‘Herleving’ op een eiland
De vorming van de Christelijke Gereformeerde Kerk op Urk
D.V. volgend jaar zal het 125 jaar geleden zijn dat op het eiland Urk een Christelijke Gereformeerde Kerk tot stand komt. Het is geen nieuwe gemeente, maar een voorzetting van de kerk die ooit door ds. Hendrik de Cock op Urk is gevestigd. Een gemeente waarvan de leden de oude gereformeerde standpunten willen handhaven, ondanks allerlei tegenwerking, en waarvan de ‘herleving’ zeer hectisch is. Een gemeente ook die uit zal groeien tot verreweg de grootste kerk op het – inmiddels – voormalige eiland. Reden te meer om er bij stil te staan.
1894, het is voor de Christelijke Gereformeerde Kerk op Urk een belangrijk jaar geworden. Twee jaar eerder heeft ‘De Vereniging van 1892’ plaats gevonden, een samengaan van dolerenden en het grootste gedeelte van het kerkverband dat is voortgekomen uit de Afscheiding van 1834: de Christelijke Gereformeerde Kerk. Het laatste kerkverband is op Urk groot geworden, want de beginselen van de Afscheiding zijn op het eiland aangeslagen. Predikanten als Pier Schaap en nog veel meer Jacob Nentjes na hem hebben het uitgedragen, zodanig dat het merendeel van de Urker bevolking zich bij hen heeft aangesloten. Maar in latere tijden en onder andere voorgangers schijnt het ideaal van ‘Afscheiding en Wederkeer’ verwaterd te zijn, zodat in 1892, als de eerder genoemde kerkverbanden samengaan, ook de gemeente van Urk zich aansluit onder de nieuwe naam Gereformeerde Kerken in Nederland.
Wel de gemeente, maar niet alle leden. Want niet iedere Urker kan zich vinden in het kerkelijke activisme van Abraham Kuyper en de zijnen. Enigen willen bij het oude blijven en zoeken naar een mogelijkheid om de idealen van 1834 te handhaven. Ze nemen contact op met een kleine groep van gemeenten die zich ook niet onder de Vereniging van 1892 heeft geschaard en voortleeft als de Christelijke Gereformeerde Kerken. Een kerkverbandje, gediend door vooral de predikanten J. Wisse Czn. en F.P.L.C. van Lingen.
Ds. J. Wisse Czn
Er wordt contact opgenomen met ds. J. Wisse Czn. uit ’s-Gravenhage en hij komt naar Urk. Niet om een nieuwe kerk te stichten, maar, zoals hij zelf zal schrijven in het kerkblad De Wekker van 16 februari 1894, om de gemeente weer te laten ‘herleven’.
Wisse benadrukt dat het niet zomaar een verzoekje is, nee, het is ‘op sterke aandrang der broederen’ dat hij op reis is gegaan en het wordt een tocht die niet zonder hindernissen verloopt. Want als hij ’s maandags met de boot naar het eiland wil overvaren, is het weer ‘zeer ongunstig’ en is de storm zo hevig, dat de poststoomboot de haven niet uit kan. Dinsdag gaat het beter, hoewel de zee nog steeds onstuimig is, maar de storm is veel bedaard, zodat hij en zijn metgezellen na een reis ‘van veel schudden en geweldig slingeren op de Zuiderzee’, behouden het eenzame Urk in de namiddag bereiken.
Er is naar zijn komst uitgekeken en op hem gewacht. Urkers zijn varende en voortvarende lieden en nog diezelfde avond vergaderen de mannen in het huis van ‘broeder Jurie de timmerman’. Met enige trots wordt ds. Wisse meegedeeld dat deze woning hetzelfde huis is, als waarin wijlen ds. Hendrik de Cock van Ulrum na 1834 gelogeerd heeft, en dat hier onder zijn leiding in de eerste tijden van de Afscheiding de gemeente is gesticht. Wisse hoort het met genoegen: ‘Hieraan worden wij door de broeders herinnerd, nu we onder Gods wondervolle voorzienigheid tot hetzelfde doel aan diezelfde plaats zijn samengekomen.’
Herleving
Tijdens de vergadering worden voorbereidingen getroffen om tot herleving van de gemeente te komen, een gemeente, die dus eigenlijk niet nieuw is, maar een voortzetting van de oude kruisgemeente uit de jaren van de Afscheiding en Wederkeer, een afscheiding namelijk van het liberale Hervormde Genootschap en een wederkeer tot de gronden van de oude gereformeerde kerk van de Reformatie en de Nadere Reformatie.
De vergadering kent een vlot verloop: er worden die avond twee broeders als ouderling gekozen en twee broeders tot diaken ‘der aanvankelijk nog kleine kudde’. De dag daarop zal het biddag op Urk zijn, en dat is een traditie waar strak de hand aan gehouden wordt: het is te zien aan de haven: bijna de gehele vissersvloot ligt aan wal.
Biddag
Tijdens de biddag zal in de grote gereformeerde Bethelkerk tweemaal dienst gehouden worden en dat is iets wat de Urkers ook willen in het gebouwtje waarin de kleine Christelijke Gereformeerde Kerk bijeen zal komen. Wisse wordt verzocht om tweemaal te preken en tevens de verkozen broeders in hun ambten te bevestigen. Daarmee zal de gemeente dan tegelijk als het ware geïnstitueerd zijn.
Dat gebeurt in de morgendienst, maar die dienst verloopt niet probleemloos. Hij wordt weliswaar gehouden in een groot, dubbel woonhuis, maar er komen al met al bijna 160 mensen op af en dus is het dringen geblazen en moeten de mensen dicht op elkaar gepakt staan.
’s Avonds is er in hetzelfde huis weer een dienst. Echter, lang voor ‘het daartoe bepaalde uur’ is de toeloop zo groot dat men niet weet wat te beginnen. Zullen ze maar niet liever uitwijken naar het kerkgebouw van de hervormde gemeente, het Kerkje aan de Zee? De hervormde kerkenraad zou het ongetwijfeld bereidwillig afgestaan hebben, ‘indien men eerder daarom verzocht had’, maar daar is nu geen tijd meer voor en aan de nodige formaliteiten kan zodoende niet voldaan worden. Dan houdt het op.
Omdat men geen andere mogelijkheid ziet, acht de nieuwe kerkenraad zich ‘zedelijk gedwongen’ om de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk ‘beleefdelijk’ te verzoeken de Bethelkerk, waar ’s avonds geen dienst in is, hun voor de prediking van het Woord af te staan. Het verzoek wordt overgebracht, maar wordt met ‘een smadelijke afwijzing’ beantwoord.
En de tijd verstrijkt. Het is intussen vijf uur geworden, er is haast geboden. De kerkenraad acht het raadzaam om dan maar de hulp van de burgemeester in te roepen. Deze hoort het aan en stuurt de hele politiemacht van het eiland, bestaande uit twee agenten, naar het kerkenhuis. Zij zullen al het mogelijke doen om buiten de orde te bewaren. Dat is wel nodig ook. Niet zozeer vanwege allerlei relschoppers – want slechts een paar mensen hebben dreigende woorden geuit – maar omdat er zo’n overgrote belangstelling is voor de dienst. Of het nu uit verlangen is om Gods Woord te horen is, of gewoon uit nieuwsgierigheid, het zal voor een ieder verschillen, maar honderden zijn naar het huis gestroomd waar Wisse voor zal gaan. Overigens, dat het er zo veel meer zijn dan ’s morgens, komt mede doordat in de Bethelkerk die avond geen dienst is en Urkers horen graag een goed woord, ook al wordt het gesproken in een andere dan in hun eigen kerk.
Als haringen…
Wisse wacht in de ruimte die tijdelijk als consistorie dienst doet. Een paar Urkers stommelen vrijmoedig naar binnen, nemen nog eens kritisch de corpulente lichaamsbouw van de dominee in zich op en geven hem de welgemeende raad om maar niet naar het huis te gaan, aangezien het toch niet te bereiken is. Hij bedankt ze, maar even voor half zes vertrekt hij, teneinde te ‘beproeven’ Gods Woord te verkondigen. Immers, daarvoor is hij gekomen. Wisse staat verbaasd: ‘Nooit hebben we zo iets gezien, zo groot is de menigte, die zich verzameld heeft in en rondom het huis, waar we prediken zullen’.
Een van de agenten gaat hem voor en baant ‘bedaard en vriendelijk’, zonder tegenstand, een pad tot aan de deur van het huis. Maar hoe daar binnen te komen? Als haringen in een ton zitten en staan de mensen opeengepakt. De predikant wordt echter letterlijk opgebeurd en zo komt hij op de spreekplaats, ‘zonder zelf schier te weten hoe’.
De leden van de kerkenraad hebben meer problemen om door de menigte te geraken. Ze nemen – ‘ongeweigerd’ – de ramen uit het huis en zo lukt het ‘onze broeders kerkenraad’ dan toch – zij het met veel moeite – om binnen te komen.
De dienst begint, er wordt gezongen en door de open ramen krijgt ook de buitenstaande schare, die trouw meezingt, gelegenheid om de predicatie te horen. Zonder stoornis verloopt de verkondiging. Volgens Wisse is er eerbied en stilte en uit veler mond hoort hij later: ‘De Heere is in ons midden’ en hij besluit: ‘Deze bededag onder onze Urkers doorgebracht, zullen we niet licht vergeten’. Inderdaad, en dat te meer als hij later verneemt dat men de pannen van het dak had genomen om het beter te horen, ja, dat men zelfs boven de schoorsteen had gestaan om te luisteren.
En zo – opnieuw zijn de woorden van Wisse – ‘herleeft de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. In druk en beproeving, onder smaad en verachting zien we van plaats tot plaats en van oord tot oord het woord in vervulling treden: “Ik zal in het midden van u doen overblijven een arm en ellendig volk; die zullen op den Naam des Heeren vertrouwen”.’
Zegeningen
De beginperiode van de Urker gemeente is een zware tijd. Met allerlei problemen wordt de gemeente geconfronteerd, een schrijven van de kerkenraad van 20 april 1894 stelt er de lezers van het landelijke kerkblad De Wekker van in kennis. Allereerst is daar het geldprobleem en Urk is arm. Maar gelukkig komen er giften binnen. Daarbij, de gemeente heeft geen predikant. Dat zal trouwens lang zo blijven en dus schiet de consulent te hulp: ‘Laatstleden zaterdag hadden we het voorrecht onze geliefde consulent ds. Wisse op ons eiland te ontvangen. Al wie maar enigszins kon van onze gemeente, had gezorgd thuis te zijn met zijn scheepje. Er was blijdschap onder ons.’
Wisse heeft het druk: op zondag is er voor de eerste maal bediening van het Heilig Avondmaal. De zaterdagavond ervoor is er ook een samenkomst met de prediking van het Evangelie, bevestiging van lidmaten en voorbereiding tot het Heilig Avondmaal. Zondag vergaderen ze ‘ten derden male’. En nog steeds is de ruimte van het gebouw veel te klein om allen te kunnen bevatten ‘die zo gaarne de prediking hadden gehoord’. Evenwel: ‘Geestelijke en stoffelijke zegeningen stemden onze harten tot aanbidding en dank.’ Inderdaad is er dankbaarheid, te meer omdat door tussenkomst van de predikant de gemeente uit vroeger verantwoorde gaven ‘een zeer net en doelmatig Doop- en Avondmaalstel’ ontvangt en daarbij nog een restant ten bedrage van f 50,55: ‘Wat is de Heere goed! Daar hebben we zoveel van mogen genieten, dat onze zielen overstelpt waren vanwege de goedertierenheden des Heeren.’
Geldnood
De ruimte blijft zorgen geven. De kerkenraad spant zich in om daar verandering in te brengen. Want: ‘We zitten wel zeer armoedig voor het uiterlijk in een uitgebroken huis bijeen en nu hopen we verder, op advies van onze consulent, te beproeven of we een geschikter gelegenheid kunnen krijgen voor onze godsdienstoefeningen.’
De enige oplossing is zelf bouwen. En de grond op Urk is niet duur. Voor vierduizend gulden kan er al heel wat gedaan worden. Misschien is het mogelijk om te lenen, want rente kan ‘met de hulpe Gods’ wel opgebracht worden, mede omdat in de godsdienstoefening van de zondagavond een eerste collecte voor een nieuwe kerk f 24,93 opbrengt. ‘Als we nu maar iemand kunnen vinden die ons het geld tot bouwen wil lenen,’ staan de zaken er nog zo slecht niet voor: ‘Wie zich hiervan overtuigen wil, kome ons eiland eens bezoeken.’
Dat laatste aanbod strekken de Urkers tegelijk maar uit richting de predikanten van het kerkverband. Want, met alle waardering voor de consulent, toch blijft het verzoek: ‘Wie van de broeders leraren van onze Christelijke Gereformeerde Kerk mogen we nu het eerst eens wachten, om ons een zondagje te dienen met de prediking van Gods dierbaar Woord? Harten en huizen staan hier open voor de knechten des Heeren. Ach broeders! ontferm u over ons arme eiland.’ Aldus namens de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Urk, J.J. Bakker en J.J. Kramer.
En ds. J. Wisse, die doet wat hij kan, valt de broeders bij in hun noodkreet en wel op 4 augustus 1894: ‘Wie wil helpen om onze arme eilanders aan lokaliteit te helpen voor hun openbare sa-menkomsten?’ Het huis waar men zich tot nog toe mee behelpt, is veel te klein, en daarenboven totaal ongeschikt om er godsdienstoefeningen in te houden. Komt er iemand preken, dan moeten de mensen buiten staan, wat in regen en wind niet te doen is. Voor verbouwen is geen gelegenheid. En de winter komt er aan: ‘Wie wil onze arme Urkers helpen, tegen een rente van drie percent?’ Een paar aandelen van duizend gulden, en enige van vijfhonderd, en ‘we zijn gered’. Als ‘men ziet hoe groot en dringend de behoefte is te Urk om geholpen te worden, dan geloven we stellig, dat we spoedig dit kapitaaltje bijeen hebben.’
Trouwens, in bepaald opzicht neemt de gemeente op Urk een gunstige positie in, want daar ‘kan met een weinigje veel gedaan worden.’ En dat, ondanks dat er op Urk niet, zoals op andere plaatsen, zalen of zaaltjes te huur zijn en men dus moet bouwen om een geschikt onderkomen te hebben.
Ds. F.P.L.C. van Lingen
Wisses collega ds. F.P.L.C. van Lingen valt hem op 10 augustus bij. Als hij eens op een zaterdag op Urk aankomt, krijgt hij direct de vraag voorgelegd ‘of ik ook nog ‘s avonds wilde prediken’. Hij stemt toe en spoedig is het bericht door de dorpsomroeper verbreid en komt een grote menigte tezamen. Van Lingen: ‘Maar wat een plaats om te vergaderen! Neen dat mag, dat kan zo niet blijven. Wat moet het worden als de herfst, als de winter komt? Wie het voorrecht geniet op dat eiland te vertoeven bij zovele, waarlijk levend gemaakte zielen, gevoelt dat hij ze lief heeft. En door die liefde begeert hij dat het hun gegeven worden zal om naar de wens van hun harten tezamen te kunnen komen in een geschikt gebouw.’
Een ‘geschikt’ gebouw, en het komt er. Op 21 september staat in De Wekker dat de voorlopige werkzaamheden reeds geschied zijn. Er is een pand aangekocht dat men verbouwen wil en het bouwplan is bij de gemeenteraad van Urk ingediend. Echter, met het oog op de zeer naderende winter begint men toch te vrezen, dat, tenzij er zeer spoedig door de Heere middelen worden beschikt, voor de winter van bouwen niet meer zal kunnen komen.
En inderdaad, voor de winter komt de nieuwe kerk niet gereed, maar Wisse vergeet de gemeente niet. Soms verwijst hij zijdelings en als terloops naar het eiland. Zo bijvoorbeeld in De Wekker van 10 mei 1895. Hij heeft namelijk gehoord dat er mensen zijn die een groot reisgezelschap bijeen willen krijgen met het doel om op Pinksteren met een extra trein en een stoomboot een reis te ondernemen naar het eiland Urk. Er is zelfs beweerd dat het initiatief daartoe mede van hem, ds. Wisse, is uitgegaan. Nu, de predikant is zeker sterk betrokken op Urk, maar niet op deze wijze: ‘We ontraden ieder aan zulk een dwaasheid deel te nemen. Uit zulke pretmakerijtjes komt in de regel niet veel goeds. Men kan zijn geld nuttiger besteden.’
Zou hij erbij gedacht hebben aan een lening voor de bouw van de kerk, ook al schrijft hij het niet?
Ingebruikname
Het gebouw komt af. En wordt in gebruik genomen. In een bericht van 16 september 1895 is te lezen: ‘Onze consulent, Ds. Wisse, uit ’s-Gravenhage, hiertoe tot ons overgekomen, trad ’s morgens (15 september) voor ons op, om naar aanleiding van 1 Petrus 2:5: ‘Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus, ons nieuwe bedehuis den Heere en Zijn dienst te wijden.’
Het is een toepasselijke preek, aldus het bericht, de leraar bepaalt ‘de talrijk opgekomen schare bij de betekenis van hetgeen in de tekst staat uitgedrukt: de gelovigen, gebouwd wordende als levende stenen tot een geestelijk huis.’ Het is dit huis, zo vervolgt Wisse, namelijk de gemeente Gods, dat ‘naar een vast bestek, op een vaste grondslag, door een bekwaam Bouwmeester tot een heerlijk einde wordt opgetrokken.’
Ook wordt ‘duidelijk en praktikaal’ uiteengezet ‘uit welke gans bijzondere bouwstoffen dit huis wordt gebouwd.’ Daarbij is eerder de gemeente er met een inleidend woord aan herinnerd wat ‘in zo korte tijd op ons eiland is geschied en hoe het als van alle zijden ons word toegeroepen, dat de Heere wonderlijk van raad en machtig van daden is.’ Meer dan ooit is er dan ook thans ‘rijke stof voor onze kleine en zwakke kudde, om met de psalmdichter uit te roepen: “Looft den Heere, mijne ziele, en vergeet gene van Zijne weldaden”.’
In de namiddaggodsdienstoefening worden drie leden van de gemeente bevestigd en drie kinderen gedoopt. ’s Avonds, om half zeven, gaat ‘onze geliefde consulent’ nog eenmaal voor. Dan blijkt ‘de schare hoorders’ zo groot te zijn, dat het kerkgebouw deze op verre na niet kan bevatten.
Slotwoord
Aan het einde van deze dienst is het ouderling Bakker, die het woord ‘neemt’ en spreekt: ‘Het was op 13 februari 1894 dat dezelfde leraar, die deze dag ons het woord gepredikt heeft, voor de eerste maal tot ons kwam, en dat in hetzelfde huis, waar jaren te voren door wijlen ds. De Cock (van Ulrum) de Christelijke Gereformeerde Gemeente was gesticht, andermaal die gemeente, tot wier opheffing de Synode van 1892 besloten had, werd geconstitueerd. Uit het kleine getal van twaalf lidmaten werd toen een kerkenraad gekozen en bevestigd. Was het wonder, dat ieder vraagde: “Wat wil toch dit zijn?” Hoe donker waren toen de vooruitzichten, hoe groot de bezwaren! Wat zou onder zulke armoedige omstandigheden van die zeer kleine, arme en geringe kudde te Urk worden! Thans heeft de Heere aanvankelijk die vraag voor ons beantwoord en op dezen, voor ons zo onvergetelijke dag klinkt het Woord des Heeren ons in de oren, dat ons zegt, dat Gods welbehagen door Zijn hand gelukkiglijk zal voortgaan. Alles heeft onze verwachting overtroffen. Onze vrees is beschaamd; onze wens is vervuld; - boven bidden en denken heeft God welgedaan.’
Op verzoek van broeder Bakker wordt vervolgens nog Psalm 133:3 gezongen, waarna ds. Wisse de zegen uitspreekt en de ‘licht opeen gepakte menigte’ het kerkgebouw verlaat.
De kerkenraad besluit het verslag van de dienst met de woorden: ‘Wie de armoedige en door en door onhoudbare toestand heeft gekend, waarin men tot dusverre te Urk verkeerde, in betrekking tot de plaats der samenkomst, die kan verstaan, dat men schier geen woorden had om de goedertierenheden des Heeren te roemen. Aan allen, die hulp en steun hebben verleend, hoe dan ook, aan die arme en hulpbehoevende, van alles afgezonderde gemeente op het eiland Urk, betuigen kerkeraad en gemeente hun oprechte dank, met de bede, dat Sions God en Koning moge zegenen allen, die ons barmhartigheid hebben bewezen. De Heere zij geprezen voor alles! Groeie en bloeie bij de voortgang ‘s Heeren gemeente hier en alom, Gode tot eer, zielen tot heil!’
De Christelijke Gereformeerde Kerk op Urk is inderdaad gegroeid. In meerdere kerkgebouwen komen de leden tegenwoordig samen. Klein en gering is het begonnen, maar het is geworden als een boom, die de takken wijd uitgewaaierd heeft.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2018
Oude Paden | 64 Pagina's