Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Onze Vader

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Onze Vader

38 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Is het eigenlijk wel nodig dat wij bidden? God weet toch alle dingen? Hij hoeft toch niet op de hoogte te worden gebracht van al onze noden en zorgen? De Heidelbergse Catechismus zet direct een streep door deze vragen. Het gebed is wél nodig, want God vraagt het van mensen (Zondag 45). De Heere vraagt ons te erkennen Wie Hij is, en om dankbaarheid. Als we dan niet bidden, erkennen we Hem niet als de Gever van al het goede.
De Bijbel zegt dat de Heere alle dingen weet. De Bijbel zegt zelfs dat de Heere zal antwoorden voordat de mensen roepen. Toch wil de Heere hiermee niet zeggen dat de mensen dan wel zorgeloos en slaperig mogen zijn en daarom ook niet hoeven te bidden. Op het gebed wil de Heere geven wat nodig is. Daarom zegt de catechismus ook dat God alleen diegenen Zijn genade en de Heilige Geest wil geven "die Hem met hartelijke zuchten zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken". Dus niet alleen bidden is nodig, maar ook danken. Als de Heere die dingen geeft waarom gebeden is, dan is er alle reden om Hem daarvoor te danken.
In deze schets gaat het over het gebed. Het gaat niet over een gebed dat door mensen is bedacht, maar over het gebed dat de Heere Jezus aan zijn discipelen heeft geleerd: het 'Onze Vader'.
In het eerste hoofdstuk staan enkele gedachten, die bij het bidden heel belangrijk zijn. In het tweede hoofdstuk wordt kort iets gezegd over de aanleiding tot het gebed en over de opbouw van het gebed. Vervolgens worden de verschillende beden uit het 'Onze Vader' besproken.

1. Het gebed

Als je gaat bidden, is het niet zo dat je er een briefje bij kunt pakken, waarop staat hoe je bidden moet. Het is niet zo dat als je aan een aantal regels voldoet, je dan goed kunt bidden. Toch is het wel belangrijk om na te denken wat je doet als je gaat bidden. De Heere vraagt namelijk wel een aantal dingen, waarover iemand die gaat bidden goed nadenken moet.

Hier volgen in het kort vier dingen die heel belangrijk zijn bij het gebed.

Besef van Gods heiligheid
Bij het bidden moet je beseffen dat je tot God gaat spreken. Bij het zoeken van de Heere moet altijd bedacht worden dat Hij heilig is. Afdwalende en oneerbiedige gedachten ziet Hij. Hoe gemakkelijk kan je met enige haast bidden zonder afstand te nemen van de dingen waarmee je druk bezig bent. Zo kunnen je gedachten tijdens het bidden makkelijk afdwalen naar de nieuwe brommer, die je wilt kopen, of naar het proefwerk dat morgen gegeven wordt. Toch betekent dit niet dat alle zorgen en gedachten vergeten moeten worden. De Bijbel geeft veel voorbeelden van mensen die juist vanuit een noodsituatie bidden. Dan zijn in hun gedachten de zorgen van het moment aanwezig. Denk hierbij aan David als hij door de Zifieten is verraden. Daardoor is hij in grote moeilijkheden gekomen, juist dan bidt hij: "O God, verlos mij door Uw Naam'.

Kennis van eigen nood
ln de tweede plaats is het nodig om onze eigen nood en ons gebrek te kennen. Want vragen om iets wat je toch niet nodig hebt, is eigenlijk overbodig. Maar als er echt nood is, dan zal er in het gebed ook een groot verlangen zijn dat de nood wordt opgelost. De Kananese vrouw is hier een duidelijk voorbeeld. Zij legde haar nood voor de Heere neer en bad zonder ophouden om genezing van haar dochter. Bidden uit nood staat tegenover bidden uit sleur, alsof er aan een verplichting voldaan moest worden.
Ook kan het zo zijn dat iemand om vergeving van zijn zonden bidt, terwijl hij er niet van doordrongen is, dat hij werkelijk een zondaar is. Daarom zegt de catechismus ook: "dat wij onze nood en ellendigheid recht en grondig kennen". Dat betekent dus dat we weten welke nood er is, maar dat we daarvan ook diep doordrongen zijn.

Nederigheid
Ten derde: er is geen plaats voor hoogmoed of zelfvertrouwen. De Heere vraagt om nederigheid, want Hij is niet verplicht om te luisteren en antwoord te geven. Jesaja wist dat hij niets had verdiend. Hij wist dat hij veel verkeerde dingen deed. Maar ook van de goede dingen die hij had gedaan, wist hij dat de Heere hem daarvoor niet hoefde te belonen. Daarom zei hij dat zelfs zijn gerechtigheden als een wegwerpelijk kleed waren (Jes. 64 : 6).
Jesaja pleitte niet op wat hij zelf verdiend zou hebben of wat hij zelf waardig was, maar hij wijst op de Naam en de eer van de Heere: "Om Uws Naams wil, Heere, zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot" (Ps. 25). Uit dit voorbeeld blijkt ook dat het gebed van een nederige een schuldbelijdenis bevat en een vraag om vergeving van zonden.

Vertrouwen
Tenslotte, bidden hoort samen te gaan met verwachting en een vaste hoop op verhoring. Dat wil zeggen: bidden met vertrouwen dat de Heere zal geven wat nodig is. Hoewel er veel strijd en twijfel kunnen zijn, roept de Heere toch op om te bidden in geloof: "Ik zeg u, alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden " (Mark. 11 : 24). Ook Jakobus zegt: "Indien iemand wijsheid ontbreekt, dat hij ze begere van Hem; (...) maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende" (Jak. 1 : 5).

Uit het bovenstaande blijkt wel hoe onmisbaar het geloof is. Het geloof dat de Heere Zelf wil werken door de prediking van Zijn Woord en het werk van Zijn Geest. Paulus heeft daarom ook gezegd: "Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken" (Hebr. 11 : 6). In de harten van degenen die geloven, zendt God Zijn Heilige Geest. Dat is de Geest der genade en der gebeden (Zach. 12 : 10). Deze Geest leert ons bidden en zuchten.
Juist als de mensen niet meer weten te bidden zoals het behoort, komt die Geest de menselijke zwakheden te hulp. Dan bidt de Heilige Geest Zelf voor hen met onuitsprekelijke zuchtingen (Rom. 8 : 26).

Verwerking

Het gebed en Het 'Onze Vader'

1 Wat is bidden?
2 Welke gebedshouding is belangrijk in het verschijnen voor de Heere?
Vergelijk de volgende gedeelten:
a. de farizeeër en de tollenaar (Luk. 18 : 9-14, zie ook: Matth. 6 : 5)
b. 1 Sam. 1 : 26
3 Wanneer hoort God naar het gebed? En wanneer verhoort hij het?
4 Wat is belangrijk om te beseffen wanneer je bidt?
5 Hoe bid jij? Vergelijk het met de structuur en inhoud van het Onze Vader.

2. Het 'Onze Vader'

Leer ons bidden...
De discipelen van de Heere Jezus wisten dat zij niet zo goed konden bidden. Niet voor niets vroegen zij dan ook: "Heere, leer ons bidden" (Luk. 11 : 1). Op het eerste gezicht lijkt dit een vreemde vraag, want als ze om zich heen keken, dan zagen ze voorbeelden genoeg.

Dat waren de Farizeeërs die op de hoeken van de straten lange gebeden deden. Jezus leerde hen echter dat zij dit alleen maar deden om bij de mensen in een goed blaadje te komen (Matth. 6 : 2). Hiervan konden de discipelen niets leren. Maar zij hadden ook de Heere Jezus zien bidden en zij wisten dat Johannes zijn volgelingen ook had leren bidden. Omdat zij wisten dat zij van de Heere Jezus konden leren, hebben zij aan Hem gevraagd of Hij hen het bidden wil leren. De Heere Jezus beantwoordt de vraag van Zijn discipelen en leert hen het Onze Vader. Dit gebed bestaat uit zes beden. De eerste drie gaan in het bijzonder over de eer van God. In de laatste drie wordt God gebeden om die dingen die op de menselijke nood betrekking hebben. Naast de zes beden heeft het gebed een aanspraak en een slot. Met Zijn antwoord heeft de Heere aan de discipelen een voorschrift gegeven hoe zij moeten bidden. Het 'Onze Vader' is dan ook niet alleen een gebed dat nagebeden dient te worden.

De aanspraak: "Onze Vader, die in de hemelen zijt"
"Onze Vader, die in de hemelen zijt". Deze woorden vormen als het ware het adres van het 'Onze Vader'. De Heere Jezus wil met deze woorden zeggen tot Wie het gebed gericht moet worden. Want wie bidt, zegt niet zomaar een aantal zinnen op.
Integendeel, het gebed wordt gericht tot Iemand Die luistert.

Vader en kind
Allereerst valt het op, dat God hier 'onze Vader' wordt genoemd. Tussen God en de mensen is een grote afstand, die er is gekomen door de zondeval in het paradijs. Zoals Adam met God wandelde, voordat hij van de boom had gegeten, zo kunnen mensen nu niet meer met God wandelen. Als dit zo is, hoe kunnen zondige mensen dan ooit tot God bidden? Dat kan alleen als Hij hen aanziet in Christus, Die voor de zonden heeft betaald.
Alleen diegenen die met God verzoend zijn, door het geloof, mogen God hun Vader noemen. Johannes zegt van hen: "... dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven" (Joh. 1 : 12). Wie zou het durven om zichzelf Gods kind te noemen, die niet in Christus als kind is aangenomen?
Het gaat hier dus over de relatie van een vader en zijn kind. Een kind zal zich niet zomaar aan een vreemde toevertrouwen, maar alleen aan zijn vader, omdat hij hem vertrouwt. Nu wil de Heere ook, dat degenen die tot Hem bidden op Hem vertrouwen, zoals een kind op zijn Vader vertrouwt.
In de catechismus wordt gevraagd: "Waarom heeft ons Christus geboden God alzo aan te spreken: Onze Vader?" Hierop wordt als antwoord gegeven: "Opdat Hij van stonden aan, in het begin onzes gebeds, in ons de kinderlijke vreze en toevoorzicht tot God verwekke..." (Zondag 46).
Kinderlijke vrees is iets heel anders dan angst. Het zou wel goed te begrijpen zijn als Gods kinderen, als zij tot God bidden, een zekere angst zouden hebben. Want God is zo heilig, en zij zijn zulke zondige mensen. Maar juist deze angst wil God wegnemen door Zichzelf voor te stellen als Vader. Door het gebruik van deze Naam wil Hij leren dat de mensen op Hem kunnen vertrouwen, zoals een kind op zijn vader vertrouwt.
Maar als je nu het geloof niet hebt, mag je God dan niet Vader noemen?
God is toch ook Vader van Zijn schepping? Dat is zeker waar. Hij is de Schepper van hemel en aarde, Schepper van ons leven. Maar daarbij moet wel bedacht worden dat de verhouding tussen God en Zijn schepping door de zonde verstoord is. Deze verhouding kan alleen hersteld worden door wedergeboorte en geloof.
God aanspreken als Vader krachtens de schepping mist ten diepste de band van vertrouwen die er is tussen een vader en zijn kind. Aan de andere kant verplicht de Heere Jezus Zijn discipelen om zo te bidden. Toch waren ook de discipelen niet altijd zulke gehoorzame kinderen. Ze zijn bij de Heere Jezus weggevlucht toen Hij gevangen werd. En Petrus heeft zijn Meester verloochend. Ook begrepen ze er zo weinig van dat Jezus moest lijden en sterven. En toch zegt Hij tegen hen: "Gij dan, bidt aldus: Onze Vader..." Hij zegt niet dat zij zelf eerst moeten weten dat God hun Vader is, voordat zij zo mogen bidden. Natuurlijk is het een groot verschil of de Vadernaam onverschillig en uit sleur wordt uitgesproken of dal er een hartelijke wens en een begeerte is dat God om Christus wil ook jouw Vader is. Zou de Heere juist degene die zo bidt niet die kinderlijke vrees willen geven? Eén ding moet goed onthouden worden. Wie God aanspreekt als Vader verplicht zich ook om zich als Zijn kind te gedragen. Als we dit bedenken, zal er altijd eerbied en ontzag zijn bij het uitspreken van de Vadernaam.

Gods hemelse macht
God wil echter niet dat mensen over Hem op een aardse manier zouden denken. Daarom wordt in de aanspraak van het gebed ook Gods hemelse macht genoemd: "Die in de hemelen zijt". Met deze woorden 'Die in de hemelen zijt' wordt dan ook aangegeven dat Gods macht veel groter is, dan de macht van een vader hier op aarde. Hiermee laat Jezus dus zien, dat God almachtig is. Daarom mogen de mensen alles van Hem verwachten, voor lichaam en ziel.

Verwerking

De aanspraak: "Onze Vader, die in de hemelen zijt"

1. Mag iedereen God aanspreken als "Onze Vader"?
2. Zie jij een spanning in: "Onze Vader, die in de hemelen zijt."
Waarom wel / niet?
3. Welke verplichting brengt de aanspraak: "Onze Vader" met zich mee?
4. "die in de hemelen zijt"...God is toch overalomtegenwoordig?

De eerste bede: 'Uw Naam worde geheiligd" 

Kennis van Zijn Naam
ln de eerste drie beden gaat het in de eerste plaats om de eer van God, zoals hierboven al is opgemerkt. De eerste bede luidt dan: "Uw Naam worde geheiligd". Met het woordje 'Naam' wordt God Zelf bedoeld, maar ook alle dingen waardoor Hij Zichzelf in de wereld bekend maakt. Zo maakt de Heere Zich bekend door Zijn Woord, maar bijvoorbeeld ook door de schepping of door wonderen. Want in al Zijn werken laat de Heere Zijn almachtigheid, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en wijsheid duidelijk zien (Zondag 47). Allereerst gaat het er dan om dat wij zelf de Heere recht, op de juiste wijze kennen.
Deze bede komt op uit de nood en het gebrek aan kennis van de Heere. Deze nood gaat echter verder dan onze persoonlijke nood. Het heeft ook betrekking op de wereld die de Heere niet kent. Daarom wordt hier ook gevraagd, of de hele aarde vol mag zijn van de kennis van de Heere (Jes. 11 : 9). Dit vormt een grote tegenstelling met de tijd waarin Noach leefde (Gen. 6). Toen was er zo weinig kennis van de Heere, dat de mensen alleen aan zichzelf dachten en God niet eerden. De Heere heeft daarom ook de aarde met de zondvloed gestraft. Zo laat deze bede zien dat het nodig is dat alle onkunde wordt weggenomen door er de juiste kennis voor in de plaats te geven.

Eerbeid voor Zijn Naam
In deze bede gaat het er niet alleen om dat de Heere in al Zijn werken gekend wordt, maar het gaat er ook om dat de mensen leven zoals de Heere dat wil, namelijk tot Zijn eer. Juist als mensen die christen worden genoemd, zondigen, wordt de Naam van de Heere geen eer aangedaan. Daarom is deze eerste bede ook een vraag om heiligmaking en kracht. Kracht om tot eer van God te leven. De catechismus zegt dat we met gedachten, woorden en werken dingen kunnen doen die zondig zijn en niet tot eer van God zijn. In plaats van het overtreden van Gods geboden, waardoor de eer van de Heere wordt aangetast, wordt er in deze bede juist gevraagd dat de gedachten, woorden en werken zo worden gebruikt dat zij Gods eer op het oog hebben. In Psalm 45 worden de gedachten en woorden in een adem genoemd. Ze worden allebei gebruikt om de Heere te eren. "Mijn hart (gedachten) geeft een goede rede op; ik zeg (woorden) mijn gedichten uit van een Koning" (vs.2).

Verwerking

De eerste bede: 'Uw Naam worde geheiligd"

1. In de Bijbel wordt soms gesproken over 'de Naam' (bijv. in Lev. 24 : 10-16). Waarom wordt hier niet gezegd: 'de HEERE'?. Wat houdt dit voor ons in?
2. Leg de eerste bede "Uw naam worde geheiligd" uit in eigen woorden.

De tweede bede:
"Uw Koninkrijk kome"

Onderwerping
Bij het Koninkrijk van God kun je denken aan deze wereld, waarover God koning is. Hij heeft immers alle macht, waardoor hij de wereld regeert en bestuurt. Daarom gebeurt er in deze wereld niets buiten Zijn wil om. Over deze betekenis van het Koninkrijk van God gaat het niet in deze bede. Het Koninkrijk waarover het hier gaat, is het rijk waar God met Zijn Woord en Geest regeert. Door Zijn Woord en Geest regeert de Heere over Zijn Kerk.
Van dit Koninkrijk zijn geen zichtbare grenzen aan te geven, zoals dat tussen verschillende landen wel mogelijk is. Want overal waar God Zijn kinderen
Want overal waar God Zijn kinderen heeft, is ook Zijn Koninkrijk. Als nu de tweede bede luidt: "Uw Koninkrijk kome", dan wordt er dus gevraagd of de Heere Koning wil zijn. Allereerst is het een vraag of de Heere Koning wil zijn in het leven van degene die bidt.
Hij vraagt of de Heere het in zijn leven voor het zeggen wil hebben en of hij zich aan de Heere mag onderwerpen.
De catechismus gebruikt in Zondag 48 ook het woordje 'onderwerpen', zoals een knecht het gezag van zijn koning erkent en daardoor aan hem onderworpen is. Als het goed is heeft Gods Woord, de Bijbel, het voor het zeggen in het leven van Gods Kinderen. Omdat zij niet volmaakt zijn, bidden zij om het gezag van Gods Woord in hun leven, opdat zij daardoor de Heere steeds meer gehoorzaam zullen zijn.

Uitbreiding van Gods Koninkrijk
Naast de bede dat het Woord zeggenschap mag hebben in het leven van Gods kinderen, houdt de bede om de komst van Gods Koninkrijk ook de uitbreiding van de Kerk in. Zoals de catechismus aangeeft, gaat het hierbij om twee dingen: bewaren en vermeerderen. Bewaren wil zeggen dat de Kerk zelf blijft bestaan. Door onderwijs vanuit het Woord wordt de Kerk versterkt, zodat er verweer is tegen aanvallen van buitenaf. Maar ook wordt de Kerk versterkt, als God haar Zijn genadegaven geeft en Hij steeds meer in haar leeft en regeert. Daarbij is het ook nodig dat de Kerk bewaard wordt voor verleidingen en allerlei soorten dwalingen. In de tweede plaats spreekt de catechismus over vermeerderen. Vermeerderen betekent hier: uitbreiden of groter worden. Hier wordt dus gevraagd of de Heere de Kerk wil uitbreiden en of Hij nog meer mensen tot Zijn onderdanen wil maken. Met andere woorden: of de Heere nog mensen wil bekeren.
Hierover heeft Petrus het ook als hij zegt: "Gij, die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt geworden" (1 Petr. 2 : 10). Deze mensen behoorden dus, voordat zij geroepen waren, niet tot Gods volk, maar nadat zij geroepen zijn wel. Hiermee is het woord 'vermeerderen' duidelijk geworden.
Maar ook wordt hier duidelijk hoe nauw de eerste bede aan de tweede verbonden is. In de eerste bede wordt gezegd, dat de Kerk zich zo moet gedragen, dat Gods Naam niet wordt gelasterd. Maar tegelijk wordt daarbij gezegd dat zij zich zo moet gedragen dat Gods Naam daardoor geprezen wordt. De Kerk behoort een leesbare brief van Christus te zijn, die door de mensen gelezen wordt (2 Kor. 3). Als Gods kinderen leven zoals de Heere dat van hen vraagt, dan kunnen ande- re mensen daardoor jaloers worden. Zo jaloers misschien, dat zij eigenlijk ook wel zo zouden willen leven. De Kerk heeft de roeping om een goede levenswandel te hebben, op school of op het werk. Maar de kerk heeft ook de roeping om het Woord van God in de wereld bekend te maken. De Bijbel moet niet binnen de vier muren van de kerk blijven, maar ook de mensen buiten de kerk moeten weten wat er in de Bijbel staat. Denk aan de opdracht die Jezus bij Zijn hemelvaart aan Zijn discipelen gegeven heeft: "Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen" (Mark. 16 : 15). Het uitdelen van evangelisatiefolders is hiervan een goed voorbeeld.
Maar denk ook eens aan evangelisten, die in (grote) steden mensen op straat aanspreken.

Afbreuk van het rijk van de duivel
Aan de uitbreiding van Gods Koninkrijk is de vernietiging van het rijk van de satan nauw verbonden.
Alles wat door de satan wordt bedacht om zijn eigen rijk te handhaven, moet worden verstoord. Zo kan een christe lijke partij aan de gemeenteraad vragen of een houseparty verboden kan worden. Deze partij weet dat op houseparty allerlei godslasterlijke teksten te horen zijn. Door een verbod op zo'n feest, wordt de duivel verhinderd in zijn werk om mensen te verleiden.
Zolang de satan op zoveel terreinen nog macht heeft, kan dit deel van het gebed niet gemist worden.

Votooiing van Gods Koninkrijk
Tenslotte, als er gebeden wordt om de komst van Gods Koninkrijk, wordt ook de wens uitgesproken, dat dit Rijk er eens zal zijn. Nu dit Rijk nog niet volkomen is, moet het worden uitgebreid, maar eens zal de laatste van Gods kinderen zijn toegebracht.
Nadat Christus zal zijn wedergekomen en het oordeel zal hebben uitgesproken, dan zal Zijn Rijk volkomen zijn.
Dan zal het rijk van de satan volledig afgebroken zijn en zal God Zelf Koning zijn. Een Koning "Wiens rijk geen einde zal hebben", zegt Athanasius.

Verwerking

De tweede bede: "Uw Koninkrijk kome"

1. Welke verschillende zaken kun je onderscheiden in de H. Cat. zondag 48, vr. 123?
2. Er wordt wel eens gezegd:
"Ik bid niet voor de wederkomst, Als de Heere Jezus nu terug zou komen zijn er nog zoveel mensen die niet bekeerd zijn".
Wat zou je antwoord hierop zijn? Durf jij voor de wederkomst te bidden?
3. Wat kun jij doen om de uitbreiding van Gods Koninkrijk te bevorderen? (zie het kader 'vr. 34' en H. Cat. vraag 123)


vr. 34. Om welke middelen, die de uitbreiding van dit Koninkrijk bevorderen, moeten wij bidden?
Antw. Wij behoren te bidden, dat het Evangelie door de gehele wereld verkondigd mag worden; dat de Joden geroepen zullen worden; dat de volheid der heidenen mag komen; en ook dat de inzettingen van Christus zuiver gehouden en krachtdadig gemaakt mogen worden tot bekering van hen, die nog in hun zonden zijn.
E. & R. Erskine en J. Fisher, De kennis der Zaligheid. De Kleine Catechismus van Westminster toegelicht in vragen en antwoorden.


De derde bede: "Uw wil geschiede gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde"

Gehoorzaam zijn
Hoe zal Gods Naam worden geheiligd en hoe zal Zijn Koninkrijk komen als Zijn wil niet wordt uitgevoerd? Deze bede is voor een mens eigenlijk erg vernederend en moeilijk om te leren.
Want mensen hebben een eigen wil, die zo gemakkelijk tegen de wil van God ingaat. Hoe moeilijk kan het zijn om te zeggen dat het goed is wat de Heere doet, terwijl je net gezakt bent voor je examen, waar je toch goed voor had geleerd. Of als je plotseling erg ziek wordt, is het moeilijk om het daarmee eens te zijn. De Heere maakt Zijn wil bekend in Zijn Woord. Maar Hij maakt ons niet alles bekend. In Zijn wijsheid houdt Hij dingen voor ons verborgen. Dan kan de vraag weieens opkomen: "Waarom toch, Heere?".
De Heere is ons niet verplicht om rekenschap te geven van de dingen die Hij doet. Hij vertelt niet altijd het "waarom" en het "hoe". Job is hier een duidelijk voorbeeld. De Heere neemt hem al zijn rijkdom af. Ook sterven al zijn kinderen. Waarom dit allemaal is gebeurd, begreep Job niet en de Heere zegt hem ook niet. Toch kon hij zeggen: "De HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd!" (Job 1 : 21). Ondanks alle tegenspoed en onbegrijpelijke gebeurtenissen moet onze verwachting toch op de Heere gevestigd zijn. De Heere wil dat we van Hem afhankelijk zijn en dat we erop vertrouwen dat, wat Hij doet, goed is.

Zoals in de hemel, zo ook of aarde
In de hemel wordt Gods wil op volmaakte wijze uitgevoerd, omdat daar Gods wil ook gekend wordt en er geen verhindering door de zonde meer is.
Dit beeld van de hemel, waarin de engelen en de rechtvaardigen Gods wil volmaakt uitvoeren, dient als een voorbeeld voor de mensen op aarde.
Dat wordt bedoelt met "zoals in de hemel, alzo ook op de aarde". Omdat door de zonde Gods wil op de aarde onvolkomen wordt gekend, wordt Zijn wil ook onvolmaakt uitgevoerd.
Maar hierin mogen de mensen op aarde nooit berusten, want er behoort een verlangen te zijn om Gods wil steeds meer te leren kennen en die ook uit te voeren. Het is de plicht van iedereen afzonderlijk, om in het beroep dat hij heeft Gods wil getrouw te doen. In het bijzonder moet hier gedacht worden aan het werk dat de Heere Jezus heeft gedaan, aan het ambt dat Hij op Zich genomen heeft.
Hij heeft volkomen de wil van God, Zijn Vader gedaan. Gewillig is Hij in deze wereld gekomen, om voor de zonden te betalen. Zo volkomen heeft hij Gods wil gedaan, dat Hij daarvoor bespot en veracht wilde worden, en uiteindelijk Zijn leven heeft gegeven.

Als we de eerste drie beden overzien, dan blijkt hoe nauw zij met elkaar verbonden zijn. Calvijn heeft het over het op verschillende manieren inprenten van de dingen die bekend hadden moeten zijn. De beden zijn zo met elkaar verbonden dat de ene wordt ondersteund door de andere: "Want Gods Naam wordt niet geheiligd, als Zijn Koninkrijk niet komt, en Zijn Koninkrijk komt niet, als er geen middelen zijn waardoor het verbreid wordt" (Ursinus). Met deze middelen bedoelt Ursinus het beroep dat ieder uitoefent.

Verwerking

De derde bede: "Uw wil geschiede gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde"

1. Formuleer een vraag die bij je opkomt wanneer je stilstaat bij het vertrouwen dat uit de bede "Uw wil geschiede gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde" spreekt.
Bespreek deze in je groepje. (Het is belangrijk om deze vraag ook plenair te bespreken)
2. Wij mensen willen graag alles weten. Hoe antwoordt Job op de terechtwijzing van de Heere, wanneer de Heere hem duidelijk maakt dat Job 'te ver is gegaan'?
(Job 42 : 1-6) Welke houding spreekt hier uit (zie ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis art. 13)? Wat houdt dit voor ons in?

De vierde bede: "Geef ons heden ons dagelijks brood"

Geen luxe
In deze bede wordt gevraagd om brood. Met brood worden al die dingen bedoeld die voor dit leven noodzakelijk zijn. Hiertoe behoort dus voedsel in het algemeen, kleding, gezondheid, werk en vrede. Dat het woord 'brood' deze meer algemene betekenis heeft, blijkt onder andere uit Gen. 3 : 19: "In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten" en uit Ps. 41 : 10: "Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven". Toch heeft de Heere niet zonder reden het woordje brood gebruikt. 'Brood' staat hier duidelijk in tegenstelling tot allerlei luxeartikelen. Aan het vragen om luxe komt nooit een eind. Er zijn altijd mooiere, nieuwere en grotere dingen. Daaruit kan al snel jaloezie en een grote begeerte naar voren komen. Agur vraagt in Spreuken 30 : 8 niet om armoede, maar ook niet om overvloed. Hij wist dat deze dingen hem allebei van de Heere vandaan kon houden. Daarom vraagt hij: "voed mij met het brood van het mij bescheiden deel". Tegelijk is het ook nodig dat de Heere het brood, of al die dingen die voor dit leven nodig zijn, wil zegenen. Want heel gemakkelijk kan er ook van die dingen misbruik worden gemaakt. Het verkrijgen van deze eerste levensbehoeften moet er ook toe leiden dat de Heere als gever van al het goede wordt erkend en daarvoor ook gedankt. Bidden om brood moet de mensen ook bescheiden maken en het leert de mensen om tevreden te zijn met datgene wat zij hebben gekregen. Paulus was niet ontevreden toen hij zei: "Ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben" (Fil. 4 : 12).

Gods gave... onze plicht
Als er gesproken wordt over óns brood, dan wil dat niet zeggen dat wij er recht op hebben. Integendeel, het is een gave van God. Alleen daardoor komt het in ons bezit. Verder wordt hiermee ook bedoeld, dat het een rechtmatig eigendom behoort te zijn.
Het mag niet door diefstal of door bedrog ons eigendom geworden zijn.
De Heere heeft onder andere werken als middel gegeven waardoor men brood op de plank krijgt. Het tegendeel daarvan is daarom ook waar: "Zo iemand niet wil werken, dat hij ook niet ete" (2 Thess. 3 : 10). Al diegenen die wel hun dagelijks brood willen eten, maar niet willen werken, roepen daarom een oordeel over zichzelf uit, omdat dit in strijd is met wat God heeft geboden. Natuurlijk worden hiermee niet de mensen bedoeld die niet kunnen werken, of die geen werk kunnen krijgen. Tegelijk is het heel belangrijk om te zien dat er niet wordt gebeden om 'mijn brood' maar om 'ons brood'. Alles wat mensen krijgen, ontvangen zij niet voor zichzelf alleen, maar juist ook om daarvan aan anderen mee te delen. Zeker als er overvloed is, behoort de drang groot te zijn om daarvan weg te geven aan armen en hongerigen. De Heere Jezus heeft dan ook een oordeel uitgesproken over mensen, die beweerden bij Hem te horen, maar die aan arme en naakte mensen van hun rijkdom niets weg wilden geven. Hij zei: "Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; ik was een vreemdeling; en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank, en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht" (Matth. 25 : 42, 43). 

Weest niet bezorgd!
De Heere wil ook dat wij zonder ophouden bidden en niet maar zo af en toe. Daarom is er ook het woordje 'dagelijks' aan toegevoegd. Maar het gaat er niet alleen om dat er vurig en aanhoudend wordt gebeden. Bidden om ons dagelijks brood wil ook zeggen dat er gevraagd wordt om zoveel als nodig is. Hiermee wordt een te grote begeerte aan banden gelegd, maar tegelijk behoort dit ook het vertrouwen op te wekken. Om in afhankelijkheid van de Heere te leven en erop te vertrouwen dat Hij iedere dag opnieuw zal geven wat nodig is. Zo gaf de Heere aan Israël in de woestijn iedere dag opnieuw manna en niet voor een week tegelijk. Bidden "geef ons heden ons dagelijks brood", kan niet samen gaan met een overbezorgdheid voor morgen. Overbezorgd zijn is eigenlijk hetzelfde als God te wantrouwen, alsof Hij niet net als vandaag ook morgen zal zorgen. Toch wil dit niet zeggen dat men dan wel onbezorgd mag zijn. Het is goed rekening te houden met de dingen die zullen komen. Jozef is hiervan een duidelijk voorbeeld. In de zeven vette jaren legt hij grote voorraden aan om in de zeven magere jaren toch in leven te kunnen blijven.

Verwerking

De vierde bede: "Geef ons heden ons dagelijks brood"

1. Bespreek samen Matth. 6 : 25-34. Let vooral op het kernwoord: bezorgd.
2. Is het goed om voor alles te bidden?

De vijfde bede: "Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren"

Geestelijke nood
In de vierde bede werd gevraagd om te voorzien in de lichamelijke nood. In de vijfde en zesde bede gaat het vooral om het vervullen van de geestelijke nood. Een goede vader zorgt voor zijn kinderen. Hij geeft hen eten, drinken, kleding en andere dingen voor het dagelijks leven. Maar een goede vader behoort zijn kinderen ook te vergeven, nadat hij kwaad is geweest, omdat zij ongehoorzaam waren. Zou nu de Hemelse Vader niet doen wat ook een rechtgeaarde vader doet? David gebruikt in Ps. 103 dit beeld van een vader om de grote trouw van de HEERE duidelijk te maken: "Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. (...) Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen" (vs. 10 en 13). Deze vijfde bede is zo eigenlijk een belijdenis van schuld. Hierin wordt erkend dat wij arme zondaren zijn, die met veel misdaden en boosheid vervuld zijn. Het gaat hier niet alleen om zonden die zo nu en dan eens gedaan worden, maar om alle zonden: zonden die bewust zijn gedaan, maar ook in onwetendheid; zonden die in het openbaar, maar ook die in het verborgen zijn gedaan, waarvan niemand heeft gezien dat ze gebeurden.

'Om Jezus' wil'
Tegelijk wordt hier ook beleden dat mensen niet in staat zijn om zichzelf van de zonden vrij te maken. 'De boosheid die ons altijd aanhangt' (Zondag 51), kan niet door onszelf worden afgeschud. Daarom is deze bede tot God een vraag of Hij om het bloed van Christus, de zonden niet wil toerekenen. In de catechismus wordt hier nadrukkelijk gezegd 'alleen om het bloed van Christus'. Want net zoals mensen niet voor hun zonden kunnen betalen, kan God niet aan de zonden voorbij gaan, als daarvoor niet is voldaan. In het paradijs had de Heere al tegen Adam gezegd: "ten dage als gij daarvan zult eten, zult gij de dood sterven" (Gen. 2 : 17). De Heere wilde dat er voor de zonden betaald zou worden. Op Golgotha heeft de Heere Jezus aan deze eis van God voldaan. Vrijwillig heeft Hij Zijn leven gegeven, waardoor zondaren weer met God verzoend kunnen worden. Naar dit offer van de Heere Jezus verwijst de catechismus met de woorden: 'alleen om het bloed van Christus'. Alleen wanneer deze bede zo gebeden wordt, is er hoop op vergeving. De uitkomst is dan ook niet twijfelachtig, omdat het offer van de Heere Jezus zo groot is dat alle zonden daardoor vergeven kunnen worden. Deze bede zegt dan hetzelfde als wat Johannes zei: "En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige, en Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voorde onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld" (1 Joh. 2 : 1, 2).

Vergevingsgezind
Het zinnetje "Gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren", wordt als het ware in een adem genoemd met het voorafgaande deel. Makkelijk is het in elk geval niet. Zelf vergeving van zonden en schuld ontvangen, willen we wel graag. Maar om nu andere mensen te vergeven, dat zit ons niet in het bloed. Hoe gemakkelijk zijn mensen gekwetst en aangetast in hun eer. Als we beledigd zijn, dan is het niet moeilijk om de ander met de nek aan te kijken en te doen alsof hij niet bestaat.
Ook het uit zijn op wraak, waarbij het 'iemand betaald zetten' op de eerste plaats komt, is voor mensen heel gewoon. Het gebed geeft hiervoor geen ruimte. Want als vanzelfsprekend wordt het vergeven van onze schuld verbonden aan het vergeven van anderen. Het hoort niet bij een christen om zijn naaste niet te willen vergeven, omdat Christus Zelf het voorbeeld daarvoor heeft gegeven.
Zoals ook Paulus zegt: "Verdragende elkander, en vergevende de een den anderen, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo" (Kol. 3 : 13). In de Bijbel zijn verschillende voorbeelden te vinden van mensen die aan anderen de zonden vergaven.
Denk hierbij aan Stefanus, die zelfs gebeden heeft voor de mensen die hem stenigden; aan Jozef, die zijn broers vergeven heeft dat zij hem als slaaf naar Egypte hebben verkocht; maar het meest aan de Heere Jezus Zelf, Die gebeden heeft: "Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen"(Luk. 24 : 34).

Verwerking

De vijfde bede: "Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren"

1. Moet je iemand altijd vergeven?
Wanneer niet? Denk hierbij aan de gelijkenis van de onbarmhartige dienstknecht (Mat. 18 : 21-35).
Lees hierbij Luk 17 : 4.
2. Waarom moeten wij anderen vergeven? Lees hierbij H. Cat. vr. 126. Welke vragen roept dit bij je op?
3. Kunnen wij voldoen aan de vanzelfsprekendheid: "gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren"?
Lees 1 Joh. 2 : 1, 2. Welk licht werpt dit op deze zaak?

De zesde bede: "Leidt ons nlet in verzoeking, maar verlos ons van de boze"

In de zesde bede wordt beleden dat wij in onszelf zo zwak zijn dat wij ons door iedere verzoeking zouden laten meesleuren. Opnieuw kan een voorbeeld van een vader en zijn kind duidelijk maken waarover het hier gaat.
Een echte vader zorgt niet alleen voor eten en kleding voor zijn kind, en vergeeft niet alleen de ongehoorzaamheid van zijn kind, maar hij beschermt hem ook als andere mensen zijn kind kwaad willen doen, of als het kind gevaarlijke dingen wil doen. Als een kind van God het 'Onze Vader' bidt, dan vraagt hij in de zesde bede of God zo als een Vader voor hem zorgen wil.
Dan vraagt hij of God hem wil beschermen tegen alle gevaren die hem bedreigen. De catechismus noemt drie gevaren die de gelovige bedreigen: de duivel, de wereld en ons eigen vlees.

Duivel
De duivel is de grootste vijand van God en van de mensen. Hij probeert mensen te verleiden tot zonde.
Hiervan is de verleiding van Adam en Eva in het paradijs een duidelijk voorbeeld. Maar ook nu probeert de duivel op alle mogelijke manieren mensen bij God weg te houden. Zo kan hij bijvoorbeeld proberen om je aandacht tijdens de kerkdienst af te leiden van de preek, zodat je alleen maar nadenkt over het uitje van de zaterdag ervoor.
Het liefst wil hij dat alle mensen hem gehoorzaam zijn en niet naar God luisteren. Daarom probeert hij zichzelf en allerlei zonden zo mooi mogelijk voor te doen, zodat de mensen zullen denken dat het allemaal zo erg niet is.
Maar de Heere Jezus heeft hiervoor al gewaarschuwd en gezegd dat de duivel zich soms voordoet als een engel des lichts (2 Kor. 11 : 14).

Wereld
De duivel probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van de wereld. Met 'de wereld' worden enerzijds alle goddeloze mensen bedoeld, die erop uit zijn om het Koninkrijk van God zoveel mogelijk afbreuk te doen. Denk hierbij aan de christenvervolgingen, zoals in de tijd van de tachtigjarige oorlog met Spanje, toen christenen werden onthoofd en op de brandstapel werden gezet. Ook nu worden er nog christenen vervolgd, bijvoorbeeld in China en in sommige islamitische landen.
Anderzijds behoren tot 'de wereld' ook mensen die niet openlijk tegen het christendom zijn. Maar zij verbazen zich wel over de christenen.
Omdat christenen in hun ogen nergens aan mee willen doen en een saai en ongewoon leven leiden, worden zij soms door hen bespot. Deze mensen kunnen niet begrijpen dat christenen niet mee willen doen met allerlei wereldse feesten en dat zij op een prachtige zomerse dag niet naar het strand, maar naar de kerk gaan.

'Ons eigen vlees'
De catechismus noemt ook nog 'ons eigen vlees' als vijand. Dat is de zonde die nog in Gods kinderen is overgebleven.
En juist het eigen vlees maakt het voor de satan en de wereld zo gemakkelijk om ons tot verleiding te brengen. Dan kun je het een hele week erg druk hebben. 's Morgens vroeg uit bed en 's avonds laat en moe er weer in.
Eigenlijk te moe om te bidden en in de Bijbel te lezen. De wil ontbreekt dan om de Heere te dienen en dat is voor de duivel een mooie gelegenheid om nog meer te bedenken om je bij de Heere vandaan te houden. Ook Paulus, die wij toch zeker een groot gelovige zouden noemen, kende die strijd tegen de zonde die nog in hem woonde: "Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?"(Rom. 7 : 23, 24).
Hoe zou het ooit mogelijk zijn om zelf de strijd aan te binden tegen deze drie vijanden? Zoveel kracht bezitten zondige mensen niet, om dagelijks in eigen kracht tegen deze vijanden op te treden. Daarom vraagt dit gebed: "leidt ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze". Dit is een gebed om de kracht van de Heilige Geest. De Heilige Geest wordt ook wel de Geest der heiligmaking genoemd. Dat wil zeggen dat hij Gods kinderen kracht en wijsheid geeft om te strijden tegen de zonde en hen te laten zien wat zonde is. Alleen de Heilige Geest geeft liefde tot God en onze naaste in het hart en daar tegenover het haten van de zonde. Paulus stelt het werk van de Heilige Geest dan ook tegenover het werk van het zondige vlees: "Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods" (Rom. 8 : 13). Hiermee laat hij zien dat hij door zijn eigen werk niet behouden kan worden, maar dat alleen de Heilige Geest leert om het nieuwe leven, naar de wil van God, te leven.

Verwerking

De zesde bede: "Leidt ons nlet in verzoeking, maar verlos ons van de boze"

1. Lees 1 Kor 10 : 13. Hoe kan het dat je tot God bidt "Leidt ons niet in verzoeking" en Hij geeft toch verzoeking?
2. Lees het stuk van de schets onder het kopje 'wereld'. Wat zou je nog meer wereld kunnen noemen?
3. Wat wordt mei 'de boze' bedoeld in "Maar verlos ons van de boze"?
Vergelijk je antwoord met H. Cat. vr. 12.
4. Wat heeft de zesde bede voor invloed op jouw leven? Op het nemen van beslissingen als: zal ik wel of niet naar de televisie kijken, of: zal ik wel of niet een bepaald blaadje bij de kapper inkijken?

Afsluiting: "Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen"

Alle eer voor de Heere
In een korte zin herinnert deze afsluiting als het ware weer aan de eerste drie beden. Het gaat immers in de eerste plaats niet om de vervulling van onze wensen, maar om de eer van God. Tegelijk wordt hiermee ook erkend dat alles van God komt. Hij heeft de macht om te geven wat nodig is en Hij weet ook het beste hoe Zijn eer het meest naar voren komt.
Zo gezien is dit besluit een uitdrukking van vertrouwen. Vandaar ook het woordje 'want', dat de reden aangeeft. Waarom durven we al deze zes beden aan de Heere voor te leggen?
Omdat alles van Hem is en Hij alle macht heeft: "want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid".
Met het woordje Koninkrijk wordt aangegeven dat God Koning is. Als een Koning regeert en bestuurt Hij deze wereld naar Zijn wil. Zodanig dat alle eer alleen aan Hem toekomt. Maar in het bijzonder is Hij Koning over Zijn Kerk. Voor alle mensen die tot die Kerk behoren zorgt Hij. Over hen wil Hij Koning zijn en voor hen zorgt Hij. Aan Zijn Koningschap is kracht en macht verbonden. God is geen onmachtige, integendeel. Hij is een almachtige Koning. Dit geeft zekerheid, dat wat Hij wil ook zal gebeuren en dat al Zijn vijanden het ook van Hem moeten verliezen.
Het doel van het gebed wordt nog extra aangegeven met de bede dat het mag zijn tot eer van Hem. Dit zal ook het vertrouwen in de verhoring van het gebed versterken, omdat dan niet gebeden wordt om de eer van onszelf en om ons eigen voordeel in de eerste plaats. Direct wordt hierbij opgemerkt dat Zijn Koninkrijk, kracht en heerlijkheid niet door de tijd wordt beperkt. Hij was, is en zal altijd Koning zijn. Hiermee is een verschil aangegeven met alle koningen en heersers van deze tijd. Zij kunnen voor een bepaalde tijd behoorlijk veel macht en aanzien hebben, maar bij hun dood is dat voorbij en er komen anderen in hun plaats. Maar aan Gods Koningschap komt nooit een eind.

'Amen'
Tenslotte het woordje 'amen', waarmee het 'Onze Vader' wordt afgesloten. In het Oude Testament, maar ook in de tijd van de Heere Jezus werd het woordje amen gebruikt om de waarheid van iets aan te geven en daarmee in te stemmen. Verschillende voorbeelden kunnen dat duidelijk maken.
Als het volk Israël op reis is naar het beloofde land, ontvangen zij onderweg allerlei wetten en voorschriften.
Op een gegeven moment geeft Mozes de Levieten de opdracht om over een heleboel zonden een vervloeking uit te spreken. Zij moesten zeggen "Vervloekt is degene die. . ." en dan volgde er een bepaalde zonde (Deut. 27). Als de Levieten zo'n vervloeking uitgesproken hadden, moesten de Israëlieten daarop 'amen' zeggen, waarmee ze lieten zien dat ze het daarmee eens waren. Hetzelfde gebeurde ook toen Ezra aan het volk de wet voorlas. Ook toen zei het volk iedere keer: 'amen' (Neh. 8 : 7). Vanuit het Nieuwe Testament zijn er verschillende gebeurtenissen bekend, waarbij Jezus, datgene wat Hij zei bevestigde met: "voorwaar, zeg Ik u" (bijv. Matt. 21 : 21). Letterlijk staat daar ook het woordje 'amen'. Hiermee wilde Jezus er extra de nadruk op leggen dat wat Hij zei echt waar was.
Als we het woordje amen zo lezen, dan is het geen bede, maar een stellige uitdrukking van vertrouwen, dat de Heere doen zal, waarom is gevraagd.
Een goed begrip van dit laatste woordje zal er ook voor zorgen dat wij niet gedachteloos zullen bidden. Of zullen bidden en tegelijk denken: 'het zal waarschijnlijk toch niet gebeuren'.
Integendeel, er is geen echt gebed, dat in het geloof gebeden wordt, waarin ook niet enige zekerheid is dat God het op Zijn tijd en in Zijn weg zal vervullen. Ook al zou deze vervulling op een andere manier zijn, dan wij in het begin hadden gedacht. Het woordje amen is dan geen punt maar een komma. 'Amen' is dan niet zozeer het slot van het gebed, maar het begin van een periode van verwachtend uitzien.

Verwerking

Afsluiting: "Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen"

1. Wat merk je van Gods heerschappij in deze tijd?
2. Lees 1 Kor. 10 : 31: Hoe vaak ben jij gericht op de eer van God?
3. Zoek samen teksten op over de heerlijkheid van God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Mivo +16 | 24 Pagina's

Het Onze Vader

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2000

Mivo +16 | 24 Pagina's