Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

2. De tabernakeldienst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. De tabernakeldienst

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit het vorige hoofdstuk is gebleken dat de oudtestamentische eredienst een diepe en rijke inhoud heeft in het licht van het Nieuwe Testament. De weg tot zaligheid onder het Oude Testament verschilt niet wezenlijk, maar vormelijk van de weg tot zaligheid in de nieuwtestamentische bedeling. In de tabernakel en zijn dienst leren we op een zeer aanschouwelijke wijze Wie God is en hoe Hij is voor zondige mensen. Tegen de achtergrond van de tabernakel en zijn dienst krijgt het lijden, sterven en overwinnen van de Heere Jezus Christus een ongekende diepte. Heel de oudtestamentische eredienst was in feite een verwijzing naar deze volmaakte Hogepriester.

In het vorige hoofdstuk is het koperen wasvat besproken. Op dezelfde wijze is het mogelijk om ook andere voorwerpen uit de tabernakel te bespreken. In dit hoofdstuk kun je een opsomming vinden van de verschillende voorwerpen en de bouw van de tabernakel.

 

De tabernakel in het tentenkamp

Omdat de Bijbel ons tot tweemaal toe vrij uitvoerig inlicht over de tabernakel en zijn gereedschap (Ex. 25-31 en 35-40) weten we vrij nauwkeurig hoe Gods woning bij de mensen er moet hebben uitgezien.

Het heiligdom bestond uit een omheinde, niet overdekte ruimte, die de voorhof werd genoemd, en uit een smalle, lange tent met een plat dak: de tabernakel. De tabernakel had twee kamers: een grote, langwerpige kamer, die het heilige werd genoemd, en een kleinere, kubusvormige kamer, die het heilige der heiligen (het heiligste) werd genoemd. Het heiligdom omvatte dus drie verschillende ruimten die in opklimmende mate heilig waren en elk hun eigen heilige voorwerpen hadden. De voorhof was toegankelijk voor alle (cultisch reine) Israëlieten die wilde bidden en offeren. De heilige voorwerpen in deze ruimte waren het brandofferaltaar en het koperen wasvat. Het heilige was daarentegen alleen toegankelijk voor de dienstdoende priesters en herbergde de gouden kandelaar, de tafel der toonbroden en het reukofferaltaar. Het heilige der heiligen, tenslotte, mocht als de meest heilige ruimte van de tent alleen betreden worden door de hogepriester op de Grote Verzoendag. Hier bevond zich alleen de ark van het verbond met zijn engelen en zijn verzoendeksel, dat in het oude Israël werd beschouwd als de troon van God, de Koning van Israël.

Voordat wij de tabernakel en zijn heilige voorwerpen wat nader gaan bekijken, letten wij nog even op de ligging van de tent temidden van de tenten van de Israëlieten. Wij kunnen ons het tentenkamp in ruste het beste voorstellen als bestaande uit 3 concentrische cirkels. Precies in het middelpunt bevond zich de tent der samenkomst (binnenste cirkel); daaromheen stonden de tenten van de priesters en de levieten (middelste cirkel); en daar weer omheen stonden de woningen van de andere Israëlieten: de stammen Dan, Aser en Naftali in het noorden; de stammen Juda, Issaschar en Zebulon in het oosten; de stammen Ruben, Simeon en Gad in het zuiden; de stammen Efraïm, Manasse en Benjamin in het westen (buitenste cirkel). Deze legering van de Israëlieten rondom de tabernakel en zijn voorhof was door de Heere Zelf voorgeschreven (Numeri 2), en maakt duidelijk, dat de dienst van de Heere om en nabij de tabernakel het middelpunt behoorde te vormen van het godsdienstige en maatschappelijke leven van het volk.

 

De voorhof

a. De voorhof en zijn omheining

Wie vanuit het tentenkamp van de Israëlieten een bezoek wilde brengen aan de tent der samenkomst, kon de tabernakel van grote afstand al zien liggen, omzoomd door een witte, manshoge omheining, waarachter behalve de tabernakel ook de voorhof was. Wanneer men dichterbij was gekomen, kon men zien, dat de omheining bestond uit een groot aantal gordijnen van fijn geweven wit linnen, die gespannen waren tussen 50 sittimhouten pilaren, die allen 5 el (meer dan 2,5 meter) hoog waren, en op 5 el afstand van elkaar stonden. De pilaren rustten in koperen voetstukken, en waren onderling verbonden door zilveren stangen. Ze waren alle bovenaan versierd met een zilveren knop en werden gesteund door twee schuin staande zilveren stangen, die met koperen haringen in het woestijnzand waren vastgepind.

De enige ingang van de voorhof bevond zich aan de smalle oostkant. Verhoudingsgewijs was deze ingang heel breed: 20 el (11 meter). Deze "poort des Heeren" (vergelijk Psalm 118:20) kon worden gesloten door middel van enkele bontgekleurde gordijnen met hemelsblauwe, purperen en scharlakenkleurige motieven op een witte ondergrond. Deze gordijnen vormden samen het voorhangsel van de voorhof. De toegang tot de voorhof was 's nachts naar alle waarschijnlijkheid gesloten. Maar overdag was de brede toegang altijd open voor ieder die wilde bidden en offeren en ceremonieël rein was. Wanneer men door de ingang van de voorhof was binnengegaan, kwam men in de omheinde ruimte, waarbinnen zich achtereenvolgens het brandofferaltaar, het koperen wasvat en de tabernakel bevonden. In de voorhof stonden de priesters en hun knechten, de levieten, al klaar om de offergaven van de Israëlieten in ontvangst te nemen, ze offerklaar te maken, en voor de Heere op te offeren. De afmetingen van de voorhof (50 el breed, 10 el diep = 27 x 5,5 meter) doen vermoeden, dat de voorhof niet heeft gediend als vergaderplaats van de voltallige gemeente van Israël met zijn honderdduizenden leden. De vergaderplaats van de voltallige gemeente bevond zich waarschijnlijk net buiten de voorhof. In de voorhof zelf werden waarschijnlijk kleine groepen Israëlieten tegelijk toegelaten om hun offerdieren en andere gaven de levieten en de priesters ter hand te stellen, hun zonden te belijden, te offeren en te bidden.

b. Het brandofferaltaar

Halverwege de ingang van de voorhof en de ingang van de tent stond op een aarden verhoging het brandofferaltaar. Dit altaar was 5 el (2,5 meter) lang en breed, en 3 el (1,5 meter) hoog. Het brandofferaltaar bestond eigenlijk uit 2 onderdelen, namelijk uit de altaarombouw en uit het eigenlijke altaar.

De altaarombouw was een holle houten bak, die van binnen en van buiten met koper beslagen was. Hij was van buiten bovendien versierd met koperen traliewerk, waaraan weer 4 koperen ringen waren bevestigd. Door deze ringen konden 2 draagbomen van sittimhout beslagen met koper worden geschoven, zodat de altaarombouw gemakkelijk vervoerd kon worden tijdens de woestijnreis. Van de 4 bovenste hoeken van de ombouw wezen 4 met koper overtrokken runderhoornen met de punt naar boven in de 4 belangrijkste windrichtingen. De hoornen hadden niet alleen een praktische maar ook een symbolische betekenis. Enerzijds bond men de offerdieren met touwen vast aan deze altaarhoornen (vergelijk Psalm 118:27), anderzijds waren de hoornen ook symbolen van kracht en wezen ze op de onuitputtelijkheid, de algenoegzaamheid en de kracht van Gods genade voor en in zondige mensen. De onvrijwillige doodslager was bij de aanraking van de hoornen van dit altaar onschendbaar. De bloedwreker mocht hem hier niet doden. In feite wezen de hoornen al heen naar de volmaakte en de algenoegzame offerande van de Heere Jezus aan het kruis, waardoor niet alleen joden maar ook heidenen mochten delen in het heil dat God bereid heeft voor Zijn gemeente. Het eigenlijke brandofferaltaar bevond zich binnen de altaarombouw en bestond uit zand en onbehouwen stenen, die steeds werden verwijderd wanneer men verder trok en steeds werden vernieuwd wanneer men de tabernakel en zijn gereedschap op een andere plaats weer opbouwde. Op het brandofferaltaar werden door de priesters dagelijks veel schapen, geitebokken en runderen als zoenoffers en dankoffers gewijd aan de Heere. Ze gebruikten daarbij koperen sprengbekkens om het bloed van de geslachte offerdieren, dat op het altaar moest worden gesprengd, op te vangen. Koperen vuurpannen dienden om vuur op het altaar te brengen. Verder gebruikten de priesters krauwels of drietandige vorken om vlees in het vuur te brengen. Deze vorken waren net als de schoppen of schoffels, waarmee as geruimd werd, gemaakt van koper.

c. Het koperen wasvat

Tussen het brandofferaltaar en de ingang van het heilige stond enigszins opzij het koperen wasvat. Hier moesten de priesters hun handen wassen van bloed en hun voeten van stof, voordat zij de tabernakel binnen gingen of naderden tot het brandofferaltaar. Van de vorm en de omvang van het wasvat is ons niet zoveel bekend. We weten alleen, dat het een koperen voetstuk had en gemaakt was van de koperen spiegels van de Israëlitische vrouwen.

 

De tabernakel

a. Planken en roeden

Achterin de voorhof bevond zich achter het brandofferaltaar en het wasvat de tabernakel, die 30 el (16 meter) lang, 10 el (5,5 meter) breed en 10 el (5,5 meter) hoog was. We letten eerst op de tabernakel als geheel en daarna op de verschillende vertrekken van de tent.

De twee zijwanden en de achterwand van de tabernakel werden gevormd door rechtop staande borderen of planken van 1,5 el (80 centimeter) breed en 10 el (5,5 meter) hoog. De beide zijwanden telden elk 20 van deze planken, terwijl de achterwand uit 6 planken bestond. Behalve de genoemde planken waren er nog 2 hoekplanken, die de beide zijwanden met de achterwand verbonden. Omdat zich aan de voorkant van de tabernakel geen houtwerk maar een linnen voorhangsel bevond, kwam het totaal van staande planken op 48.

Alle planken rustten in zilveren voeten: alle planken behalve de hoekplanken hadden 2 voetstukken, terwijl de beide hoekplanken ieder 4 voetstukken hadden. De tabernakel werd dus gedragen door 100 zilveren voeten.

De planken waren van sittimhout en aan één zijde (de binnenkant) overtrokken met goud. Aan de andere zijde (de buitenkant) had elke plank 3 ringen van goud: één van boven, één in het midden en één aan de onderkant. Door deze ringen werden over de hele of de halve lengte van de wanden lange of korte richelen of roeden geschoven, om de staande planken bij elkaar te houden. Elke wand van de tabernakel werd zo verstevigd door één lange roede, die door de middelste ring was geschoven, en door 4 halve roeden, die door de bovenste en de onderste ringen waren geschoven. Aan de uiteinden en de onderste ringen zaten gaatjes, waardoor pennetjes als klinknagels werden gedaan. Op deze manier ontstond er een stevige konstruktie, die niet kon verschuiven.

b. Dekkleden en voorhangsels

Over een vloerkleed in de tabernakel is ons niets bekend. Zeer waarschijnlijk diende het woestijnzand zelf als vloerkleed. Over de dekkleden over de tabernakel en de voorhangsels voor in de tabernakel zijn we echter beter ingelicht. Het dak van de tabernakel werd gevormd door 4 dekkleden die over elkaar waren gelegd, en die aan de zijkanten en de achterkant een heel eind overhingen.

Het onderste dekkleed was gemaakt van zeer kostbaar fijn geweven linnen met hemelsblauwe, purperrode en scharlakenrode kleuren. Op deze stof waren bovendien nog engelenfiguren geborduurd. Over dit onderste dekkleed lag een tweede dekkleed, dat eveneens wit was, maar van veel grover materiaal (geitenhaar) gemaakt was. Het geitenharen kleed hing aan de voorkant een eind over en vormde zo een luifel, die het voorhangsel van de tabernakel moest beschermen tegen de zon, de regen en de wind. Over het geitenharen kleed lag vervolgens een dekkleed van roodgeverfde ramsvellen. Een kleed van zwarte dassenvellen vormde tenslotte het bovenste en buitenste dekkleed van de tabernakel. De twee onderste dekkleden bestonden uit twee gordijnhelften; de twee bovenste dekkleden vormden daarentegen één geheel. De beide gordijnhelften van het onderste dekkleed waren met elkaar verbonden door gouden haakjes en hemelsblauwe striklisjes, net boven de scheiding tussen het heilige en het heilige der heiligen. De beide gordijnhelften van het tweede dekkleed waren op dezelfde wijze en plaats met elkaar verbonden. Hiervan waren de haakjes echter van koper, terwijl de kleur van de striklisjes niet wordt vermeld in het bouwplan van de tabernakel.

Behalve dekkleden had de tabernakel ook nog enkele voorhangsels: het voorhangsel van het heilige en het voorhangsel van het heilige der heiligen. Deze beide voorhangsels waren half zo smal en tweemaal zo hoog als het voorhangsel van de voorhof: 10 x 10 el (5,5 x 5,5 meter).

Alle drie de voorhangsels waren van dezelfde stof gemaakt als het onderste dekkleed van de tabernakel: fijn geweven wit linnen met hemelsblauwe, purperen en scharlaken motieven. Het voorhangsel van het heilige der heiligen was bovendien nog versierd met engelenfiguren en was bevestigd aan 4 vergulde pilaren met zilveren voetstukken. Het voorhangsel van het heilige was daarentegen opgehangen aan 5 vergulde pilaren, die rustten in een koperen voetstuk.

 


De dienaars van het heiligdom

De hogepriester

De hogepriester was de belangrijkste priester, die het hoogste gezag had over de andere priesters en levieten. Bij hem berustte de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de gehele gang van zaken in de tabernakel en de voorhof. De hoogwaardigheid van de hogepriester kwam vooral ook tot uitdrukking in het kostbare ambtsgewaad, dat deze middelaar tussen God en de mensen gewoonlijk droeg.

Als middelaar tussen God en de mensen was de oudtestamentische hogepriester een voorafschaduwing van de volmaakte Middelaar tussen God en de mensen, de Heere Jezus Christus, Die niet alleen een volmaakte Hogepriester maar tevens het volmaakte Offerlam was, dat de zonden der wereld heeft weggedragen (Johannes 1:29).

De levieten en hun dienst

De levieten waren als stam het bijzonder eigendom van de Heere. (Zie Ex. 13:12 en Lev. 8:35) Alle mannen uit de stam van Levi tussen de 25 en de 50 jaar hadden de plicht om de Heere te dienen en de priesters bij te staan bij hun omvattende werkzaamheden. De levieten mochten in tegenstelling tot de priesters (de aäronieten) niet offeren op de altaren of het heilige en het heilige der heiligen betreden. Dat was de taak van de priesters. De taak van de levieten lag veel meer op het gebied van ondersteuningswerk.

De priesters

De priesters vertegenwoordigden als middelaars tussen de Heere en het volk Israël de Israëlieten bij de Heere en omgekeerd de Heere bij de Israëlieten. In hun bidden en offeren vertegenwoordigden zij de Israëlieten bij de Heere. En in hun zegenen, catechiseren en rechtspreken waren ze de mond van de Heere tot het volk. De werkzaamheden van de priesters in de voorhof speelden zich vooral af rondom het brandofferaltaar.


 

Het heilige

a. Het interieur van het heilige

Het heilige was het grootste vertrek van de tabernakel. De lengte van deze kamer was 20 el (11 meter), terwijl zijn breedte 10 el (5,5 meter) was. Alleen de dienstdoende priesters mochten hier komen. Israëlieten en levieten, die het waagden deze kamer toch te betreden, wachtte de dood. Wanneer de priester het voorhangsel van het heilige opzij had geschoven en de kamer was binnengegaan, ontwaarde hij een adembenemend schouwspel: aan zijn linkerhand stond een gouden kandelaar met 7 olielampen, die de kamer verlichtten, zodat het licht weerkaatste in de gouden wanden. Recht voor zich zag hij vervolgens het veelkleurige voorhangsel van het heilige der heiligen met de engelenfiguren.

Daarvoor stond midden in de kamer het gouden reukofferaltaar. Aan zijn rechterhand stond, recht tegenover de kandelaar, de tafel der toonbroden met zijn broden, schalen en bekers. En wanneer de priester tenslotte naar boven keek, zag hij daar het prachtige dekkleed, dat één geheel leek te vormen met het voorhangsel van het heilige der heiligen, dat van dezelfde stof was gemaakt en dezelfde motieven vertoonde.

b. De gouden kandelaar

De gouden kandelaar was niet alleen de enige lichtbron van het heilige en van de tabernakel maar fungeerde tevens als symbool van de genadige tegenwoordigheid van God. De kandelaar rustte op een gouden voetstuk, had de vorm van een boom en was gemaakt van zuiver goud. Hij bestond uit een lange schacht of stam, waaruit zowel links als rechts drie steeds korter wordende zijtakken kwamen. Met de schacht meegerekend had de kandelaar totaal 7 uiteinden, waarop amandelvormige schaaltjes waren bevestigd, waarin zuivere olijfolie werd gebrand om het heilige te verlichten. De schacht en de zijarmen van de kandelaar waren bovendien nog versierd met granaatappels, amandelnoten en lelies. Bij de kandelaar hoorden ook nog snuiters (lontschoren), blusvaten en een oliekannetje. Dit gereedschap was, net als de kandelaar zelf, gemaakt van goud.

c. Het reukofferaltaar

Het reukofferaltaar was weliswaar niet het enige altaar in het heilige, maar het was wel het enige vuuraltaar in het heilige. Op het reukofferaltaar werd elke morgen en elke avond een reukoffer als zoenoffer voor de Heere gebracht.

Het altaar was gemaakt van verguld sittimhout. Het was 1 el (55 cm.) lang en breed, en 2 el (1 meter) hoog. Het altaar had 4 ringen, waardoor 2 vergulde draagbomen konden worden geschoven. Bovendien had het bovenaan 4 vergulde hoornen, die wezen in de 4 windrichtingen. Op het altaar mocht alleen een speciale soort reukwerk worden geofferd, dat de Israëlieten niet mochten namaken of voor andere doeleinden mochten gebruiken.

d. De tafel der toonbroden

Nog voor het reukofferaltaar stond aan de rechterkant tegenover de gouden kandelaar de tafel der toonbroden. Net als het gouden reukofferaltaar was de tafel der toonbroden een dankofferaltaar.

Anders dan bij het reukofferaltaar werden de offergaven van de tafel der toonbroden niet verbrand. De 12 ongezuurde broden en de bekers wijn werden voor het aangezicht van de Heere neergezet om de dankbaarheid van de 12 stammen van Israël tot uitdrukking te brengen voor de gaven van de Heere in de oogst. Het tafelaltaar was 2 el (1 meter) lang, 1 el (55 cm.) breed en 1,5 el (80 cm.) hoog. De tafel werd gedragen door 4 voeten, en was als geheel gemaakt van verguld sittimhout. Het blad van de tafel was aan alle kanten voorzien van een opstaande krans. Aan de zijkanten van de tafel der toonbroden waren 4 gouden ringen bevestigd, waardoor 2 vergulde draagbomen konden worden geschoven om hem te vervoeren.

Bij de tafel der toonbroden behoorden verschillende gouden voorwerpen: schotels, rookschalen en bekers. Deze voorwerpen stonden op het tafelaltaar met daarop en daarin verschillende dankoffers voor de Heere. Op de gouden schotels lagen twee stapels van 6 platte ongezuurde broden. Bovenop deze twee stapels stonden de rookschalen met wierook voor de Heere. In de bekers bevond zich de wijn. De toonbroden en de drank werden elke week op de sabbat ververst. Bij die gelegenheid werd ook het wierook verbrand op het reukofferaltaar. De oude toonbroden mochten door de priesters gegeten worden op het grondgebied van de tabernakel.

 

Het heilige der heiligen

a. Het heiligste als beeld van de hemel

Achter het tweede voorhangsel van de tent bevond zich de tweede kamer van de tabernakel ofwel het heilige der heiligen. Dit allerheiligste gedeelte van de tabernakel was half zo groot als het heilige, namelijk 10 el lang, 10 el breed en 10 el hoog. (5,5 x 5,5 x 5,5 meter). Het heilige der heiligen was een beeld van de hemel, waar de God van Israël woont en troont. De engelen op het voorhangsel en de engelen op de ark wezen, net als de aanwezigheid van de wolkkolom in en boven het heilige der heiligen, op de genadevolle aanwezigheid van de God van Israël.

Anders dan in het heilige bevond zich hier geen enkele lichtbron. Het enige heilige voorwerp, dat in de donkere ruimte stond, was de ark van het verbond. Wanneer de hogepriester op de Grote Verzoendag zijn dienst in het heilige der heiligen moest verrichten, viel er vanuit het heilige door het opengeslagen voorhangsel echter voldoende licht om de dienst der verzoening naar behoren te kunnen verrichten.

b. De ark van het verbond

De ark van het verbond was een sittimhouten en met goud beklede kist van 2,5 el (1,5 meter) lang, 1,5 el (80 cm.) breed en 1,5 el (80 cm.) hoog. Aan de bovenkant had de kist een gouden krans. In de kist werden de twee stenen tafelen van het verbond met daarop de wet van God bewaard. De ark diende ook als bewaarplaats van de kruik met manna en van de bloeiende staf van Aaron, als een getuigenis van de roeping van Aaron en zijn nageslacht tot het priesterambt. Bovenop de ark bevonden zich nog het massief gouden verzoendeksel, dat tegelijkertijd Gods genadetroon was; en twee uit goud gedreven engelenfiguren (cherubim), die met de vleugels naar elkaar toegeslagen en met hun gezicht voorovergebogen naar het verzoendeksel waren gekeerd. Aan de 2 zijkanten van de ark waren 4 gouden ringen bevestigd, waardoor altijd 2 vergulde draagbomen staken. Dit laatste was nodig om te voorkomen dat de levieten of de priesters de ark zouden aanraken en sterven (vergelijk 2 Samuël 6:6,7). Anderzijds wees de voortdurende aanwezigheid van de draagbomen in de ark erop, dat de aanwezigheid van de Heere in het tentenkamp van de Israëlieten niet vanzelfsprekend was en dat Hij Zijn volk kon verlaten, wanneer het andere goden koos naast en boven de Heere. De draagbomen wezen er echter ook op, dat de Heere overal met het volk zou meegaan, waar het ook heen zou gaan, tot in het beloofde land toe, wanneer het volk bleef wandelen in de wegen en de wetten van de Heere.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1986

Mivo +16 | 24 Pagina's

2. De tabernakeldienst

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1986

Mivo +16 | 24 Pagina's