Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wilhelmus à Brakel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wilhelmus à Brakel

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In deze schets staat Wilhelmus à Brakel centraal. Hij is één van de zogenaamde 'oude schrijvers'. Het woord 'oud' zou hier gemakkelijk met 'ouderwets' of 'niet meer van belang' in verband gebracht kunnen worden. Toch is dat niet terecht. Het is zeker zinvol om kennis te nemen van deze oude schrijver en zijn werk. Daar is een aantal redenen voor.
In de eerste plaats was A Brakel een man die anderen voorging in de praktijk van de godzaligheid. Als zodanig was hij een vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie.
In de tweede plaats was A Brakel evenwichtig. In tegenstelling tot iemand als Jean de Labadie, die in het streven van de Nadere Reformatie naar levensheiliging te ver ging, bleef A Brakel met beide benen op de grond staan.
In de derde plaats heeft A Brakel een boek geschreven dat drie eeuwen later nog gedrukt en gelezen wordt. Het is interessant om na te gaan hoe dat komt.
Ongetwijfeld heeft A Brakel in de 'Redelijke Godsdienst' ook mensen van deze tijd nog iets te zeggen. Neem en lees!

De verenigingsavond

Een verenigingsavond over A Brakel is op verschillende manieren in te vullen. Een korte introductie van zijn persoon is wel belangrijk. Daarnaast kan aan de orde komen: 
De Nadere Reformatie 
Hierover is uit de literatuurlijst en verschillende andere bronnen best een aantrekkelijke avond te maken. Door boeken en preken komen jongeren met deze periode in de kerkgeschiedenis in aanraking. Het is goed om daar eens aandacht aan te besteden. 
De Redelijke Godsdienst 
Met behulp van enkele aansprekende citaten uit de Redelijke Godsdienst van A Brakel kunnen verschillende punten uit de geloofsleer aan de orde komen. Op deze manier kijk je weer eens vanuit een ander gezichtspunt naar bijvoorbeeld geloof, bekering, wedergeboorte, Avondmaal enz. 

Verwerking 

A Brakel en de labadisten
Lees p. 11 uit de schets. 
• Wat vind je van de manier waarop A Brakel antwoord kreeg op zijn vraag of hij zich bij de labadisten moest aansluiten? 
• Kun je hier iets uit leren? De labadisten leerden, dat men iemand anders met zekerheid kan beoordelen op zijn wedergeboren staat. 
• Waaraan konden ze dat zien? 
• Ben je het eens met deze leer? Zoek in de Bijbel en de belijdenisgeschriften naar argumenten. 
• Hoe krijgt de gelovige zekerheid van zijn heil in Christus? 
A Brakel en de prediking 
A Brakel is een zogenaamde 'oude schrijver'. 
• Wat zijn 'oude schrijvers'? 
• Begrijp je hun preken, als ze in de kerkdienst gelezen worden? 
• Veel mensen vinden de oude schrijvers waardevol. Weet je waarom? Deel je die mening? 
• Lees je ze zelf wel eens? Hebben jullie ze thuis? 
• Wat is nu eigenlijk een bevindelijke preek? 
• Moeten de innerlijke kenmerken van het genadeleven in een preek genoemd worden? 
A Brakel en de Nadere Reformatie 
In de Nadere Reformatie kwam de nadruk te liggen op de heiliging van het leven, zodat leer en leven beide gereformeerd zouden worden. 
• Wat moet in onze tijd benadrukt worden? 
• Welk gevaar kan een bepaald accent in zich hebben? 
• Geef daarvan voorbeelden uit de kerkgeschiedenis en uit het heden. 
• Bespreek met elkaar de voorbeelden. 

1. Het leven van Wilhelmus à Brakel

Wilhelmus à Brakel werd op 2 januari 1635 in Leeuwarden geboren. Zijn vader was de predikant Theodorus à Brakel. Zijn moeder heette Margarietha Homma. Het gezin 'van Brakel' (op z'n Hollands) telde naast Wilhelmus nog vijf kinderen, allemaal meisjes.

Zijn jeugdjaren
Beide ouders gingen hun kinderen voor in de dienst van de Heere. Zij spraken er veel over en hebben veel gebeden voor hun kinderen. De vijf dochters stierven allen op volwassen leeftijd, nog vóórdat hun vader overleed. Dat heeft Theodorus in de avond van zijn leven veel verdriet gebracht.
Al heel vroeg waren er in het leven van Wilhelmus tekenen van geestelijk leven. Hij bad veel en de preken van zijn vader maakten op hem als kind al diepe indruk. Toen hij daar eens iets over zei tegen zijn moeder, gaf zij als antwoord: "Kind! Dat gaat boven uw verstand". Had zij dat maar niet zo snel gezegd, want daarna sprak haar zoon niet meer zo gemakkelijk over zijn ervaringen. Later zei à Brakel zelf dat hij, zolang hij zich kon herinneren, een tere indruk van God gehad had. 
Hij kon geen grote verandering aanwijzen in zijn leven. Van kindsaf aan was hij vol liefde tot de Heere Jezus geweest.
Gedurende enkele jaren, in ieder geval tot zijn negentiende jaar, volgde Wilhelmus de lessen op de Latijnse school in Leeuwarden. In 1654 werd hij ingeschreven aan de Akademie van Franeker (destijds een heel bekende universiteit). In 1659 studeerde hij af op vierentwintigjarige leeftijd. Daarna studeerde hij twee jaar bij de professoren Voetius en Essenius in Utrecht.
Beiden hebben veel invloed op hem gehad.


Vertegenwoordigers Nadere Reformatie
1579-1629   Willem Teellinck ('vader' van de Nadere Reformatie)  
1589-1676   Gisbertus Voetius  
1607-1678   Anna Maria van Schuurman  
1620-1676   Jodocus vanLodenstein  
1632-1695   Jacobus Koelman  
1632-1706   Sara Nevius  
1635-1711    Wilhelmus a Brakel (man van Sara)  
1636-1708   Herman Witsius  
1658-1731    Abraham Hellenbroek  
1659-1731    Jacobus Fruytier  
1665-1739   Bemardus Smytegelt   
1704-1770   Eva van der Groe  
1705-1784   Theodorus van derGroe (broer van Eva)    
1706-1774   Alexander Comrie


Predikant te Exmorra
In 1662 werd Wilhelmus à Brakel predikant te Exmorra, in Friesland. In tegenstelling tot veel andere pas afgestudeerde kandidaten had hij snel een gemeente. Waarschijnlijk kwam dat doordat hij goed kon preken, wat al spoedig bekend was geworden. Van de tijd in Exmorra is niet zoveel bekend. Aanvankelijk stuitte hij op veel hardheid, maar nog voor zijn vertrek mocht hij een kentering meemaken en vruchten zien op zijn werk. Twee jaar na zijn bevestiging te Exmorra, trouwde hij met Sara Nevius. Sara werd in 1632 geboren, drie jaar eerder dan Wilhelmus. Het bleek al vroeg dat Sara een goed verstand had en graag leerde. Toen zij nog maar zeventien jaar was, trouwde zij met haar eerste man, Henricus Veghen.
Helaas was zij al binnen drie jaar weduwe. Sara vestigde zich toen in Utrecht, en raakte daar bevriend met Anna Maria van Schuurman. Dat was een zeer begaafde vrouw, die Sara de kunst van het dichten bijbracht. Anna Maria van Schuurman vormde de verbindende schakel tussen Sara en de familie van Brakel. Zij was namelijk een goede vriendin van Theodorus, de vader van Wilhelmus. Het huwelijk tussen Sara en Wilhelmus kwam tot stand in 1664. Uit het huwelijk van Wilhelmus en Sara zijn vier dochters en één zoon geboren. Vier van hen zijn enkele weken na de geboorte al overleden. Eén meisje, Sulamith, is volwassen geworden en heeft haar moeder en vader overleefd.

Andere standplaatsen: Stavoren en Harlingen
Nadat Wilhelmus à Brakel drie jaar predikant in Exmorra geweest was, nam hij in 1665 een beroep naar Stavoren aan. Al gauw bleek dat het werkterrein daar te groot was voor één predikant. À Brakel probeerde er toen een collega bij te krijgen. Uiteindelijk lukte het om het benodigde geld bij elkaar te krijgen. Prinses Albertina, een kleindochter van Willem van Oranje, was bereid jaarlijks f 800,- te schenken. Zijn eigen vaste salaris stelde hij toen beschikbaar voor zijn collega, en zelf waagde hij het op de jaarlijkse gift van de prinses, die hij overigens altijd gekregen heeft. À Brakel heeft in Stavoren bijzonder veel zegen op zijn werk gehad.
In 1670 werd à Brakel beroepen te Harlingen. Dat was na Leeuwarden de grootste en rijkste stad van Friesland. Hij vervulde daar samen met drie collega's het ambt van dienaar des Woords. Ook in deze plaats kreeg hij veel zegen op zijn werk, wat bleek uit het grote aantal mensen dat onder zijn prediking tot geloof kwam. Hij had bovendien een zeer goede band met de gemeenteleden.

Leeuwarden en Rotterdam
De volgende standplaats van à Brakel was Leeuwarden. Daar was hij predikant van 1673 tot 1683. Zoals eerder in andere gemeenten, hield à Brakel ook in Leeuwarden een soort ledencatechisatie. De classis vond dat echter niet goed. Waarschijnlijk was men bang dat deze bijeenkomsten zouden gaan lijken op de gezelschappen van de Labadisten, die zich wilden afscheiden van de kerk. Dat waren dus bijeenkomsten die afbreuk deden aan het kerkelijk leven. Dat was niet wat à Brakel wilde. Hij wilde de gemeente juist opbouwen door middel van het geven van onderwijs. Ook zijn leermeester Voetius hield dit soort bijeenkomsten; hij gaf ook zijn goedkeuring aan gezelschappen van vrouwen, waar een vrouw met kennis en kunde het woord voerde.
In 1683 ontving à Brakel een beroep van de gemeente van Rotterdam.
Aanvankelijk bedankte hij, maar al spoedig nam hij een tweede beroep wel aan. Te Rotterdam is hij tot aan zijn dood in 1711, dus 28 jaar lang, gebleven. Ook in deze gemeente is zijn werk gezegend geweest.
Twee van zijn collega's in deze belangrijke handelsstad waren Abraham Hellenbroek en Jakobus Fruytier.
Hellenbroek is bekend door zijn catechisatieboekje, waarvan tot in deze tijd gebruik wordt gemaakt. Op 30 oktober 1711 is Wilhelmus à Brakel gestorven, in de leeftijd van 76 jaar.
Tot bijna aan het einde van zijn leven is hij dienstdoend predikant geweest: een teken van goede gezondheid.

Zijn persoon
Wilhelmus à Brakel was een krachtig figuur om te zien. Hij had een vrolijk en vriendelijk karakter. Zelfs als mensen hem zwart wilden maken, raakte hij niet uit zijn evenwicht. Hij had een scherp verstand en was bedreven in talen en godgeleerdheid. Zijn oordeel was helder en vooruitziend. Hij had een onbegrensd ontzag voor God, wat bleek uit zijn gesprekken, gebeden en preken. À Brakel was een man van het gebed. Anderen hadden in hem een voorbeeld van een stipte zondagsviering. Hij was matig en nederig. Hij had diep ontzag voor de overheid, maar kon ook standvastig zijn als hij ervan overtuigd was, dat zijn mening overeenkwam met het Woord van God. Natuurlijk was à Brakel geen heilige; hij was en bleef in zichzelf een zondaar. Maar hij was ook godvrezend en tegelijk vrolijk en vriendelijk in de omgang met mensen.
Als predikant was à Brakel in zijn element. Hij achtte het predikantschap duizendmaal heerlijker dan een koningskroon. Hij was bewogen met de zielen die aan hem toevertrouwd waren. Heel belangrijk vond hij het catechiseren. In die tijd gebeurde dat niet alleen voor kinderen, maar ook voor volwassenen. Zij moesten een duidelijk beeld krijgen van de geloofsleer en vooral van de Heilige Sacramenten. Er werd ook kerkelijk onderwijs gegeven aan (jonge) mannen, om ze in staat te stellen de waarheid te verdedigen. Deze mensen zouden godsdienstonderwijzer kunnen worden op één van de schepen, die in die tijd voor de VOC naar Indië voeren. Zij zouden ook als ziekenbezoekers of misschien zelfs als predikanten dienst kunnen doen.
Ook als herder was hij trouw in het vervullen van zijn taak. Hellenbroek memoreert dat à Brakel altijd trouw was in het huisbezoek en het bezoeken van zieken. Hij beijverde zich om dwalende mensen te waarschuwen, bedroefde mensen te troosten en mensen met veel twijfels een hart onder de riem te steken.

Zijn geschriften
À Brakel heeft allerlei geschriften nagelaten, van brieven en enkele preken tot onderwijzende boekjes en geschriften. Een voorbeeld is 'Davids Hallelujah', een geschrift over de verklaring van Psalm 8, dat later uitgewerkt werd tot een verhandeling over het verbond der genade. De inhoud ervan is grotendeels terug te vinden in de Redelijke Godsdienst. Een ander voorbeeld zijn de brieven en een boekje over en tegen het Labadisme. Het belangrijkste werk dat à Brakel geschreven heeft, is de 'Redelijke Godsdienst'. Het is veel gelezen, vaak herdrukt en nog steeds is er vraag naar. Op dit hoofdwerk van à Brakel wordt ingegaan in hoofdstuk 4 van deze schets.

2. De tijd

Het volksleven
à Brakel leefde in de tijd na de Reformatie en de Tachtigjarige oorlog. Het was de periode die aangeduid wordt als de 'gouden eeuw', een tijd van welvaart voor het grootste deel van het volk. Hoewel in ons land overal de Hervorming doorgedrongen was, waren er nog veel overblijfselen te vinden uit de periode dat de roomse kerk staatskerk was. De roomse leer was officieel afgekeurd en roomse elementen waren uit de eredienst verwijderd. Maar het volksdeel dat werkelijk gereformeerd was, was niet groter dan ongeveer een tiende.

De overige mensen hadden zich slechts aangepast aan de veranderde omstandigheden. Men was nu protestant in plaats van rooms geworden en daarmee hield het op. Men was innerlijk niet gereformeerd en dat kwam naar buiten in de levenswandel.
Op het platteland zette men allerlei roomse feesten en gebruiken, zoals carnaval en een roomse begrafenis op zondag, gewoon voort. Het bijgeloof was ook nog lang niet uitgeroeid. In de steden had men zich voor de vorm helemaal aangepast aan de nieuwe leer Maar het was een vorm zonder inhoud. De welgestelden deden wel belijdenis, lieten hun kinderen dopen en kwamen zelfs één keer per jaar aan het Avondmaal, maar voor het overige waren zij niet van plan om hun leven te laten bepalen door strenge calvinistische voorschriften. De overheid gebruikte haar invloed vaak om gematigde predikanten beroepen te krijgen, zodat ze van die kant weinig 'last' zouden hebben. Mannen als Van Lodenstein, A Brakel en Comrie waren in vele plaatsen niet welkom.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er op het leven van sommige predikanten ook het nodige viel aan te merken. Het kwam voor dat er een predikant geschorst werd vanwege ontucht of dronkenschap. Er zijn in die tijd ook klachten te horen over ontrouw, gemakzucht en domheid van predikanten.

De Nadere Reformatie
De mannen van de Nadere Reformatie hadden er oog voor, dat de levenswandel van veel volksgenoten in strijd was met de gereformeerde leer. De Nadere reformatoren stonden van harte achter de gereformeerde leer, maar vulden ze aan door te wijzen op de noodzaak van een gereformeerd leven. Een gezonde leer alleen is niet genoeg. Er moet ook een reformatie van het hart plaatsvinden. Dan zal vervolgens ook het leven van elke dag gereformeerd worden.
Vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie riepen de overheid op om het volksleven in te richten overeenkomstig Gods Woord. Zij deden dat door een soort programma voor te leggen, waarin stond hoe dat zou moeten gebeuren. Daarbij werd gewaarschuwd voor allerlei zonden, zoals kaarten, dobbelen, dansen, onmatig eten en drinken, misbruik van Gods Naam, ontheiliging van de rustdag en het niet gebruiken van de genademiddelen.
De eerste die de overheid zo'n duidelijk programma voorhield voor de reformatie van het volksleven, was Willem Teellinck. Hij deed dat op verschillende tijdstippen aan het begin van de 17e eeuw. Hij oefende ook invloed uit op collega's in de provincie Zeeland.
Vanuit deze provincie ging de beweging verder, naar Zuid-Holland, Friesland en andere provincies. In de periode dat Voetius predikanten professor was in Utrecht, ongeveer van 1634 tot 1676, lag het centrum van de Nadere Reformatie in deze provincie. Voetius had door zijn positie veel invloed op de toekomstige predikanten, maar ook op de benoeming van predikanten.

De overheid liep meestal niet warm voor de ideeën van de Nadere Reformatoren, vooral niet als er naar hun zin te sterk werd aangedrongen op een hervorming van de zeden van het volk. Zij wilde zelf de dienst uit blijven maken. De overheid had bijvoorbeeld het recht om beroepen op predikanten af te keuren of juist te bevestigen. Zo kon het gebeuren dat in 1660 Willem Teellinck verbannen werd uit de provincie Utrecht, waar hij inmiddels predikant was. Hij wilde namelijk dat de overheid zich niet zou bemoeien met kerkelijke zaken en dat zij mee zou werken om het volksleven te reformeren. De onenigheid hierover liep uit op zijn verbanning.
Hiervan ging een verlammende invloed uit op de beweging, maar er gloorde nieuwe hoop met de benoeming van Jean de Labadie te Middelburg (het werk van Voetius). Spoedig werd die hoop echter de bodem ingeslagen, omdat De Labadie in botsing kwam met zowel de kerk als de politiek en afgezet werd. Daarna scheidde hij zich met zijn aanhangers af van de kerk.
De Nadere Reformatie daarentegen was een beweging binnen de kerk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de levensloop van Jacobus Koelman. Ook hij kwam in botsing met de overheid, wat uitliep op zijn verbanning uit de plaats Sluis. Daardoor kon hij bijna alleen in gezelschappen voorgaan. Toch wilde hij niet weten van een breuk met de kerk. Wel is het zo, dat de Nadere Reformatie onder andere door het verschijnsel van de gezelschappen, een min of meer aparte beweging binnen de kerk werd.
Aan het einde van de 17e eeuw verschoof de aandacht binnen de Nadere Reformatie van het openbare naar het innerlijke leven. De beweging had zeker haar stempel gezet op het dagelijks leven van gemeenten en gezinnen, vooral door de veelheid van boeken die uitgegeven waren. Maar zij had ook veel tegenwerking ontmoet van de overheid. Daardoor was wat zij nastreefde, politiek gezien, grotendeels een ideaal gebleven. Vaak wordt aangegeven dat met de verschuiving van de aandacht rond de eeuwwisseling, sprake is van het einde van de bloeiperiode en het begin van het einde. Maar er is nog onvoldoende onderzoek gedaan om vast te kunnen stellen waar de Nadere Reformatie als kerkelijke stroming ophoudt te bestaan. Als mogelijke maatstaf wordt gewezen op de oproep aan de overheid om het volksleven volgens een bepaald programma te reformeren. Maar ook de verinnerlijking die teveel van de Bijbel afvoert is hierbij een aandachtspunt. In de Nadere Reformatie was het gevaar aanwezig, dat men zo gericht was op het werk van de Heilige Geest in het hart, dat men uit het oog verloor dat de grond voor de zaligheid alleen in het werk van Christus te vinden is. Waar de aandacht teveel uitging naar het innerlijke geloofsleven, gingen er stemmen op om weer terug te keren naar de Reformatie: alleen de Schrift, alleen door genade, alleen door het geloof.

Wilhelmus à Brakel als vertegenwoordiger van de 'Nadere Reformatie'
Ook Wilhelmus à Brakel was een vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie. Ook hij had oog voor de misstanden en de zonden in het volksleven en riep de overheid op om daar iets tegen te doen. Hij heeft zelfs geruime tijd overwogen heeft om zich aan te sluiten bij de Labadisten, die zozeer aandrongen op een heilig leven, dat zij uiteindelijk een kerk van alleen wedergeborenen wilden oprichten (zie hoofdstuk 3). In zijn boek 'Redelijke Godsdienst' toont hij oog te hebben voor de noodzaak van de reformatie van het hart en voor de praktijk van de godzaligheid. Hij laat zien hoe de vreze des Heeren vanuit de binnenkamer, in afhankelijkheid, gestalte moet krijgen in de praktijk van elke dag. Hij was zelf ook een man van het gebed.

3. Visie op de kerk

In de Nadere Reformatie kwam de nadruk te linggen op de heiliging van het leven, zodat leer en leven beide gereformeerd zouden worden. Op zichzelf hoeft het niet verkeerd te zijn om ergens de nadruk op te leggen. Wel is het gevaar aanwezig dat men daarin doorschiet en uit balans raakt. Als tevel nadruk gelegd wordt op de levensheiliging, verliest men gemakkelijk uit het oog, dat men op deze aarde nooit volmaakt zal kunnen leven naar Gods wil.

Dat kan tot allerlei onbijbelse opvattingen leiden. Dat dit ook inderdaad is gebeurd, is te zien in het leven van Jean de Labadie. een tijdgenoot van Wilhelmus à Brakel.

Jean de Labadie
Jean de Labadie werd in 1610 in Frankrijk geboren. Tot zijn negenentwintigste jaar was hij een zeer begaafde leerling van de Jezuïeten. Maar na grondige bestudering van de Bijbel, ter bestrijding van de Hugenoten en nadat hij de geschriften van Johannes Calvijn had gelezen trad hij uiteindelijk toe tot de Hervormde Gemeerne van Montauban in 1650. Tot 1666 bediende hij op verschillende plaatsen in Frankrijk, Duitsland en Engeland het Evangelie. Onder andere in Genève was hij een gewaardeerd prediker. Hij viel op door zijn welsprekendheid en zijn ernst. Hij had veel weg van de bevindelijke predikers in Engeland en Holland. Hij drong aan op hervorming en vernieuwing van het hart. Omdat men in Nederland goede berichten over hem hoorde, werd hij in 1666 te Middelburg beroepen.
De verwachtingen waren hoog gespannen Men hoopte dat door zijn invloed de idealen van de Nadere Reformatie dichterbij zouden komen. Dat viel echter tegen. Tijdgenoten omschreven De Labadie als een moeilijk mens, heerszuchtig en betweterig Hij riep door zijn manier van optreden al snel weerstand op. Dat liep uit op zi|n schorsing en verbanning uit de provincie Zeeland. In 1669 werd hij door de synode van Dordrecht zelfs afgezet, samen met zijn leerling de predikant Pierre Yvon.

Het Labadisme
Na de afzetting van Jean de Labadie, week hij met zijn 'Evangelische Kerk' uit naar Veere. Daarna vestigde hij zich met zijn aanhangers achtereenvolgens in Amsterdam, Duitsland en Denemarken. Daar overleed hij in 1674. Yvon volgde hem op als leider van de sekte, Een jaar later kwamen de Labadisten terug naar Nederland en vestigden zich in Firesland. Daarop gaf de Friese synode opdracht om onderzoek te doen naar de opvattingen van deze volgelingen van De Labadie. De resultaten daarvan veroorzaakten verontrusting. Volgens de Labadisten bestaat de zichtbare kerk uitsluitend uit ware gelovigen. Die moeten dan ook de bestaande kerken verlaten en zich bij elkaar aansluiten. De Heilige Doop en het Heilig Avondmaal zijn ook alleen voor ware gelovigen. De kinderdoop kan dus niet bediend worden, want van kinderen kan men nog niet weten of ze wedergeboren zijn. Ware leden zijn duidelijk te onderscheiden van onware leden. Onware leden moeten door de predikanten van het Heilig Avondmaal afgehouden worden. Men verwacht een duizendjarig rijk op aarde, wat een tijd van triomf voor de Kerk zal betekenen.
De Labadisten noemden de Nederlandse Gereformeerde Kerk (destijds de officiële naam voor wat later de Hervormde Kerk is geworden) 'een vergadering van honden, zwijnen en goddelozen, en van ongelovigen en onherborenen'. Volgens hen ontbrak daar de liefde, werden er dwalingen verkondigd, de sacramenten ontheiligd en werd de kerkelijke tucht niet gehandhaafd. Zelfs vele predikanten zouden onherboren zijn en dus onbekwaam om te prediken. Dat was dan ook de reden dat de Labadisten zich afscheidden van de kerk en in aparte gezelschappen (conventikels) samenkwamen.

De strijd van Wilhemus à Brakel
De Labadisten verzetten zich tegen het verval in de kerk en dat was terecht. Er was sprake van groot verval. (zie hoofdstuk 2). Dat verzet was er de oorzaak van dat A Brakel aanvankelijk veel sympathie had voor de denkbeelden van De Labadie. Toen A Brakel predikant was in Stavoren, overwoog hij om zich aan te sluiten bij de Labadisten. Maar hij had geen zekerheid uit Gods Woord. Jean de Labadie gaf hem de raad om een maand of langer niet te preken, tijd te nemen om te bidden en Gods Woord te lezen. Het eerste wilde A Brakel niet, maar wat het overige betreft, schreef hij in een brief: "Ik volgde zijn raad met grote lust. 's Morgens vroeg ging ik naar mijn hof, bleef er de gehele dag tot 's avonds laat, vastte, bad, smeekte om de wil Gods te verstaan, en las in de Heilige Schrift.
Na verloop van een geruime tijd deed de Heere mij uit Zijn Woord zeer klaar (duidelijk) zien, dat ik in de rechte weg was, en dat hun weg was een afwijking van de waarheid."
Later heeft A Brakel zich nog een keer afgezonderd om te vasten, te bidden en te onderzoeken, omdat hij het voor zichzelf wel wist, maar nog niet sterk genoeg in zijn schoenen stond om anderen te kunnen waarschuwen. Al met al ging hier ongeveer vijf jaar overheen.

Waarom geen labadist?
In de 'Redelijke Godsdienst' is een hoofdstuk te vinden waarin A Brakel ingaat op de leer van de labadisten en die bestrijdt. Het is hoofdstuk 25 van deel I, met de titel: 'Men moet zich bij de kerk voegen, en bij dezelve blijven'. A Brakel laat in dit hoofdstuk zien, dat het een dwaling is om een zuivere kerk te willen hebben. Hij verwijst daarbij naar een boekje en twee brieven, die hij over dit onderwerp geschreven heeft.

Welke argumenten heeft A Brakel om het labadisme te bestrijden?
In de eerste plaats is het volgens hem niet goed om te streven naar een kerk van alleen wedergeboren mensen.
Vanuit de Bijbel maakt hij duidelijk dat er altijd kaf onder het koren geweest is. In 1 Korinthe 10 : 5 staat dat God in het overgrote deel van de kerk van het Oude Testament geen behagen had. Van de gemeente van Korinthe schrijft Paulus dat er hoererij voorkwam en dat er zelfs mensen dronken aan het Avondmaal deelnamen. En uit Openbaring 3 : 1-4 blijkt, dat de gemeente van Sardis de naam had dat zij leefde, maarzij was dood; er waren slechts weinig mensen, die met Christus wandelden. A Brakel meent, dat het beter is voor de kerk als mensen daarin blijven, zelfs als dat voor hen niet aangenaam is. Hij roept ieder op om het goede voor de kerk te zoeken en daarbij zijn gaven te gebruiken. De neiging om zich van de kerk af te scheiden, zou erop kunnen wijzen dat iemand niet veel liefde voor de zaak van Christus heeft, aldus à Brakel.
In de tweede plaats wees A Brakel nog enkele andere leerstellingen van de labadisten af.
Zij waren van mening, dat iemand die bekeerd wil worden, alleen de eer van God op het oog mag hebben en niet zijn eigen zaligheid. A Brakel stelt daar tegenover, dat die twee dingen niet te scheiden zijn. God komt juist aan Zijn eer door het zalig maken van zondaren.
De labadisten stelden ook. dat iemand het ware geloof kan bezitten, zonder zekerheid te hebben over zijn zaligheid. Iemand met een groot geloof zou tegelijk met veel twijfels te worstelen kunnen hebben. Maar A Brakel meent, dat geloof en zekerheid bij elkaar horen. Dus als iemand een groot geloof heeft, mag hij daaruit ook veel troost putten; als iemand een klein geloof heeft, geeft dat ook minder troost.
Tenslotte leerden de labadisten, dat met zekerheid vastgesteld kan worden, of iemand anders wedergeboren is of niet. Dat moet ook haast wel, als men een kerk van alleen wedergeborenen wil hebben. à Brakel bestrijdt deze visie met behulp van wat Calvijn hierover geschreven heeft. Calvijn stelt, dat God in deze zaak rekening gehouden heeft met de beperkingen van het menseh|k verstand. Daarom moeten al die mensen als leden van de Gemeente erkend worden, die door de belijdenis van het geloof, de levenswandel en het gebruik van de sacramenten, dezelfde God en Christus belijden. Dit noemt Calvijn het 'oordeel der liefde'

4. De 'Redelijke Godsdienst'

Kennismaking
Een boek dat na bijna drie eeuwen nog gelezen wordt, moet wel de moeite waard zijn. Dat is het geval met de 'Redelijke Godsdienst'. Dit lijvige boekwerk werd voor het eerst uitgegeven in 1700, in de periode dat A Brakel predikant was te Rotterdam. Het is zijn belangrijkste werk. Op het eerste gezicht nodigt de 'Redelijke Godsdienst' misschien niet erg uit tot lezen. Het zijn twee dikke delen die moeilijk te hanteren zijn.

Bovendien zijn wij tegenwoordig vaak meer gewend aan het vluchtig bekijken van korte artikelen, dan aan het lezen van een lang hoofdstuk over één onderwerp. Voor onze begrippen is de stijl van A Brakel ook wel wat langdradig. Toch zou een eerste kennismaking met een klein gedeelte uit dit hoofdwerk van 'vader Brakel' mee kunnen vallen. Al drie eeuwen lang hebben veel mensen deze boeken ter hand genomen en ook nu nog is er vraag naar. Blijkbaar hebben ze de mensen iets te bieden.
Dat is misschien te verklaren uit het feit, dat de 'Redelijke Godsdienst' geen droog wetenschappelijk werk is, maar juist heel praktisch van aard.
Het bijzondere ervan is, dat er allerlei onderwerpen aan de orde komen. Niet alleen de leer wordt besproken, maar ook bijvoorbeeld de tien geboden. Het gaat over christen zijn op zondag en in het dagelijks leven. Wilhelmus à Brakel gaat daarnaast in op allerlei vragen die mensen kunnen stellen, en hij houdt rekening met allerlei tegenwerpingen die mensen hem voor de voeten kunnen gooien. Van grote waarde is dat A Brakel heel veel teksten uit de Bijbel aanhaalt om zijn argumenten kracht bij te zetten.
Het is meteen duidelijk waar hij zijn mening op baseert. Op die manier kan ieder nagaan of zijn visie grond vindt in het Woord van God.

Korte inhoud
Het boek 'Redelijke Godsdienst' bestaat uit drie delen. Deel I vormt één band en deel II en III vormen samen de tweede band. Deel I bevat 43 hoofdstukken, deel II 60 en deel III 7.

In vogelvlucht bezien gaat deel I over God en Zijn Woord, over de schepping, over het werkverbond en het genadeverbond, over Christus, Zijn ambten, vernedering en verhoging, over de kerk, over de orde des heils en over de Sacramenten.
Deel II gaat over de heiligmaking. A Brakel behandelt hierin de Wet van de Tien Geboden en het Gebed des Heeren. Allerlei zaken die betrekking hebben op het dagelijks leven van een kind van God komen aan de orde, zoals: de vreze des Heeren, de verloochening van zichzelf, de liefde tot de naaste en het zingen. Ook wordt stilgestaan bij bepaalde aanvechtingen en perioden van geestelijke duisternis. Tenslotte mondt deel II uit in een overdenking van de eeuwige heerlijkheid.
Deel III gaat over de geschiedenis van de kerk. A Brakel begint bij het tijdvak van Adam tot Abraham, gaat na hoe de kerk eruit zag in het Oude en in het Nieuwe Testament, en eindigt met een behandeling van het boek Openbaring. En onderwerp wat hierbij ook aan de orde komt, is de geschiedenis van het Joodse volk en A Brakels visie op de toekomst van Israël.


De Redelijke Godsdienst, niet alleen voor theologen

Om het pastorale karakter van de Redelijke Godsdienst te laten zien, laten we a Brakel zelf aan het woord. Hij gaat in op de voorbereiding op het Heilig Avondmaal.

Wat moet iemand doen die onder de zelfbeproeving niet tot kennis van zijn staat kan komen en niet kan besluiten of hij bekeerd of niet bekeerd is? Mag zo iemand dan niet afblijven?
Antwoord: Men mag het nooit ais een voorrecht beschouwen dat men afblijven mag. Het moet een zeer grote smart verwekken, dat men niet mag aangaan, dat men moet afblijven. Het is een zeer verkeerd gedrag, als men om het gemoed tot rust te brengen redenen zoekt om af te blijven. Het is niet nodig, dat men voor men aangaat, een volkomen, vaste en werkzame verzekering heeft, zonder enige bekommernis of men in de staat der genade is, en dat men op zo'n verzekering kan terugvallen. Het is genoeg dat men ervan overtuigd is, dat er uitgaande daden van het geloof zijn en van de bekering, ook al durft men er deze gevolgtrekking niet uit op te maken: ik geloof, ik ben bekeerd.

Een waar gelovige zal ervaren:
a. Dat hij met zijn hele hart, de ene keer weliswaar gevoeliger dan de andere keer, uitgaat naar de Heere Jezus, om door Zijn bloed gerechtvaardigd, om door Zijn volbrenging van de wet met Zijn heiligheid bekleed en door Zijn Geest veranderd en geheiligd te worden; dat hij naar Jezus uitziet, verlangt, roept, loopt, wacht en zich daartoe aan Hem overgeeft; dat hij tegen het ongeloof worstelt om Jezus in het hart te brengen en om ervan verzekerd te worden, dat men in Hem gelooft en deel heeft aan Hem en Zijn weldaden.
b. Hij zal ervaren, dat hij er niet tevreden mee kan zijn, dat hij gelooft dat hij genade gekregen heeft, maar dat hij met zijn hele hart het bezit, het genot, de smaak van de weldaden van het verbond begeert; dat hij verliefd is op een daadwerkelijke vereniging met God, op een leven onder de indruk van de tegenwoordigheid van de Heere, op vrede in de consciëntie, op de liefde en vrees des Heeren. Als hij dit mist, is hij ellendig. Als hij dit verloren heeft, kan hij niet rusten, totdat hij het weer krijgt. Want dit is zijn leven, zijn zoetigheid, zijn zaligheid.
c. Hij zal een haat en afkeer van de zonde in zich vinden; een smart als hij zondigt; een telkens weer opstaan en een gaan tot het bloed van Jezus tot verzoening, een lust en liefde om voor de Heere welbehaaglijk te leven. Hij ervaart een strijd tussen vlees en geest; dat de aardse begeerlijkheden hem voortdurend tot de aarde trekken en van God af; en dat de geest, het herboren gedeelte, het geestelijk leven dat in hem is, hem voortdurend weer van de zonde tot God trekt en dat in deze strijd dan weer, tot zijn smart, het vlees de overhand heeft en dan weer, tot zijn blijdschap, de geest.

Als iemand in waarheid deze gestalten en werkingen in zich ervaart, dan is hij in een staat waarin hij tot de tafel kan toetreden, ook al heeft hij de heldere verzekering niet. Aan die verzekering ontbreekt het vele gelovigen, hetzij door gebrek aan kennis van het Woord, hetzij door de zwakheid van het historisch geloof, hetzij door de vrees dat ze zich zouden kunnen bedriegen of hetzij omdat ze bij die genade nog zoveel zonde zien. Zulken mogen niet afblijven, maar ze zijn verplicht om onder de feesthoudende menigte toe te treden, om door het gebruik van de tekenen verzekerd te worden van de beloften die aan zulken als hier getekend, gedaan zijn.


Van de wedergeboorte (Hooldstuk 31, deel 1)
Omdat A Brakel een vertegenwoordiger is van de Nadere Reformatie (zie hoofdstuk 2 van deze schets), is gekozen voor een bespreking van het hoofdstuk over de wedergeboorte.
Wat opvalt bij een eerste blik op het begin van hoofdstuk 31, zijn de klein gedrukte woorden in de kantlijn. Het blijken aanduidingen te zijn van waar het in de betreffende paragraaf over gaat. Als iemand, voordat hij gaat lezen, een idee wil krijgen van wat er in dit hoofdstuk behandeld wordt, kan hij deze aanduidingen in de kantlijn doornemen. Op deze manier is het hoofdstuk heel kort samengevat. Het tweede dat opvalt, is dat het hoofdstuk verdeeld is in punten, die vaak ook weer onderverdeeld zijn.
Bijvoorbeeld: Punt I gaat over de omschrijving van het woord 'wedergeboorte'. Punt II gaat over de noodzakelijkheid van de wedergeboorte.
Daaronder zijn dan weer 3 argumenten te vinden op grond van de Bijbel, waarom wedergeboorte nodig is. Het geheel is dus zeer systematisch van opzet.
Verder is te zien dat veel Bijbelteksten in een kleine letter uitgeschreven zijn, zodat in één oogopslag duidelijk is dat op die plaats woorden uit de Bijbel staan.
Hoofdstuk 31 begint met een omschrijving van het begrip 'wedergeboorte'. A Brakel noemt de wedergeboorte de overgang van de geestelijke dood tot het geestelijke leven.
Die wedergeboorte is nodig, zelfs voor mensen als Nicodemus en Saulus van Tarsen, die onberispelijk leefden naar de wet. Zonder wedergeboorte kan een zondig mens niet samen zijn met de heilige God. Zonder wedergeboorte moeten mensen sterven. Alleen wedergeboren mensen ontvangen het eeuwige leven in het koninkrijk van God.
Wanneer wordt iemand wedergeboren? A Brakel: 'Als iemand aan mij vraagt, waaraan hij het eerste begin van zijn wedergeboorte kan kennen, antwoord ik: Aan de eerste daad van het geloof. Als men verder vraagt, wanneer men de eerste daad van het geloof beoefent en of men de tijd daarvan niet moet of kan weten, antwoord ik: Men hoeft die tijd niet te weten en men kan die ook niet zeker weten.
Stelt men het begin bij de eerste krachtige overtuiging, dan rekent men te vroeg, want naar alle waarschijnlijkheid had men toen het geloof nog niet. Stelt men het begin van het geloof bij de eerste daad van het geloof die men met bewustzijn en bijzondere hartelijkheid deed, dan rekent men te laat, want naar alle waarschijnlijkheid had men het geloof al eerder.
Hierom acht ik, dat men de precieze tijd van het geloof en van de wedergeboorte niet of zeer zelden weten kan. Bovendien, het is niet nodig dat te weten. Het is genoeg, als men op goede gronden uit het Woord van God en uit de goede kennis van zijn hart en daden kan afleiden, dat men gelooft en dat men wedergeboren is.'
à Brakel bespreekt de wedergeboorte aan de hand van zes punten. Hij probeert als een goede herder allerlei soorten mensen leiding te geven. Hij hoopt dat onbekeerde mensen daardoor de ernst van hun toestand zullen inzien en God zullen vragen om bekering. Tegelijkertijd beoogt hij de verzekering van wedergeborenen.
Daardoor zal er groei en blijdschap zijn in het geloof.
De wedergeboorte is niet een puur verstandelijk, uiterlijk leven zoals Gods Woord dat gebiedt. Het is een overgang van de geestelijke dood naar het geestelijk leven. Het middel waardoor God de wedergeboorte werkt, is Zijn Woord. Dat doet Hij op verschillende manieren. A Brakel:
a. Sommigen worden haastig, in een korte tijd overgebracht, als in één ogenblik. Voorbeelden zijn Zacheüs en de moordenaar, velen op de pinksterdag en de stokbewaarder. Anderen worden langzamer overgebracht.
b. Sommigen worden overgebracht door en met sterke verschrikkingen en ontsteltenissen van de wet, de dood en van de verdoemenis, zoals degenen op de pinksterdag en de stokbewaarder (Hand. 16 : 27).
c. Sommigen worden op een zeer evangelische wijze overgebracht. De zaligheden en de volheid van de Middelaar Jezus Christus overstelpen de ziel en de zoetigheden van de evangelische goederen vervullen zo hun ziel, dat ze geen tijd hebben met verschrikking aan hun zonden te denken. Maarzij worden als verslonden door het Evangelie en ze ontvangen Jezus met blijdschap zoals Zacheüs (Luk. 19 : 6, 10).
d. Sommigen brengt de Heere over in veel bedaardheid door het gezicht van de waarheden. In bedaardheid zien ze hun zonden en hun ellendige staat buiten Christus en de zaligheden van de bondgenoten, alsmede de waarheid van de aanbieding van Christus door het Evangelie aan hen. In dit beschouwen der waarheden worden ze langzamerhand en buiten hun weten veranderd en worden ze gehoorzaam aan de waarheid. Door de kennis van de waarheid worden ze gelovig en hun hart wordt gereinigd (1 Petr. 1 : 22). Ze hebben niet veel smartelijke droefheid en ook geen vervoerende blijdschap, maar een genoegen in en een zoete goedkeuring van de waarheden, zowel ten opzichte van hun ellende, als ten opzichte van hun zaligheid in Christus en hun aannemen van en verlaten op Christus. Dit zijn doorgaans de bestendigste en standvastigste christenen,
e. Sommigen worden langzamerhand bekeerd, met veel verwisseling van droefheid, blijdschap, geloof, ongeloof, strijden, overwinningen, vallen en opstaan. Dit is de gewone weg, die God doorgaans houdt in de bekering van mensen. Als ik zeg: langzamerhand, dan bedoel ik bekering in ruime zin, in haar hele omvang, van de eerste overtuiging af tot de bewustheid dat men Christus aanneemt. Want anders is het een zeker feit, dat de bekering in één ogenblik geschiedt; in één moment wordt de ziel van dood levend; tussen dood-zijn en levend-zijn is geen tijd.

Deze bekering is volgens A Brakel de weg waar de Heere meestal gebruik van maakt om mensen tot Hem te leiden. Hij bespreekt die weg uitvoerig. Vooraf geeft hij echter aan dat niemand ongerust hoeft te zijn als het bij hem of haar op een andere manier gegaan is, als de bekering er maar is. Gods wegen zijn vaak wonderbaar.
Als men erop let, kan dat tot verwondering zijn en tot zekerheid brengen.
Op welke leeftijd worden de meeste kinderen van God wedergeboren?
Volgens A Brakel gebeurt dat meestal tussen het veertiende en vijfentwintigste levensjaar, op plaatsen waar het Evangelie helder en krachtig klinkt. Maar het kan ook op jongere leeftijd gebeuren, in de kindertijd.
Zelfs is wedergeboorte mogelijk op het laatst van iemands leven, gezien het voorbeeld van de moordenaar aan het kruis. Daar is echter maar één voorbeeld van en daarom wekt hij kinderen en jonge mensen op om in hun jonge jaren aan hun Schepper te gedenken (Prediker 12 : 1).
Als het goed is, is het aan iemand te merken dat hij of zij wedergeboren is.
Het is te zien aan de vruchten.
A Brakel noemt er acht. Het leven van een wedergeborene is gericht op God. Zo iemand heeft hoogachting voor alles wat met de dienst van God te maken heeft. Hij leeft anders dan toen hij nog geestelijk dood was. Hij denkt niet in de eerste plaats aan aardse dingen, maar houdt zich bezig met geestelijke zaken. De eer van God gaat zwaarder wegen dan het eigen ik. Hij vertrouwt niet op mensen, maar alleen op God. Zo iemand gedraagt zich anders en gaat met andere mensen om dan voor zijn wedergeboorte.
Als wedergeboren mensen zien dat zij genade van God hebben ontvangen, moeten zij dat ook erkennen. Zij mogen en moeten zich in hun geluk verblijden.


Uitleiding
Met deze schets over Wilhelmus à Brakel is een klein deel van de geschiedenis van de kerk belicht. Het gaat echter niet alleen om kennis van de geschiedenis op zichzelf. Een belangrijke vraag is ook: 'Valt er iets te leren van A Brakel voor deze tijd?'.
Zo krijgt dit kerkhistorische onderwerp een actuele spits. Er zijn in ieder geval drie zaken te noemen die ook in deze tijd aandacht verdienen. In de eerste plaats kunnen wij van A Brakel leren dat een goede leer alleen niet genoeg is. Om zalig te worden is het geloof in de Heere Jezus Christus, gewerkt door de Heilige Geest, onmisbaar. Anderzijds kan het niet anders, of geestelijk leven komt uit in de vruchten. Een geloof zonder werken is immers een dood geloof (Jak. 2 : 26). In het dagelijks leven moet het merkbaar zijn dat iemand wedergeboren is: de praktijk van de godzaligheid. Tenslotte is het belangrijk om te beseffen dat de heiliging van het leven nu nog niet volmaakt kan zijn.
Ook Gods kinderen blijven tot aan hun dood zondaren. Zij mogen elkaar echter vinden in de erkenning van Christus als de door God gegeven Zaligmaker, wat tot uiting komt in hun belijdenis, hun levenswandel en hun deelname aan de sacramenten.


Om te lezen 

W. à Brakel De Redelijke Godsdienst: zie ook de  gedachtenispreek achterin de tweede band: 'Algemene rouwklacht in de straten van Rotterdam', door Abraham Hellenbroek. 
W. à Brakel Diverse delen uit de Redelijke Godsdienst zijn apart verkrijgbaar. Deze zijn herschreven in hedendaags Nederlands door dr. S.D. Post 
T. Brienen De Nadere Reformatie en haar belangrijkste vertegenwoordigers 
O.J. de Jong ea. Het eigene van de Nederlandse Nadere Reformatie 
F. Los Wilhelmus à Brakel 

Documentatieblad van de Stichting Studie der Nadere Reformatie, bijvoorbeeld
11e jaargang, nr.2 'De Nadere Reformatie en het gereformeerd piëtisme' 
17e  jaargang, nr.2, waarin o.a. 'De verhouding Reformatie en Nadere Reformatie' 
19e  jaargang, nr.2 'Nadere Reformatie: opnieuw een poging tot begripsbepaling'.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1999

Mivo +16 | 20 Pagina's

Wilhelmus à Brakel

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1999

Mivo +16 | 20 Pagina's