Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1. Obadja op vijandelijk grondgebied

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1. Obadja op vijandelijk grondgebied

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1 Koningen 18:1-16 wordt de geschiedenis verteld van Obadja. In deze geschiedenis komt de innerlijke gezindheid van deze man naar voren. Obadja's innerlijk komt tot uiting in zijn daden. Uit de vrucht wordt de boom gekend (Matth. 12:33).

 

Obadja, wie was hij?

In de Bijbel worden tien personen genoemd die de naam Obadja dragen. Meest bekend zijn de profeet Obadja en de persoon die aan het hof van koning Achab werkzaam was. Over deze laatste gaat het in deze bijbelstudie. Van beroep is hij "hofmeester". Een hofmeester heeft in het oude Israël een hoogstaande positie. Hij is aangesteld over het huis van de koning. Dat degene die over het huis was aangesteld een belangrijk funktie bekleedde, blijkt uit het feit dat Farao tegen Jozef zegt: "Gij zult over mijn huis zijn en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij" (Gen. 41:40). Met het "huis" wordt de totale huishouding, de hofhouding van de koning bedoeld. Een hofmeester had in Israël grote bevoegdheden. Hij was de eerste minister van de koning. Dat blijkt uit het feit dat Obadja opdracht van Achab krijgt om in het ene deel van het land water te gaan zoeken (vers 5). Achab neemt zelf het andere deel voor zijn rekening.

 

Omstandigheden

Obadja bekleedt deze hoge post aan het hof van koning Achab. Achab is getrouwd met Izébel. Haar vader was de koning van de Sidoniërs, Eth-Baäl. Omri, de vader van Achab, sloot een verbond met Eth-Baäl en dit verbond werd bezegeld door het huwelijk van Achab en Izébel. Beide vaders hebben het koningschap veroverd door hun voorgangers om het leven te brengen.

Achab en Izébel volgden het spoor van hun vaders. De baäldienst werd ingevoerd en de God die in het verleden zo menigmaal had geholpen, werd verlaten. In Samaría bouwde Achab een tempel voor de god Melkart. Izébel onderhield uit de kas van de koning 450 baälsprofeten en 400 profeten van Astarte. Zowel Achab als Izébel zorgden ervoor dat het volk de dienst van God vaarwel zei. Deze goddeloze koning was de werkgever van Obadja.

 


1 EN het gebeurde na 1 vele dagen, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Elía 2 in het derde jaar, zeggende: Ga heen, 3 vertoon u aan Achab; want Ik zal regen geven op den aardbodem.  

2 En Elía ging heen om zich aan Achab te vertonen. En de honger was sterk 4 in Samaría.   

1 Te weten drie jaren en zes maanden, Luk. 4:25 en Jak. 5:17.    

2 Te weten nadat hij bij de weduwe in Sarepta was geherbergd geweest. Zie op vers 7 van het voorgaande hoofdstuk.    

3 Om hem van Mijnentwege den regen te beloven, en te gebieden dat hij de priesters van Baäl op den berg Karmel doe vergaderen. Zie vers 19 en de volgende.     

4 Versta dit niet alleen van de stad Samaría, maar van het ganse koninkrijk Israëls.


 

De situatie in het land ziet er in Obadja's tijd niet goed uit. Het land werd geteisterd door een geweldige droogte. De profeet Elía was met de boodschap gekomen: "Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord" (1 Kon. 17:1). Volgens Jakobus 5:17 heeft Elía tot de Heere gebeden om deze droogte, opdat in de goddeloze maatschappij aangetoond kan worden dat de Heere God is.

De droogte is begonnen en duurt al enkele jaren. "En de honger was sterk in Samaria" (vers 2) en in gans Israël. Economisch had dit gevolgen voor het land en de inwoners. Het vee stierf wegens watergebrek, de gewassen op het land groeiden niet en het gevolg was dat brood en vlees schaarse artikelen waren in de tijd van Obadja. En dit alles was het gevolg van de zonden van Obadja's werkgever, koning Achab.

 

Obadja vreesde de HEERE

De naam Obadja betekent "Knecht van de HEERE". Deze naam kan Obadja met recht dragen. Hij is niet alleen een knecht van de goddeloze koning Achab, maar hij is boven alles een knecht van God. Ook al verkeert Obadja aan het goddeloze hof, ook al bekleedt hij daar een belangrijke funktie, toch heeft de Heere laten neerschrijven: "En Obadja was den HEERE zeer vrezende" (vers 3). Het is goed mogelijk dat hij een goede opvoeding van huis uit mee heeft gekregen. Zelf zegt Obadja dat hij de Heere vreesde van "mijn jonkheid af' (vers 12).

Obadja, een knecht van de Heere op het grondgebied van een vijand van God. Hoe kunnen deze twee samengaan? Hoe is het mogelijk om een dergelijk beroep uit te oefenen, eerste minister van de goddeloze Achab?

Hoe kun je een dergelijke post bekleden in een goddeloze omgeving?

 


3 En Achab had 5 Obadja, 6 den hofmeester, geroepen; en Obadja was den HEERE zeer vrezende.

4 Want het geschiedde als Izébel de profeten des HEEREN uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam en verborg hen 7 bij vijftig man in een spelonk en onderhield hen 8 met brood en water.

5 Hebr. Obadjahu, die te onderscheiden is van anderen die dezen naam gehad hebben, 1 Kron. 27:19; 2 Kron. 34:12, en van den profeet Obadja, Obadja vs. 1, tenware hij dezelfde geweest ware, gelijk enigen gemeend hebben.    

6 Hebr. die over zijn huis was, dat is, zijn hofmeester. Zie 1 Kon. 4:6; 16:9. 

7 Hebr. vijftig man in een spelonk, te weten, en vijftig in een andere, dat is, bij, met, of telkens vijftig tezamen.  

8 Dat is, met spijze en drank. Zie 1 Kon. 13 op vers 8.


 

a. Obadja en de profeten

De Heilige Geest heeft laten opschrijven dat Obadja de Heere vreesde, want... Vers 4 begint met het woordje "want", een woord dat een verklaring geeft van het gegeven dat Obadja de Heere diende. En wat was de verklaring?

Obadja verborg honderd profeten in een spelonk. Izébel was namelijk bezig om de profeten van God te doden, uit haat tegenover de dienst des Heeren. Obadja, die daarvan wist, heeft toen honderd profeten ondergebracht en verzorgd.

Dat was een waagstuk. Hij had immers zijn baan kunnen verliezen als Izébel het zou ontdekken. Iedere dag liep hij dit risico. Niet alleen omdat hij iedere dag deze profeten moest verzorgen, maar ook omdat hij een hooggeplaatst man was en het gevaar liep dat één van zijn onderdanen hem zou verraden.

Wat in dit verband van belang is, is dat uit Obadja's daden bleek dat hij de Heere vreesde. De boom wordt aan de vruchten gekend.

 

b. Obadja en zijn werkgever

 


5 En Achab had gezegd tot Obadja: Trek door het land tot alle waterfonteinen en tot alle rivieren; misschien zullen wij 9 gras vinden, opdat wij de paarden en de muilezels in het leven behouden en 10 niets uitroeien van de beesten.  

6 En zij deelden het land onder zich, dat zij het doortogen; Achab ging bijzonder op een weg, en Obadja ging ook bijzonder op een weg.

9 Het Hebreeuwse woord betekent allerlei kruid hetwelk den beesten tot voeder dient, groeiende in onbebouwde plaatsen, en dat met de zeis afgemaaid en onder het hooi gerekend wordt. Vgl. Job 8:12; 40:10; Ps. 104:14; 129:6; 147:8.    

10 Te weten, door die door onachtzaamheid van voeder onverzorgd te laten.   


 

Obadja's godsdienst, Obadja's dienst aan de Heere, bleek uit zijn daden. Niet alleen uit het feit dat hij 100 profeten verborg, maar ook uit het feit dat hij gehoorzaam was ten aanzien van zijn werkgever, koning Achab.

Na 31 /2 jaar droogte keert Achab nog niet terug van zijn verkeerde weg. Hij wist waarom het land werd geteisterd door droogte. Hij wist heel goed dat Gods profeet dit had aangekondigd en dat het een straf op de zonde was. Toch komt Achab niet tot belijdenis van schuld. Achab besluit om het land door te trekken om te zoeken naar water. Obadja moet de ene helft doorzoeken en zelf zal hij de andere helft doorgaan.

Dit bevel is niet een bevel tegen Gods geboden in en Obadja gehoorzaamt zijn aardse koning. Hij gaat er niet tegenin, maar doet wat hem opgedragen wordt. De boom wordt aan de vruchten gekend. Vruchten van gehoorzaamheid!

 

c. Obadja en Elia

 


7 Als nu Obadja op den weg was, zie, zo was 11 hem Elía tegemoet; en hem kennende, zo 12 viel hij op zijn aangezicht en zeide: Zijt gij mijn heer Elía?  

11 Hebr. in zijn ontmoeting.  

12 Te weten om hem burgerlijke eer te bewijzen, naar de manier des lands. Zie Gen. 18 op vers 2.  


 

Nog een gebeuren waaruit blijkt dat Obadja de Heere vreest, is te vinden in de ontmoeting met Elia. In vers 7 staat: "Als nu Obadja op den weg was, zie, zo was hem Elía tegemoet; en hem kennende, zo viel hij op zijn aangezicht en zeide: Zijt gij mijn heer Elía?"

Obadja en Elía. Aan de ene kant staat iemand die een zeer hoge post bekleedt in maatschappelijk opzicht en aan de andere kant staat een eenvoudige profeet van God. Aan de ene kant hebben we te maken met iemand die beschermd wordt door koning Achab en aan de andere kant een profeet die door Achab gezocht wordt. Iemand wiens toekomst er goed uit ziet, ontmoet de profeet die in gevaarlijke omstandigheden verkeert.

Toch buigt de voorname Obadja voor de eenvoudige Elía. Niet omdat Elía in maatschappelijk opzicht een hogere plaats bekleedt dan Obadja. Maar omdat Obadja beseft dat hij voor een dienstknecht van de Allerhoogste staat. Weer eens blijkt dat Obadja de Heere vreest. De vruchten van ootmoed worden aan zijn boom gevonden.

 

Obadja's vrees

Obadja krijgt de opdracht van Elía om tegen Achab te gaan zeggen dat Elía er is. Uit zijn reaktie blijkt duidelijk dat Obadja bang is. Waar is nu zijn vertrouwen? Waar is nu zijn moed die hij destijds aan de dag legde toen hij 100 profeten verborgen hield? Obadja begint te redeneren en te argumenteren. "Wat heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand van Achab, dat hij mij dode?" Elía, weet u niet dat Achab u zoekt? Overal heeft Achab al knechten heengestuurd om u te vinden en telkens kwamen zij terug met de boodschap dat ze u niet hadden kunnen vinden. Achab heeft zelfs andere volken gevraagd om te helpen, maar ook zonder succes.

 


8 Hij zeide: Ik ben het; ga heen, zeg uw heer: Zie, Elía is hier.

9 Maar hij zeide: 13 Wat heb ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand van Achab, dat hij mij dode?

10 Zo waarachtig als de HEERE uw God leeft, zo er een volk of koninkrijk is waar mijn heer niet gezonden heeft om u te zoeken! 14 En als zij zeiden: Hij is hier niet, zo nam hij 15 dat koninkrijk en dat volk een eed af, dat zij u niet hadden gevonden.

11 En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elía is hier.

12 En het mocht geschieden wanneer ik van u zou weggegaan zijn, dat de 16 Geest des HEEREN 17 u wegnam, ik weet niet waarheen, en ik kwam om 18 dat Achab aan te zeggen, en hij vond u niet, zo zou hij 19 mij doden; ik, uw 20 knecht, nu vrees den HEERE van mijn jonkheid af.

13 Is mijn heer niet aangezegd wat ik gedaan heb, als Izébel de profeten des HEEREN doodde? Dat ik van de profeten des HEEREN honderd man heb verborgen, 21 telkens vijftig man in een spelonk, en die met brood en water onderhouden heb?

14 En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elía is hier; en hij zou mij doodslaan.

13 Hij wil zeggen dat Elía hem bevelende hetgeen in het voorgaande vers vermeld is, hem niets goeds scheen te gunnen, alsof hij hem ergens in misdaan had; want hij kon dat bevel niet wel volbrengen zonder zijn leven in groot gevaar bij Achab te stellen. De reden hiervan verhaalt hij vers 12.  

14 Voeg hierbij de straf, die in het eedzweren van de Hebreeën verzwegen wordt, als: God doe mij dit of dat, enz. Zie Gen. 14 op vers 23.    

15 Achab had niet alleen in zijn land mannen uitgezonden om Elía te zoeken, maar ook verzocht aan enige naburige koninkrijken en volken, die met hem in vriendschap stonden, hetzelve onder hun gebied te willen doen; dewelke als zij daarna zeiden, dat zij hem niet hadden kunnen vinden, begeerde hij dat zij de waarheid van hun zeggen met een eed bevestigen zouden.

16 Versta dit van den Heiligen Geest, Die dit doen kon door Zijn Goddelijke kracht, of door middelen, naar Zijn welgevallen.  

17 Dat dit geschieden kon en somtijds geschied is, kan men afleiden uit 2 Kon. 2:16; Hand. 8:39.    

18 Te weten, dat gij hier tegenwoordig zijt en bereid om met hem te spreken.  

19 Te weten, als een die hem door leugentaal zou bedrogen en bespot hebben.  

20 Dat is, ik die tot uw dienst genegen en bereid ben; alzo in het volgende vers. Vgl. 1 Kon. 1, de aant. op vers 51.  

21 Hebr. een vijftig een vijftig man, dat is, in een spelonk vijftig, en in een andere vijftig; of telkens vijftig in een spelonk. Zie Gen. 7 op vers 2.  


 

Obadja wist dat Elía ineens vertrokken kon zijn, bijvoorbeeld doordat hij een boodschap van zijn Zender zou krijgen om ergens anders heen te gaan. Stel je voor dat Obadja naar Achab zou gaan om te zeggen dat Elía er is en dat ondertussen Elía zo'n boodschap zou ontvangen en dat hij dan weg zou zijn. Wat dan? Eén ding staat vast voor Obadja: dan zou Achab hem doden! En Elía kan van Obadja toch niet vragen om zijn leven in de waagschaal te leggen? Dat had Obadja, die de Heere van zijn jonkheid af diende, niet verdiend.

Hoe moeten we Obadja's reaktie bezien? Duidelijk is dat Obadja stond te redeneren. Hij wist beter dan wie ook wat voor persoon Achab was. Hij wist heel goed dat Achab geen genade zou kennen, ook niet ten aanzien van zijn eerste minister. 

 


15 En Elía zeide: Zo waarachtig als 22 de HEERE der heirscharen leeft, 23 voor Wiens aangezicht ik sta, 24 ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen.

16 Toen ging Obadja Achab tegemoet en 25 zeide het hem aan; en Achab 26 ging Elía tegemoet.

22 Versta door de heirscharen alle schepselen, hemelse en aardse, zienlijke en onzienlijke, redelijke en onredelijke, levende en levenloze. De redenen om dewelke zij heiren of heirscharen genoemd worden, zie Gen. 2 op vers 1. Dezer aller opperste Heere is God; niet alleen omdat Hij hen allen geschapen heeft en nog onderhoudt, zodat zij eigenlijk Hem alleen toebehoren, maar ook omdat Hij hen zo regeert, dat zij Hem steeds in het uitvoeren van Zijn heiligen wil in grote menigte ten dienste staan; deze Naam wordt Gode dikwijls toegeschreven, als 1 Sam. 1:3; 4:4; 2 Sam. 5:10; Ps. 24:10; Jes. 1:9, enz.    

23 Alzo 1 Kon. 17:1. Zie Deut. 10 op vers 8.    

24 Dat is, zo waar is het dat ik heden voor Achab zal verschijnen, als het waarachtig is dat de Heere leeft.

25 Te weten, dat Elía kwam en begeerde voor hem te verschijnen.  

26 Niet om hem met vriendelijken eerbied, maar met smadelijke scheldwoorden te onthalen, en te beschuldigen over de langdurige droogte. 


 

Hij wil maar liever verborgen blijven. Maar de Heere wil anders. Daarom zegt Elía: "Zo waarachtig als de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen". En Obadja gaat. Het koste wat het kost, zelfs zijn leven. Wat heeft hij over? Nu heeft hij niets meer over dan alleen zijn God. En dat is genoeg, ja, dat is alles. Daar heb je de voldragen vrucht van de vreze des Heeren. Dat is loutere genade. Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven? Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben.

 

Anders jong zijn...

Wat kunnen we uit deze geschiedenis leren?

a. De vreze des Heeren. Obadja was anders jong, anders dan de meesten van zijn leeftijdsgenoten. Immers, hij diende de Heere van zijn jonkheid af. Dit anders-zijn was een zaak van het hart en was te zien aan de daden van zijn geloof. In hartelijke verbondenheid aan zijn Heere en Zaligmaker kon hij staande blijven in een goddeloze omgeving. De vreze des Heeren doet wijken van het kwade. De innerlijke ver-ander-ing, waarbij hij leefde uit de genade van de komende Messías, stelde hem in staat om zijn dagelijks werk te doen in een omgeving waarin geen enkele rekening werd gehouden met God en Zijn dienst.

b. Vervolgens blijkt uit deze geschiedenis dat Obadja zich onderwierp aan de overheid/zijn werkgever (Achab).

c. Hij droeg zorg voor de kerk (de onderhouding van de profeten), en

d. hij betoonde eer aan de ambten (Elía).

En al deze zaken werden gevoed vanuit een innerlijke vreze des Heeren. Obadja stond in de wereld, maar was niet van deze wereld.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1989

Mivo +16 | 36 Pagina's

1. Obadja op vijandelijk grondgebied

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1989

Mivo +16 | 36 Pagina's