaam gaan ze verder. De hitte drukt. De droogte is bijna voelbaar.

Twee mannen gaan voorop. Zij zijn de leiders. Die ene man is koning Achab. De koning...? Is de koning zélf op zoek naar voedsel en water? Dan moet de nood wel hoog zijn! De man die naast de koning rijdt, is Obadja, zijn hofmeester. Achab kijkt eens opzij naar de man die zorgt voor zijn huishouding. Altijd doet Obadja zijn werk goed. Achab vertrouwt hem volledig. Daarom heeft hij Obadja ook meegenomen op deze tocht.

Opeens zegt Achab: "Obadja, laten we niet bij elkaar blijven. Ga jij die kant op, dan zal ik de andere kant nemen. Misschien vinden we dan wel wat." Obadja gehoorzaamt. Na een korte groet gaan ze. De stilte, de warmte en de droogte lijken nog sterker te worden. Obadja gaat langzaam verder. Hij is in gedachten verdiept. Af en toe kijkt hij om zich heen. Geen groen te zien? Nergens water? Dan denkt hij weer verder.

Is het echt alweer een paar jaar geleden dat deze droogte begonnen is? Obadja heeft gehoord dat Elia, de profeet van God, het tegen de koning gezegd heeft: "Er zal geen regen of dauw zijn tenzij dat ik het zeg!" En dat is gebeurd! Geen druppel is er meer gevallen! Zelfs 's morgens is er geen dauw te ontdekken. Langzaam is het land uitgedroogd. Zelfs de kleinste stroompjes verdwenen tenslotte. En nu..? De mensen hebben nog maar net genoeg water om zichzelf in leven te houden. De dieren kunnen ook niet drinken zoveel als ze willen. En het land? Obadja kijkt om zich heen. Dor, droog en doods ligt het daar. Dan kijkt hij naar de lucht. Geen wolkje te zien? Nee, niets. En eigenlijk verwacht hij dat ook niet. De Héére heeft gesproken.

Weer kijkt Obadja naar de lucht. Die is strak en blauw. Maar daar ziet Obadja nu doorheen. Want daarboven woont de Heere, zijn God. Obadja heeft de Heere lief. Wat is de Heere goed voor hem! Zou hij niet gebeden hebben: Heere, geef dat Achab en al de Israëlieten U ook zó mogen kennen. Wat zou het een wonder zijn als ze hun knieën zouden buigen voor U en hun zonden belijden. Geef dat ze zich bekeren tot U. Obadja weet hoe goed het is om de Heere te dienen. En daarom wil hij graag dat alle mensen de Heere liefhebben.

Opeens schrikt hij op uit zijn gedachten. Wat is dat? Daar staat een man voor hem, midden op de weg. Obadja kijkt nog eens en herkent hem: Elia! De profeet! Achab heeft al heel lang naar hem laten zoeken, maar heeft hem niet gevonden. En nu staat hij hier! Zonder aarzelen laat Obadja zich op de grond vallen en buigt diep voor Elia. Hij zegt: "Bent u het, Elia?" Hij kan het nauwelijks geloven. De profeet staat hier gewoon voor hem! Maar Elia geeft hem niet veel tijd om daarover verbaasd te zijn. Hij zegt tegen Obadja: "Ja, ik ben het. Ga terug naar uw heer en zeg hem: Zie, Elia is hier."

Weer schrikt Obadja. Wat? Moet hij naar Achab om te zeggen dat Elia hier is'.' Maar als hij dan straks met de koning terug komt en Elia is verdwenen? Dan zal Achab woedend zijn op Obadja. Misschien zal hij hem wel laten doden! Nee, dat durft Obadja niet. Hij zegt tegen Elia: "Wat heb ik verkeerd gedaan? Straks bent u hier niet meer als Achab en ik hier terugkomen. En dan zal Achab mij doden. Overal heeft de koning naar LI laten zoeken. Zelfs in de landen om Israël heen. Achab heeft de andere koningen laten zweren dat u niet bij hen in het land was!" Weer denkt Obadja aan de woede van Achab. En dan zegt hij tegen Elia: "Ik heb de Heere mijn hele leven al gediend. Toen ik nog maar een jongen was had ik de Heere al lief."

Dat is wat! De Heere al liefhebben als je nog jong bent. Dat is de grootste zegen die je kunt krijgen. Als je de Heere dient, dan haat je de zonde. Als je de Heere liefhebt, zal dat voor veel zonden bewaren. De Heere zegt: "Mijn zoon, geef Mij je hart!" Weet je wat dat betekent? Dat betekent datje met je hele leven wilt laten zien datje de geboden van de Heere wilt houden omdat je Hem liefhebt. Dat betekent datje steeds weer tot de Heere bidt en zegt: "Heere, ik heb gezondigd, wilt U mij om Jezus' wil vergeven?" Het betekent datje, bij alles watje doet, de Heere nodig hebt en Hem vraagt wat Zijn wil is. Is dat ook jouw leven? Kun je niet zonder de Heere leven?

Obadja kan dat niet. Hij heeft de Heere al van jongsaf aan hartelijk lief. Dat zegt hij ook tegen Elia. Maar hij is ook bang voor het leven van andere mensen die God dienen. Ook dat zegt hij: "Hebt u niet gehoord, Elia, hoe ik honderd profeten gered heb uit de handen van Izebel? Als ik nu zo om moet komen, wie zorgt er dan voor die profeten? Izebel zal ze laten doden!"

Izebel is de koningin. Ze is getrouwd met Achab, de koning van Israël. Ze wil dat heel het volk Israël Baäl dient. En Achab durft haar niet tegen te houden. Maar Izebel maakt zich verschrikkelijk boos over die eigenwijze profeten, die zeggen dat ze de enige God van Israël dienen en die niet willen buigen voor haar Baäl! Woedend maakt ze zich.
En dan krijgt ze een idee. Een verschrikkelijk idee. Ze geeft haar bevel: "Dood al de profeten van de God van Israël!" En daar gaan haar onderdanen al. Izebel heeft een bevel gegeven! Alle profeten van God moeten gedood worden. Izebel heeft het gezegd!

In het paleis van Achab heeft het bevel ook de ronde gedaan. Obadja hoort ervan en beeft. Wat nu? Moet dat zomaar gebeuren? Nee, dat kan niet. In zijn hart bidt hij tot God. "Heere, help me!" Hij heeft al veel meegemaakt aan het hof van Achab. Obadja dient de Heere. Zijn naam betekent ook 'knecht van de Heere'. En dat wil Obadja ook zijn. Maar gemakkelijk is dat niet in het paleis waar Baäl volop gediend wordt.

Weet je hoe het komt dat Obadja wel de Heere kan dienen? Dat kan alleen omdat de ware Knecht des Heeren, de Heere Jezus, Zijn hele leven gehoorzaam geweest is aan de wil van Zijn Hemelse Vader. Door Hém is ook Obadja 'knecht van de Heere', ja, kind van de Heere, vanaf zijn jeugd. Omdat de Heere Jezus als de lijdende Knecht des Heeren de zonden heeft verzoend, kunnen zondaren zalig worden. Alleen omdat de Heere Jezus altijd zonder zonde heeft geleefd, mag jij het vragen: 'Wilt U mijn zonden vergeven, om Jezus' wil?'

Daar gaat de hofmeester van Achab. Obadja kan de profeten des Heeren niet laten doden terwijl hij zelf veilig in het paleis blijft. Daarvoor houdt hij teveel van de Heere. Daarvoor houdt hij ook teveel van Gods knechten. Izebel doet haar best om de profeten uit te roeien. Obadja spant zich in om hen te redden.

"Snel, geef het door aan alle profeten: Izebel wil jullie allemaal laten doden. Ga naar de spelonk die Obadja aangewezen heeft, daar ben je misschien nog veilig. Kom snel!" De ene na de andere profeet hoort het. Anderen niet en... ze worden gedood. Weer anderen horen het te laat. Niemand van de profeten is veilig. Niemand, behalve de honderd profeten die zich verstopt hebben in twee spelonken. Obadja heeft hun de weg gewezen. Wat krijgt hij het nu druk! Hij moet zorgen voor honderd mannen. Maar hij doet het met dankbaarheid in zijn hart. Ook met verdriet. Er zijn veel profeten gedood. Maar deze mannen zijn bewaard!

Al die gebeurtenissen schieten door Obadja's gedachten als hij vóór Elia op de grond ligt. Hij weet het wel: toen was hij heel moedig. Met gevaar voor eigen leven heeft hij toen honderd profeten gered. En nu? Nu is hij bang! Hij zegt tegen Elia: "En nu zegt u dat ik mijn heer, koning Achab, moet gaan vertellen dat u hier bent, zodat hij mij zou doden!" Obadja is bang. Obadja is kleingelovig. Hij denkt alleen maar aan Achab en niet aan de Heere, zijn God.

Elia begrijpt wel waarom Obadja bang is. Toch moet Obadja doen wat hij zegt. Hij spreekt Obadja moed in. Hij gaat het niet hebben over Achab, de aardse koning, maar over de Heere, de hemelse Koning! Hij zegt: "Zo waarachtig als de Heere der heirscharen leeft, ik zal mij vandaag aan Achab laten zien!" Als Obadja hoort dat Elia zweert bij de God van Israël, weet hij dat het echt waar is. Hij voelt zich weer sterk worden. Nu is Obadja niet meer bang voor Achab. Nu gelooft hij het weer. de Heere zal helpen! Elia zal hier wachten tot hij Achab gehaald zal hebben. Gehoorzaam staat hij op en gaat op weg naar de koning.

Nog steeds is het heet en droog en is er geen water te zien. Al een paar jaar heeft het niet geregend. De droogte heeft het land, de mensen en de dieren in zijn macht. Maar toch gelooft Obadja dat het nu snel anders zal worden. Achab zal Elia ontmoeten en de Héére zal weer regen geven. Dan zal alles weer gaan groeien. De Héére zal alles nieuw maken.

Eenmaal zullen de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er zijn. Dat heeft de Heere beloofd. Daar zal nooit droogte zijn, want er stroomt een zuivere rivier van het water des levens. De bomen geven elke maand hun vrucht. Daar is alles volmaakt. Daar zal Obadja nooit meer bang en kleingelovig zijn. Daar zal hij altijd bij de Heere zijn. Zou je daar niet naar verlangen? Zoek de Heere nu je nog jong bent. Belijd Hem je zonden, vraag om vergeving van je ongeloof. Wat een zegen als je het Obadja mag nazeggen: "Ik nu vrees de Heere van mijn jonkheid af."


Ter inleiding

Dit is het eerste nummer van de nieuwe jaargang. Hopelijk staan de schetsen op het programma voor de verenigingsavonden. Aan het begin van D.V. een nieuw seizoen wordt nogal eens gekozen voor een 'appèlschets'. Jongeren worden opgeroepen de Heere te zoeken. Hem alleen te dienen en te vrezen.
Obadja is hierin een voorbeeld. Hij mocht door genade zeggen: "Ik, uw knecht, nu vrees de Heere van mijn jonkheid af.' Obadja was niet alleen een knecht van Elia, bovenal van de Heere. Ook Spurgeon is al jong een knecht van de Heere. God heeft hem gebruik als middel in Zijn hand om zondaren tot Zich te trekken. Geve de Heere dat deze schetsen kinderen en leidinggevenden jaloers mogen maken op het leven van deze jongelingen met de Heere.
Namens de commissie Mivo -12,
Marianne Sollie


Aantekeningen bij de tekst

Vers 3: Hofmeester: bevelhebber of voogd van het paleis. Hij stond aan het hoofd van al hel personeel in het paleis en was verantwoordelijk voor de goede gang van alle werkzaamheden.
Vers 4: Brood en water: het noodzakelijke om in leven te blijven.
Vers 6: Bijzonder op een weg: Achab en Obadja gingen elk een kant op.
Vers 7: Viel op zijn aangezicht: in die tijd en in dat gebied een teken van diepe eerbied.
Vers 15: HEERE der heirscharen: "Jahwe Sebaoth" (Hebreeuws) = God van het Verbond. Gebieder van alle geschapen machten en ook de natuurkrachten, zoals wind, wolken en regen. Gods heerschappij gaat over alle mensen. Deze aspecten spreken uit deze naam.

Achtergrondinformatie

Vele dagen (vers 1)
De Kanttekeningen geven hierbij aan dat het gaat om een periode van drie jaar en zes maanden. Andere verklaringen wijzen op de periode tussen Elia's eerste optreden (1 Koningen 17 : 1) en dit tweede optreden in hoofdstuk 18. Dan is deze verwijzing een vrij onbepaalde tijdsaanduiding, zoals ook in hoofdstuk 17 : 7, 15 en 17 het geval is.

Het derde jaar (vers 1)
De Kanttekeningen zeggen dat dit het derdejaar is van Elia's verblijf bij de weduwe te Zarfath. Dan moet volgen dat Elia zes maanden aan de beek Krith geweest is en dat de aanduiding 'ten einde van vele dagen' (1 Koningen 17 : 7) daarop slaat. Hij elkaar (verblijf aan de Krith en bij de weduwe in Zarfath) komen we dan uit op de drie jaar en zes maanden wat weer klopt met de kanttekening bij 'vele dagen' (vers 1) en wat ondersteund wordt door Lukas 4 : 25 en Jakobus 5 : 17. Er zijn ook verklaarders die de precieze bepaling van drie en een halfjaar niet aannemelijk achten. Er wordt dan verondersteld dat de droogte begonnen is in de loop van het eerste jaar, het gehele tweedejaar bestreek en eindigde in de loop van het derde jaar. Schattingen over de duur van de droogte lopen dan uiteen van 14 tot 20 maanden. De uitdrukking drie en een halfjaar zoals genoemd in teksten uit het Nieuwe Testament (Lukas 4 : 25 en Jakobus 5 : 17) wordt dan spreekwoordelijk genoemd, een rond getal dat veel vaker voorkomt in de oude geschiedenis als een min of meer onbe - paalde tijdsaanduiding. Voor verdere informatie hierover, zie Korte Verklaring.

Vertoon u aan Aehab (vers 1)
In 1 Koningen 17 : 1 heeft Elia, in de naam van de Heere, de God van Israël, de droogte aangekondigd: 'Er zal geen dauw of regen zijn, tenzij dan naar mijn woord]" In 1 Koningen 18 : 1 wordt Elia gezonden om zich aan Achab te vertonen. Dit is, gezien de aankondiging in hoofdstuk 17, alleen maar logisch. Elia moest opnieuw de boodschapper zijn, omdat de Heere dat zo gezegd heeft. De Heere wil gebruik maken van mensen om Zijn wil bekend te maken en zelfs uit te voeren.

Obadja (vers 3 e.v.)
De naam 'Obadja ' betekent: 'knecht van JaHWeH' (= de HEERE). Deze naamgeving zegt ook heel wat over de ouders van Obadja. Ze gaven hun zoon deze naam in een tijd dat er met de Heere en Zijn dienst in Israël vrijwel geen rekening werd gehouden. Ze hebben hun zoon ongetwijfeld verteld over de God van Israël en de Heere heeft dat onderwijs willen zegenen.

Het uitroeien van de profeten des Heeren door Izebel (vers 4 en 13)
Er wordt in de Bijbel verder met geen woord over deze verschrikkelijke daad van Izebel gesproken. Het gaat hier waarschijnlijk om de zo genoemde 'profetenzonen'. Uit Izebel's daad blijkt des te meer dat ze zelfstandig durfde en ook kon optreden. Achab keurde het wellicht niet goed, maar kon het ook niet verhinderen. Hoeveel profeten er omgebracht zijn, is niet bekend. Niemand weet ook wat de directe aanleiding is geweest. Sommigen denken dat Izebel daarmee al begonnen was vóór het eerste optreden van Elia. De aankondiging van Elia dat er droogte in het land zou komen wordt ook wel als de aanleiding gezien, terwijl anderen weer menen dat Izebel tot deze daad besloten heeft als uiting van machteloze woede toen bleek dat alle offers aan Baäl om regen tevergeefs waren.

Het onderhouden van de profeten door Obadja (vers 4 en 13)
Obadja heeft dit niet kunnen doen zonder veel te wagen. Niet alleen wat betreft zijn ejgen veiligheid, maar ook wat betreft zijn persoonlijk vermogen. Bovendien was 'brood en water' erg schaars in die dagen. Koning Achab moet bijna wel van dergelijke activiteiten van zijn hofmeester op de hoogte geweest zijn. Het wordt zelfs niet uitgesloten dat Achab bij deze redding min of meer de hand in het spel had en zo probeerde de maatregelen van zijn vrouw tegen te werken. In ieder geval was Achab minder fanatiek dan Izebel. Obadja, wiens trouw aan de Heere onmogelijk verborgen kon blijven, werd door de koning gehandhaafd als hofmeester. Niet alleen werd op deze manier het leven van honderd onschuldige mensen gespaard, het waren ook nog eens dienstknechten van God, die, zodra de vervolging voorbij was en de Baälsdienst gevallen was, nuttig zouden zijn in het onderwijs van het volk in de dienst van God. Het zoeken van Elia door Achab (vers 10) Sommige verklaarders zeggen dat Obadja hier, door angst of spanning gedreven, schromelijk overdrijft als hij zegt dat er 'geen volk of koninkrijk is, waar mijn heer niet gezonden heeft om u te zoeken'. Maar het zegt zeker iets van de grote verbittering van de koning tegen de profeet des Heeren. En ook is het tot op zekere hoogte wel aannemelijk dat Achab heeft geïnformeerd bij de meeste naburige volken. Er is tijdens zijn regering geen sprake van oorlog met één van de buurlanden. Bovendien was Achab's dochter rond deze tijd zeker al getrouwd met de zoon van de koning van Juda, Josafat. De koning van Tyrus was de schoonvader van Achab en de koning van Moab zijn leenman. Achab liet de andere vorsten zweren dat Elia, voorzover zij dat wisten, niet onder hen was.

Het wegnemen van Elia door de Geest (vers 12)
Dat mensen inderdaad door de Geest weggenomen werden, kan afgeleid worden uit teksten zoals 2 Koningen 2 : 16 en Handelingen 8 : 39. Maar bij Elia is er geen sprake van dat dit door de Geest des Heeren gebeurde. Wel was het verschijnen van Elia vaak plotseling en onverwacht (1 Koningen 17 : 1 en 18 : 7) en ook is het bijzonder dat men maandenlang in binnen- en buitenland naar hem gezocht heeft zonder hem te kunnen vinden. Waarschijnlijker is dat Obadja gedacht heeft: 'Iemand die zo plotseling verschijnt, kan even plotseling verdwijnen. Als dat nu weer eens gebeurde.' Bovendien werd Obadja's angst versterkt door het feit dat Achab al meerdere keren teleurgesteld was in zijn verwachting Elia te zullen vangen en daarom elke verdere leugenboodschapper met de dood bedreigde. 

Antwoorden

Weet je het nog?
1. Hofmeester. Hij zorgde voor de hele huishouding van koning Achab.
2. Achab
3. Izebel
4. Baäl
5. Samaria
6. Naar water en voedsel.
7. Op die manier zouden ze misschien sneller iets vinden.
8. Zodra hij Elia herkende, viel hij vóór hem op de grond.
9. Hij moest aan Achab gaan zeggen dat Elia er was en dat hij op de koning stond te wachten.
10. Hij was bang dat de koning hem zou laten doden als Elia er niet meer zou zijn.
11. Hij had honderd profeten in twee spelonken verborgen toen Izebel de profeten des Heeren wilde uitroeien.
12. Elia verzekert hem in de Naam van de Heere der Heirscharen dat hij zichzelf vandaag aan Achab zal laten zien.

Om over te praten
1. Knecht van de Heere.
a. Obadja weigerde de Baäl te dienen. Hij redde ook het leven van honderd profeten des Heeren. Hij zegt ook zelf tegen Elia dat hij de Heere vanaf zijn jonkheid vreest.
b. De Heere Jezus is Zijn hele leven volkomen gehoorzaam geweest aan de wil van Zijn Vader. Leg eenvoudig uit: lijdelijk en dadelijk. Hij heeft geen zonde gedaan.
c. Door wedergeboorte zijn we niet langer een knecht van de satan, maar worden we een knecht van de Heere en gaan we Hem dienen. Dat zal aan ons te merken zijn: in ons spreken en door onze manier van leven. De Heere dienen wil zeggen Hem liefhebben en vrezen en Zijn geboden proberen te houden. Hem nodig te krijgen bij alles wat je doet en Hem telkens vragen om Jezus' wil de zonden te vergeven. Maak het concreet naar het leven van de kinderen: Het betekent telkens kiezen: doe ik hier wel aan mee of niet? En waarom niet of juist wel? Is dit tot eer van God? Geef voorbeelden en laat de kinderen aangeven of daaruit blijkt wel of geen knecht van de Heere te zijn!

2. Obadja wil eerst niet naar koning Achab.
a. Obadja is bang dat koning Achab hem zal laten doden als Elia niet op de aangewezen plaats zal zijn.
b. Obadja ziet op de omstandigheden en denkt nu alleen maar aan koning Achab in zijn boosheid. Hij denkt niet aan de trouw en almacht van de Heere, zijn God.

3. 1 Koningen 18 : 3
a. Als je de Heere jong dient, word je voor veel zonden bewaard. Ook kun je dan, zolang je mag leven, veel doen voor de Heere en Zijn dienst. De Heere is het ook waard dat je Hem vroeg zoekt. Bovendien zijn de jeugdjaren de beste jaren, eer de zorgvuldigheden en de zorgen van het leven komen. Mogelijke teksten: Spreuken 8 : 17; 23 : 26: Prediker 12 : 1; Psalm 71 :17.
b. Vraag verschillende kinderen te reageren. Sommigen zeggen misschien "nee'; anderen zeggen mogelijk 'ja'. Vraag in beide gevallen naar het waarom. Wijs er altijd op, dat ook als we door genade de Heere jong mogen dienen en vrezen, we dagelijks struikelen in velen. Dan wordt het ons verlangen naar al Gods geboden te leven en komen we er achter dat we niet een ervan kunnen houden. 

4. Obadja aan het hof
a. Obadja was waarschijnlijk de enige in het paleis die de Heere diende. Alle anderen dienden de afgoden.
b. Jozef in het huis van Potifar, het slavinnetje van Naäman; Daniël en zijn drie vrienden; Nehemia de schenker.
c. Eerlijk (blijven) vertellen en (vooral) laten zien dat de Bijbel beslissend is voor hoe je spreekt en wat je doet. Nooit opdringerig zijn, maar als er naar wordt gevraagd, proberen er iets van te zeggen hoe de Heere het waard is om gediend te worden. Uit je gedrag laten blijken dat wat je zegt, ook inderdaad overeenkomt met wat je doet. Om dit te kunnen doen, moet je de Heere Zelf kennen en steeds weer Hem om kracht en hulp bidden. Als je de Heere (nog) niet kent, betekent dit niet dat je dan maar niets moet laten horen en zien. Dan is de eis ook voor jou: Bekeert u! En dan mag je gebed wel zijn: 'Heere, bekeer me, dat ook ik goed mag spreken van U! Dat ook ik U mag dienen terwijl ik nog jong ben!"

Puzzel
De gevonden woordenExtra letter
Elia                                            S
Achab                                      A
Obadja                                    M
Izebel                                       U
Samaria                                   E
Spelonk                                   L
Profeten                                  D
Aangezicht                             A
Jonkheid                                 V
Heirscharen                            I
Hofmeester                           D
De twee namen: Samuël en David. Zij waren allebei ook nog erg jong toen ze de Heere mochten vrezen en liefhebben. 

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2001

Mivo -12 | 28 Pagina's

Obadja

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2001

Mivo -12 | 28 Pagina's