Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toch terug naar Nieuw-Zeeland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toch terug naar Nieuw-Zeeland

43 minuten leestijd

Terug naar Nieuw-Zeeland? Dat wilde J.J. Groen niet. Toch lag daar zijn taak. Hij stichtte er een Gereformeerde Gemeente en droeg daar als evangelist Gods Woord uit. Dat was allerminst de bedoeling toen hij een kwarteeuw eerder voor het eerst naar dat verre land emigreerde. Toen wilde hij zo ver mogelijk bij de godsdienst van zijn ouders vandaan.

Job Jacob (Joop) Groen werd op 2 februari 1926 in Rotterdam geboren als zoon van Leendert Groen Czn. (1900-1968) en Frederika Johanna Boers (1899-1992). Zijn moeder was van onkerkelijke afkomst. Ze was vier jaar toen ze achter kerkgangers aanliep. Buiten de kerk zat ze dan diep onder de indruk naar het psalmgezang te luisteren. In haar ontwaakte het verlangen om ook naar de kerk te gaan. Maar dat mocht niet: ‘De kerk is niet voor ons, wij zijn heidenen’, zei haar vader. Dat was een grote teleurstelling voor haar. Als zoveel mensen elke zondag naar de kerk gaan, moet dat wel iets bijzonders zijn, dacht ze.

In haar tienerjaren kwam ze in huis bij een tante die elke zondag naar de kerk ging. Ze ging mee, en de prediking werd aan haar hart geheiligd.

Ze trouwde op 31 mei 1922, ontving twee dochters en in 1926 werd haar zoon Job Jacob (Joop), geboren, vernoemd naar opa Boers. Ook Joop leefde al jong onder indrukken van de noodzaak van bekering. Zijn godvrezende moeder ontving graag andere kinderen des Heeren, en Joop luisterde met jaloersheid als ze spraken over de wegen die de Heere met hen hield. Als kind had hij een teer geweten en liefde tot de waarheid. Dat veranderde echter toen hij ouder werd.

Ver bij de kerk vandaan

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Groen meermalen wonderlijk gespaard, zo zei hij later. Na de bevrijding in 1945 vertrok hij naar Engeland om opgeleid te worden voor uitzending als militair. Na enkele jaren in Nederlands-Indië te hebben gediend, keerde hij in 1949 terug naar Nederland. Hij had voor automonteur geleerd, maar het kostte hem moeite werk te vinden.

Joop besloot naar Nieuw-Zeeland te emigreren. Daar was werk genoeg, en hij wilde ook zover mogelijk bij de Gereformeerde Gemeenten vandaan, waartoe het gezin behoorde.

Toen hij zijn moeder vertelde dat hij wilde verhuizen, dacht ze dat hij het over Zeeland had. Ze vond dat hij maar ver van huis ging. Het was een zware slag toen haar zoon haar duidelijk maakte waar hij werkelijk naartoe wilde. ‘Joop, ga jij God ontlopen?’ vroeg zijn vroegere plaatsgenoot G.C. van Haaren. Groen emigreerde in 1950; een biddende moeder bleef achter.

In Nieuw-Zeeland trouwde Job Jacob Groen –hij liet zich nu John noemen– in 1954 met Evelyn Myrtle Jamieson (1933-2011). Ze ontvingen vijf kinderen en ook een geadopteerde jongen behoorde tot het gezin.

Groen leidde een werelds bestaan, maar hij werd er niet gelukkig van. In een leven vol plezier en met veel wereldse vrienden probeerde hij de stem van zijn geweten het zwijgen op te leggen. Steeds rustelozer werd hij, maar terugkeren naar de kerk deed hij niet.

Een onvergetelijk bezoek

In 1968 ging hij naar Nederland, want hij had gehoord dat zijn va-der aan kanker leed en niet lang meer te leven had. Toen Groen in zijn jonge jaren onderweg naar de kerk eens vroeg waarom hij daarnaartoe moest, had zijn vader gezegd: ‘Je gaat omdat ik dat wil en ik ga omdat je moeder het wil.’ Dat was een eerlijk antwoord, al was het opvoedkundig niet erg sterk.

Tijdens zijn ziekte werd vader Groen echter in het hart gegrepen. Toen moest hij klagen dat hij zijn krachten in het aardse leven had besteed in plaats van God te dienen. Joop was diep onder de indruk toen hij zijn vader hoorde spreken, want dit had hij nooit uit zijn mond gehoord. Omdat vader Groen niet naar de kerk kon, beluisterde hij in zijn woning aan de Lange Hilleweg in Rotterdam-Zuid bandopnamen van preken. Zijn zoon vroeg of hij er ook naar mocht luisteren. ‘Nee’, zei zijn vader, ‘want jij spot ermee.’ Dat antwoord trof Joop diep. Zijn vader overleed op 14 november, op 68-jarige leeftijd. ‘Nooddruftigen zal Hij verschonen’, werd in de rouwadvertentie vermeld.

Voor altijd bedorven

Toen Groen terugvloog naar zijn gezin in Napier (Nieuw-Zeeland), bleven de woorden van zijn vader hem bij. Ze werden gebruikt om zijn ogen te openen. De strijd ontbrandde. ‘Nooit zal ik wederkeren’, zei Groen, maar de Heere trok hem, onwederstandelijk. Toen Groen de wapens van vijandschap moest inleveren, werd zalig worden voor hem onmogelijk, want hij had het diep verzondigd. Hij smeekte om genade en beloofde de Heere in Zijn wijngaard te gaan werken als Hij op hem zou willen neerzien. Niet lang daarna werd de weg van zaligheid hem geopenbaard.

Vaak heeft hij het later gezegd: ‘Als je Gods liefde hebt geproefd, al is het maar een seconde, dan ben je voor altijd bedorven voor de wereld. Dan ben je wel in de wereld, maar niet van de wereld; op doorreis als een pelgrim naar het vaderland Boven.’

Weer was Groen rusteloos, nu omdat hij voedsel voor zijn ziel zocht. Hij bezocht diensten in de Reformed Church, ooit door Nederlanders gesticht, maar het stelde hem teleur: ‘De dwalingen zijn vele en er is geen geestelijk voedsel voor die zielen die hongerig zijn naar dat voedsel Kanaäns’, schreef hij. In 1979 vermeldde hij in een brief aan de gemeente in Westzaan: ‘Ook hier leefden eens oprecht God vrezende mensen. Zij liggen nu ter ruste, rondom hun verlaten kerkjes, in afwachting van de trompet des Levens. Hun kinderen vonden de God van hun vaderen en Zijn dienst te benauwd, zij vonden andere goden, goden van sport en spel.’

Groen kwam ook in de Free Presbyterian Church of Scotland in Gisborne. Daar stond van 1962 tot 1973 ds. William MacLean (1907-1985) en die werd voor Groen een geestelijke vader, onder wie hij aangenaam kon kerken.

Er waren meer Nederlanders die contact met de Free Presbyterians hadden. Zoals de familie Heikoop, geïmmigreerd vanuit Den Haag. Later verhuisde dit gezin van Nieuw-Zeeland naar St. Catharines (Canada) en voegde zich daar bij de Gereformeerde Gemeente. Zoon Wim werd er ouderling, zoon Hans was later diaken in Norwich.

Contact met gelijkgezinden

Groen leerde in 1968 H. Bosch (1928-2013) en zijn gezin kennen. Bosch, afkomstig uit Lopik, had naar Canada willen emigreren toen hij in Nederland geen gelegenheid zag om boerenwerk te doen. Zijn vader zei echter dat hij beter naar Nieuw-Zeeland kon gaan: hij kon zijn neef daar gaan helpen. Hoe het met het kerkelijk leven in dat land gesteld was, wisten ze niet.

Hendrik Bosch, die tot de Nederlandse Hervormde Kerk behoorde, volgde het advies van zijn vader in 1952 op. Maria Hoogendoorn (1928) uit Waddinxveen, opgegroeid in de Gereformeerde Gemeente van Boskoop, volgde hem in november 1954. Een paar weken later werd in een Presbyteriaanse Kerk hun huwelijk voltrokken.

In hun nieuwe land misten ze het kerkelijk leven waarin ze waren opgevoed. Mevrouw Bosch moest echter steeds aan Johannes 13:7 denken: ‘Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan.’

Hoewel beiden bij de waarheid waren opgevoed, raakte dat steeds meer op de achtergrond. In 1967 kwamen ze voor het eerst in Nederland terug. Tijdens dit bezoek werd mevrouw Bosch stilgezet. Ze kwam tot het besef hoever ze met haar gezin van het spoor van hun voorouders was afgeweken. ‘Daar opende de Heere mijn ogen voor de waarheid’, zei ze later.

Terug in Nieuw-Zeeland begon ze met haar gezin Engelstalige prekenbanden te beluisteren. Die werden overgestuurd door haar zus, die tot de Gereformeerde Gemeente in het Amerikaanse Paterson behoorde. Alles werd anders, vertelde mevrouw Bosch. ‘We waren terug bij Gods Woord, dat dierbaar wordt door de Geest des Heeren. Dit Woord sprak zó in me: „Gewis, er is een God Die leeft en op deez’ aarde vonnis geeft!” Dan is het verloren, maar de Heere laat ons daar niet in liggen. Dan wordt er een weg geopend in Zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus.’

Ook haar man kwam tot verandering. Ze kwamen in contact met de Free Presbyterian Church of Scotland in Gisborne, maar moesten vanaf Featherston zes uur rijden om er te komen. Toch, ze moesten daar zijn, zo beleefden ze het later, want daar in die Schotse kerk ontmoetten ze die andere Nederlander die ook tijdens een bezoek aan zijn vaderland onrustig was gemaakt: Job Jacob Groen.

In de FP Church in Gisborne verliep het kerkelijk leven niet zonder problemen. Het gezin Bosch sloot zich er niet bij aan. En Groen deed dat evenmin. Ds. MacLean drong daar wel op aan, maar Groen voelde zich in de FP Church niet thuis. De gemeente bevond zich ook ver weg: Gisborne lag drie uur rijden bij Groens woonplaats Napier vandaan. En er was nog een derde reden: Groen voelde zich schuldig over het verlaten van de Gereformeerde Gemeenten, de kerk van zijn jeugd. Daar wilde hij naar terug.

In zijn directe omgeving vond hij geen kerk waar hij naartoe kon. Enige tijd las hij thuis preken. Hij moest denken aan het verblijf van Jakob bij Sichem: zijn gezin woonde in een wereldse omgeving en wat zou ervan terechtkomen? Groen verlangde christelijk onderwijs voor zijn kinderen. Uiteindelijk besloot hij terug te gaan naar Nederland, hoewel zijn vrouw en kinderen de Nederlandse taal niet machtig waren.

Hij verkocht zijn huis. Met zijn gezin verbleef hij korte tijd bij Henk Bosch. Die woonde in een groot huis op de boerderij waar hij werkte. Ruimte genoeg, en zijn vrouw ontving graag logés. De familie Bosch bracht het gezin Groen naar de boot. Zelf bleven ze achter.

Terug in Rotterdam

Groen kwam in februari 1972 in Nederland aan. Hij vestigde zich op Rockanjestraat 8 in Rotterdam-Charlois en vond werk als monteur. Een half jaar later werd het gezin lid van de Gereformeerde Gemeente van ‘Zuid’, waar toen ds. G. Schipaanboord stond.

Vele avonden verkeerde Groen nu in het gezelschap van Gods kinderen. Het was hem tot grote vreugde. ‘Welkom in de strijd’, zei een van hen. Dat onthutste hem: de strijd was toch voorbij? De strijd met satan, wereld en eigen bestaan leerde hij echter meer en meer kennen. Toen bracht de Heere de belofte in zijn gedachten terug die hij in Nieuw-Zeeland had gedaan: hij zou in Gods wijngaard gaan werken als Hij op hem zou willen neerzien. Het verlangen daarnaar werd steeds sterker.

Groot gemis

Groen sprak met ds. A. Vergunst en op 17 augustus 1972 schreef hij op verzoek van de predikant –die juist in die week van Rotterdam-Centrum naar Veen vertrok– een uitvoerige brief over de situatie in Nieuw-Zeeland. Dat was Groen tot ‘grote blijdschap en persoonlijke verlichting van mijn gemoed’, want de situatie in het land waar hij ruim twintig jaar had gewoond, liet hem niet los.

Hij beschreef de situatie in de Presbyterian Church, die sinds 1931 de Westminster Confessie niet langer voor bindend hield, en de Reformed Church. ‘Toch is er nog een kerkgenootschap waar de waarheid van de kansel gepredikt wordt, namelijk de Free Presbyterian Church of Scotland. Zoals het uit de naam al blijkt, is deze kerk afkomstig van Schotland en men vindt er dan ook zeer sterke Schotse gewoonten. Wij waren verwaardigd vele kinderen des Heeren aldaar te ontmoeten, tot versterking en vertroosting, tot roem van de grote Naam des Heeren. Echter, de historiële verschillen zijn voor vele mensen bezwaarlijk, voor anderen onaanvaardbaar.

Zodoende zijn er velen die buiten kerkelijk verband leven en in het geheel niet aangesloten zijn. Preeklezen. Ook daar hebben wij ervaring mede. Meestal worden preken gebruikt van onze dominees vanuit Amerika. En dan hoort men weer die oude vertrouwde waarheid, zo gemist, zo gewaardeerd!’

Hoe groot was echter het gemis aan een ordelijk kerkelijk leven. ‘Velen hebben gedachten geschonken aan emigratie, o.a. Amerika, Canada, South Africa. Doch meestal lijden deze plannen gelijk schipbreuk: financieel, leeftijden die al minder gunstig zijn, vakbekwaamheden die niet gewenst zijn. Ziet dan hier, de situatie zoals die momenteel op kerkelijk gebied heerst in New-Zealand. Ongeorganiseerd liggen zij verstrooid, het zou mogelijk zijn alle dezen te verbinden in een verband der Gereformeerde Gemeenten van New-Zealand. Daar is zeker de klacht: Kom over en help ons!’

Naar het deputaatschap

Ds. Vergunst las het epistel de volgende dag voor tijdens een vergadering van het deputaatschap Buitenlandse Kerken in de Theologische School. Groen werd uitgenodigd en op 13 september kwam hij naar de school aan de Boezemsingel om de deputaten ook mondeling te vertellen over de kleine groepjes Nederlanders in Nieuw-Zeeland die zich niet in de bestaande kerken konden vinden.

Wat hij niet in zijn brief had gezet, zei hij volgens de notulen nu wel: ‘Br. Groen wil weer naar Nieuw-Zeeland terugkeren zo gauw hij voor de terugreis het benodigde geld heeft’, noteerde secretaris ds. K. de Gier. ‘Gaarne zou hij willen komen tot het vormen van een kleine Geref. Gemeente. Deputaten zullen hem daarbij zeker hulp bieden, maar dan moet br. Groen eerst daar beginnen met leesdiensten te houden onder leiding van een klein comité. Hij moet gaan katechiseren en wat geld verzamelen opdat er later een predikant zou kunnen voorgaan.’

‘Br. Groen zegt hierin geheel akkoord te kunnen gaan. Op verzoek van de voorzitter eindigt br. Groen met dankgebed’, notuleerde de secretaris.

Onwillig

Dat was kort en vriendelijk geformuleerd, maar de werkelijkheid was gecompliceerder. Niet alles werd opgeschreven; in de notulen van de volgende twee vergaderingen is niets meer over Nieuw-Zeeland te lezen. Pas na meer dan een jaar kwam de zaak weer ter sprake.

De oorzaak daarvan vertelde Groen later zelf aan zijn gemeenteleden, en hij gaf ook een andere weergave van het slot van de vergadering van 13 september 1972: ds. De Gier had maar niet genoteerd hoe weerspannig Groen was geweest. De deputaten hadden hem gevraagd naar Nieuw-Zeeland terug te keren om er leesdiensten en catechisatie te houden, maar Groen had geprotesteerd. Ds. Vergunst zei echter dat hij in geloof moest gaan. ‘Als je daar twintig of dertig mensen bij elkaar hebt, komen we een gemeente institueren.’

‘Twintig of dertig!’ riep Groen uit. ‘Ik zal al geluk hebben als één ander gezin zich bij me wil aansluiten. En als niemand dat wil, wat doe ik dan?’ ‘Wel’, zei ds. Vergunst, ‘dan zit jij in Nieuw-Zeeland en zijn wij ons geld kwijt. Ik wil je nog één vraag stellen en dan sluiten we de vergadering. Voel je in je hart dat je tot het werk in Nieuw-Zeeland geroepen bent?’ Dat kon Groen niet ontkennen. ‘Dan is het duidelijk’, zei ds. Vergunst. ‘Wil je nu met ons eindigen?’

Dat wilde Groen dus niet; dat moest een van de predikanten maar doen. Maar toen hij om zich heen keek, zag hij alleen gebogen hoofden: de deputaten wachtten tot hij begon. Het viel Groen zwaar om een gebed te doen, omdat hij niet verenigd was met Gods weg. Zo ging hij naar huis.

‘Dus krijg ik van mijn plicht, o God, een klaar bericht; wat is ’t vooruitzicht schoon’ (Psalm 19:6), zong de gemeente Rotterdam-Zuid aan het begin van een zondagmorgendienst, maar Groen was opstandig en zag geen enkel schoon vooruitzicht. Boos besloot hij ’s avonds naar Rotterdam-Centrum te gaan. Ook daar werd echter Psalm 19 gezongen. De dinsdag daarna ging Groen in Alexanderpolder naar de kerk. Aan het begin van de dienst liet student H. Paul zingen... Psalm 19:6.

Groen wist dat hij terug moest naar Nieuw-Zeeland. En ds. Vergunst wist dat ook. Groen vroeg of hij bij de evangelisatie moest solliciteren. ‘Je moet gaan waar je voelt dat de Heere je zendt’, zei ds. Vergunst. Dat wilde Groen nu juist niet horen. In de tijd van de eerste liefde had hij gezegd: ‘Heere, ik zal U volgen waar Gij ook heengaat’, maar nu was hij vol tegenstand.

Als een Jona probeerde hij zich aan zijn opdracht te onttrekken. In Nieuw-Zeeland had de kerk geen toekomst; daar zou de Heere geen mensen bekeren, dacht hij. ‘Als u nu zou gaan, zouden er mogelijkheden zijn, maar wat kan ik doen?’ zei hij eens tegen ds. Vergunst. De predikant stond stil, legde zijn handen op Groens schouders en schudde hem heen en weer. ‘Zeg dat nooit meer’, zei ds. Vergunst. ‘Weet je wat jij doet? Je pleegt afgoderij, en intussen veracht je de gaven en genade die je zelf hebt gekregen.’

Hoogvliet of Oostvoorne

Groen was een man met een sterk karakter, maar had na dit antwoord niets meer te zeggen. Maar hij ging niet naar Nieuw-Zeeland. Eind 1972 meldde hij zich bij het deputaatschap voor de evangelisatie. Tijdens de deputatenvergadering in Gouda op 6 februari 1973 vertelde hij over zijn leven, zijn strijd en zijn be-geerte om in Gods Koninkrijk te mogen werken, als het in de gunst des Heeren zou zijn.

Op een vraag van de deputaten antwoordde Groen –in de notulen getypeerd als ‘een vlot spreker en zeer adrem’– eerlijk dat hij niet los was van Nieuw-Zeeland, maar dat hij vanwege het onderwijs het wonen in Nederland verkoos.

De evangelisatiedeputaten besloten de zaak bij hun collega’s van de uitwendige zending ter sprake te brengen, die drie dagen later vergaderden. Dat deputaatschap was echter juist doende zendingswerk in Zuid-Afrika op te zetten en zag het niet als taak een zendingspost in Nieuw-Zeeland te openen. De zendingsdeputaten hebben er waarschijnlijk maar kort over gesproken, en in hun notulen werd het onderwerp zelfs niet genoemd.

De deputaten voor de evangelisatie overwogen nu Groen toch maar in Nederland te laten werken, in de omgeving van Hoogvliet of Oostvoorne. Daarnaast zou hij evangelist J. Kwantes in Alkmaar kunnen assisteren. Inmiddels was ook J.W.N. van Dooijeweert tot evangelist benoemd. Hij zou samen met Groen worden opgeleid.

Juist in die tijd kon Groen zijn werk als monteur wegens ziekte niet doen. In april 1973 kon hij echter een samenkomst leiden op de post in Alkmaar.

Toch naar Nieuw-Zeeland

Intussen had Groen nog steeds contact met zijn vrienden in Nieuw-Zeeland. Toen mevrouw Bosch in juni 1973 in Nederland was, bezocht ze ook de familie Groen.

Eind augustus namen de deputaten voor de evangelisatie alsnog het besluit Groen niet in dienst te nemen. Hij kreeg geen arbeidsveld in Nederland.

Dat bevestigde wat Groen wel wist: hij moest terug naar de andere kant van de aardbol. Op 10 oktober 1973 zat hij in de Theologische School weer bij het deputaatschap Buitenlandse Kerken aan tafel en twee weken later zette hij in het Engels zijn gedachten op een rij over zijn vertrekdatum, de vestigingsplaats (Wellington) en het kerkelijk werk. Hij was eenswillend gemaakt met Gods weg en pakte de zaak nu voortvarend aan (‘Broeders, houden jullie je niet zo akelig stil’, schreef hij toen de deputaten niet zo snel reageerden als hij wel wilde). De zorg voor zijn gezin kon hij nu in Gods hand overgeven, maar hij werd nog wel ‘gekweld door onwetendheid in zaken op kerkelijk gebied’ en verlangde daarover het advies van de deputaten.

Dat kreeg hij. ‘Was br. Groen aanvankelijk niet meer van voornemen terug te keren naar Nieuw-Zeeland, dit ernstig beroep op hem kon hij niet naast zich neerleggen’, noteerde ds. De Gier. ‘Maar hij wilde alleen terugkeren als hij een kleine Geref. Gemeente daar kon vormen. Ons deputaatschap meende, op verzoek van br. Groen, de medewerking daartoe niet te mogen onthouden. Dit mede omdat de vorige synode ons deputaatschap belast heeft met de taak die eerder door een deputaatschap emigratie verricht werd. Tot deze taak moesten we rekenen de zorg voor de naar het buitenland geëmigreerde leden van onze gemeenten in de ruimste zin van het woord.

Vastgesteld werd dat een eventuele gemeente die in Nieuw-Zeeland zou ontstaan de grondslag zou hebben van de Drie Formulieren van Enigheid en de Westminster Confessie. Dit laatste omdat er in Nieuw-Zeeland uitsluitend Engels gesproken wordt en ook wel omdat er enige Schotten kontakt hebben gehad met br. Groen.’

Ds. De Gier gaf deze uitleg omdat niet iedereen ervan overtuigd was dat er ook in Nieuw-Zeeland een Gereformeerde Gemeente moest komen. Er waren daar toch enkele Free Presbyterian Churches? Daarom wilde Groen een kerkelijk mandaat, en dat kreeg hij. Groen ontving ook 10.000 gulden handgeld voor kerkelijk werk, een renteloos voorschot waarvan later werd bepaald dat hij het niet terug behoefde te betalen.

Groen komt terug

Het echtpaar Bosch in Nieuw-Zeeland wist van dit alles niets af. Het besloot met hun vier kinderen naar Canada te emigreren en zich daar bij de Gereformeerde Gemeenten te voegen. Ze kregen echter geen visum. Daarom probeerden ze naar de Verenigde Staten te verhuizen. Mevrouw Bosch ging er met haar oudste zoon naartoe om te bekijken wat de mogelijkheden waren. Ze kregen het adres van iemand die een zetbaas nodig had op zijn boerderij.

Terwijl ze alles voor vertrek gereedmaakten, kwam er een brief uit Nederland: Groen deelde Bosch mee dat hij terugkwam. Hij meldde dat ook aan andere Nederlanders in Nieuw-Zee-land. Voor sommigen was het een gebedsverhoring, vele anderen stelden zich afwachtend op. Voordat Groen voor de derde keer emigreerde, bevestigde ds. J. van Haaren hem op 26 februari 1974 in Amersfoort tot ouderling en zond hem uit als ‘home-missionair’. Namens het deputaatschap Buitenlandse Kerken sprak ds. L. Blok. Dit deputaatschap stelde op 8 maart een Engelstalige lastbrief op.

Op 11 maart 1974 vertrok de nieuwe evangelist vanuit Rotterdam. ‘Naar schatting een kleine 100 mensen namen op informele wijze afscheid’, meldde het RD. ‘Namens het deputaatschap Buitenlandse Kerken van de Geref. Gemeenten waren ds. K. de Gier uit Den Haag en ds. L. Blok uit Capelle aan den IJssel aanwezig.’ Na een ruige zeereis arriveerde Groen met zijn gezin op 24 maart in Wellington, de hoofdstad van Nieuw-Zeeland. Op de kade werden ze opgewacht door familieleden van mevrouw Groen en door de families Bosch en Schouten.

Twee weken kregen de evangelist en zijn gezin onderdak bij de familie Bosch in Featherston. Groen stelde voor dat hij ’s zondags een preek zou lezen. De familie Bosch wilde toch naar een prekenband luisteren, zoals ze dat de achterliggende jaren gedaan hadden. Daarna zou Groen nog een preek mogen lezen als hij dat graag wilde.

Zo schaarden ze zich rond de bandrecorder. De preek ging over Jona’s vlucht naar Tarsis. Dat was beschamend onderwijs voor Groen, en hij had niets meer te zeggen.

Intussen was het voor het echtpaar Bosch een gebedszaak: ‘Wat moeten we nu doen? Hier blijven of toch naar Amerika gaan?’ Ze bleven. Ze zagen ernaar uit dat Groens komst naar Nieuw-Zeeland gezegend zou worden. ‘Er stond in Amerika een huis voor ons klaar, maar ik had steeds het gevoel dat de Heere ons hier wilde hebben’, zei Bosch.

Aan het werk in een verpleeghuis

Reeds na twee weken had Groen werk dat hem goed aanstond, in het Silverstream Hospital. Hij kreeg een woning op het terrein bij dit verpleeghuis. ‘Br. Groen schreef zelf hierover dat hij daarin de bijzondere leiding van de hand des Heeren heeft mogen zien’, noteerde ds. De Gier. ‘En hoewel hij aanvankelijk nog geen meubels bezat en dus op de grond moest slapen, schreef hij in zijn laatste brief van juni dat zijn meubels aangekomen waren, wat het bewonen van zijn huis nu veel gerieflijker maakte.

Br. Groen woont nu in Silverstream, waar hij ook werkzaam is. Tevens vindt hij dit een goede plaats voor zijn kerkelijke arbeid waartoe hij uitgezonden is. Hij heeft inmiddels een kleine huisgemeente gevormd, daar hij in zijn eigen huis voorgaat in het preeklezen. Uit Amerika heeft hij 180 preken ontvangen in het Engels, die uitgegeven zijn door onze Amerikaanse gemeenten. ’s Avonds leest hij preken over de Catechismus, ’s middags is er zondagsschool voor de jonge kinderen en catechisatie waarin door br. Groen wordt onderwezen uit Hellenbroek.’ Groen kreeg nog meer uit Amerika: een bemoedigende brief van ds. W.C. Lamain, zijn vroegere predikant uit Rotterdam-Zuid. De Generale Synode van 1974 wees de classis Utrecht aan ‘als appèlorgaan voor leden der Gereformeerde Gemeenten buiten de landsgrenzen, waarover het deputaatschap Buitenlandse Kerken ingevolge besluiten van de Generale Synode het consulentschap uitoefent.’ En zo is het sindsdien gebleven: de beide buitenlandse gemeenten –naast die in Nieuw-Zeeland ook Randburg (Zuid-Afrika)– ressorteren onder de classis Utrecht.

Kerkdienst achter een café

Vanaf 3 november 1974 leidde Groen ’s zondags twee leesdiensten in een gebouwtje in Kaitoke, een plaatsje ten noorden van de stad Upper Hutt. Naast de gezinnen van Bosch en Groen kwam het gezin van C. Schouten luisteren. Dieuwke (Joke) Schouten-van der Wal had het in de Reformed Church niet kunnen uithouden en Kees, haar man, was haar gevolgd.

In totaal waren er negentien kerkgangers. De diensten werden om 10.00 en 14.00 uur gehouden en tussendoor was er een gezamenlijke lunch in dezelfde ruimte.

Rose of Sharon, heette het gebouw, maar aangenaam was het er niet: het lag achter een café en daar werd veel kabaal gemaakt. Na ongeveer een maand werden de kerkdiensten dan ook verplaatst naar een bijgebouw van het stadhuis in Upper Hutt. In zijn ‘Hollands Engels’ bracht Groen regelmatig rapport uit aan de deputaten. Hij vertelde dat zijn vrouw naast Europeanen ook Maori’s, de oorspronkelijke bewoners van Nieuw-Zeeland, in haar voorgeslacht had en dat hij daardoor wellicht tegen een veel lager rentepercentage geld zou kunnen lenen. Hij vroeg ook dringend om bezoek van een predikant, want in de kleine gemeente was een kind van anderhalf jaar dat nog ongedoopt was.

Collega Bertram

Groen verspreidde wat traktaatjes, maar kreeg geen respons. Vrijmoedig sprak hij mensen aan. Als hij nachtdienst had in de ketelruimte van het verpleeghuis waar hij werkte, had hij tijd om Gods Woord te onderzoeken en de leesdiensten voor te bereiden. Zijn collega N. Bertram (1932-2009) vroeg nieuwsgierig wat hij aan het doen was. Een kerk beginnen? ‘Man, we hebben er hier al zeshonderd’, zei Bertram. Zo raakten ze in gesprek en Bertram vertelde hoe ongelukkig hij zich voelde en hoe onvrede hem bezette. Het wereldse leven stelde hem teleur. De gesprekken leidden ertoe dat Bertram de diensten begon te bezoeken. ‘Ik ben aan de waarheid vastgeklonken’, zei hij later. Zijn vrouw en kinderen wilden er aanvankelijk niets van weten.

Groen schreef begin 1976 over Bertram: ‘In Indonesië geboren, als zeer jonge jongen al in een kamp terechtgekomen, gescheiden van moeder en vader. Kennelijk door de Heere behouden; door deze ernstige tijden heen geholpen. Herinneringen aan een godsdienstige vader, die zijn gezin voorging in de inzettingen en ordinantiën des Heeren, maar omkwam aan de Birmaspoorweg.

Deze jongeman kwam uiteindelijk in Nieuw-Zeeland terecht, waar hij “een van de dochteren des lands” huwde. De Heere nam geen plaats in in hun leven, ook al trouwden ze in de Engelse kerk. De Heere, in Zijn barmhartigheid, liet deze man niet los, maar sprak tot hem. Bij gelegenheden liet zijn consciëntie hem geen rust.

De Heere, Die alle dingen bestuurt, bracht deze man naar Silverstream Hospitaal, slechts enkele weken voordat wij hier arriveerden. Voordat wij hier terechtkwamen, moest ik twee andere banen laten gaan, omdat ik wel gevoelde dat het met mijn missionair werk vast zou lopen voordat het begonnen was. Achteraf bekeken toch gelukkig: de Heere wilde mij op Silverstream Hospitaal hebben, en de Heere zorgde er ook voor een huis. Daar kwam ik terecht, daar was het dat de Heere mij nog wilde gebruiken om met deze jonge man te spreken.

Nu is deze jonge man al zijn “vrienden” aan het verliezen, hij begint een vreemdeling in zijn huis te worden, men begint al hem “onwijs” te noemen, gek te verklaren dus. Dan denk ik zo vaak aan dat oud-Hollandse gezegde: Welkom in de strijd!

Is die man bekeerd? Laten wij het maar rustig aanzien. Maar hijzelf zegt: “Met vreze in mijn hart hoop ik dat de Heere mij bemoedigen zal in mijn bezoekingen. Als Hij Zijn hand van mij aftrekt, kom ik zeker om!” Vroeger wilde hij niet lezen, en nu kan hij de Bijbel niet “met rust” laten. Gods Woord vertroost en versterkt hem.’

Zo was Nico Bertram terug bij de leer die door zijn overgrootvader ds. C. van den Oever werd verkondigd. Die was predikant in Rotterdam geweest, nota bene de stad waaruit evangelist Groen afkomstig was.

Catechisatie

Catechisatie gaf Groen afwisselend in zijn huis en bij de familie Bosch. Later werd gezegd dat de leerlingen in leeftijd varieerden van 3 tot 53 jaar: sommigen namen hun kleine kinderen mee. Er waren er die een grote afstand aflegden, per auto of per trein, om de lessen te kunnen bijwonen. Groen bereidde zijn lessen grondig voor en wees de catechisanten met grote ernst op de noodzaak van bekering. Hij prees de dienst des Heeren aan en riep op Hem vroeg te zoeken. ‘We hebben niets te verliezen en alles te winnen’, zei hij dan, en hij schreef: ‘Er zijn avonden geweest dat de tijd werd vergeten, bij mij, ja maar ook bij de jongelui.’

Honger naar het Woord

Voorjaar 1975 bestond de vaste kern uit 21 kerkgangers. Ds. J. van Haaren schreef in het najaar van 1975 over de diensten in Nieuw-Zeeland dat de bezoekers van heinde en verre kwamen: ‘Zo moet één familie des zondags viermaal 65 km afleggen dwars door de bergen, waarbij het voorkomt dat door sneeuwval, gladheid of steenstortingen de bergpas is afgesloten. Een an-der gezin komt uit de omgeving van Wellington. Zij moeten ongeveer 60 km rijden. Men moet wel honger hebben naar het Woord om er zoveel voor over te hebben. En dan moet men niet vergeten dat het er preeklezen is! Welk een beschamend voorbeeld geven deze mensen aan ons! Wat zijn wij dan toch verwend!

De ouders van broeder Groen (de moeder van de evangelist was op 16 mei 1975 hertrouwd met haar zwager Beschier Gijze (1906-1992), weduwnaar van Neeltje Groen (1902-1974), LV), die niet zo lang geleden terugkeerden van een bezoek aan hun zoon, deelden het volgende mee: In de tijd, dat wij daar verbleven werden de catechismuspreken van ds. G.H. Kersten gelezen, die handelden over de sacramenten. Een vrouw, wier ogen enkele jaren geleden geopend werden voor de leugenleer waarbij zij opgegroeid was, de Geref. Kerk, daar Reformed Church geheten, kon daar niet langer blijven. Zij ging zoeken en is nu met haar man en vier kinderen in de kleine kerk van broeder Groen gekomen. Het jongste kind, drie jaar, is nog niet gedoopt. Onder het lezen van Zondag 26 werd zij zo gesterkt in het geloof, dat zij er zeker van was dat de Heere nog een weg zou banen dat haar kind daar gedoopt zou worden waar de zuivere leer gebracht werd.

Toen Zondag 28 gelezen was, praatte men nog even met elkaar over de preek na. Er werd geweend en er was een sterk verlangen naar het ogenblik waarop ook in hun midden het Heilig Avondmaal bediend zou mogen worden. Toen de dertigste Zondag gelezen was, waarin ook de vraag ter sprake komt voor wie het Avondmaal des Heeren ingesteld is, was er een vrouw die tevoren zei dat ze geen vrijmoedigheid zou hebben om aan te gaan aan de dis des verbonds, ook al kon ze niet ontkennen dat haar hart naar de Heere uitging, doch die nu sprak: “O, vanavond zou het kunnen; ja, ik zou niet af kunnen blijven!”

Werkelijk, als wij zo alles naast elkaar zetten, dan mag gezegd worden dat de Heere Zich niet onbetuigd laat. En dat is verblijdend.

Er ligt voor broeder Groen nog veel werk te wachten. Er zijn nog verschillende gezinnen van Hollandse afkomst die thuis een preek lezen of preken beluisteren die op een bandrecorder zijn opgenomen. Wellicht is ons kerkverband voor hen het kerkelijke onderdak dat zij in dit grote land zoeken.’

Door de overheid erkend

In december 1975 werd de groep door de overheid erkend. Verblijd schreef Groen: ‘Na veel verwikkelingen op het gebied van de landswetten is nu door de Nieuw-Zeelandse regering ons het wettelijke recht verleend om ons als een kerk te institueren. In een land waar je dag en nacht een eigen zaak kan beginnen, heeft het heel wat voeten in de aarde gehad om onze Gereformeerde Gemeente wettelijke grond onder de voeten te geven. Het betaamt ons te betuigen: Eben-Haëzer. Het is de Heere toch immers Die de harten der koningen neigt als waterbeken? Van de menselijke kant bezien, dan had onze kleine gemeente geen schijn van kans. Hoeveel keren was er al getracht om iets op gang te krijgen waar de waarheid verkondigd zou worden? Juist voordat wij arriveerden, werden er twee pogingen daartoe gedaan. Aanvankelijk scheen het wel dat het zou groeien, maar ineens was het afgelopen. Toen wij in Nieuw-Zeeland kwamen, scheen het wel zo onmogelijk dat er ooit iets van ons terecht zou komen. Elke weg werd eerst afgebroken, maar toen door de Heere Zelf geïnstitueerd. We zijn er allen ‘getuigen’ van geweest.’

De zendingscommissie van Westzaan stuurde boeken toe. In zijn bedankbrief meldde Groen dat het geschonkene de vuurproef had doorstaan: tijdens een brand in zijn woning was veel verloren gegaan, maar deze boeken niet. ‘In dit alles moest ik opmerken: Dient geen goden nevens Mij.’ Hij moest nu een ander huis kopen. Hij vond ook ander werk, zodat hij het gehele weekend aan kerkelijk werk kon besteden.

Ds. Kuijt op bezoek

Het deputaatschap Buitenlandse Kerken ontving het ene na het andere verzoek uit Nieuw-Zeeland: er moest een kind worden gedoopt, men wilde het Heilig Avondmaal houden en er was een huwelijk te bevestigen. De deputaten overlegden met het zendingsdeputaatschap: kon een van de twee zendingspredikanten op Irian Jaya (ds. G. Kuijt en ds. C.G. Vreugdenhil) naar Nieuw-Zeeland gaan om er het nodige werk te verrichten?

Plotseling deed zich een gelegenheid voor. Een van de kinderen van ds. Kuijt was ziek en moest naar een ziekenhuis ‘in een gebied met kundige gezondheidszorg.’ Daardoor kon de predikant de groep in Nieuw-Zeeland drie weken bezoeken, van 19 juni tot begin juli 1976. Naast het gezin Kuijt was ook zendingsverpleegster M.P. van Moolenbroek in de jonge gemeente te gast. Volgens zijn rapport, waarvan alleen het eerste deel bewaard bleef, bezocht ds. Kuijt met zijn vrouw elk gezin en hield hij twee diaavonden over de zending. Op 24 juni bevestigde hij het huwelijk van Kevin Wood en Robynne Anne Groen. Op 27 juni doopte hij ’s morgens de jongste van zijn eigen kinderen, Cornelia Debora, en een kind van de familie Schouten. ’s Avonds hield hij een voorbereidingspreek. Op 1 juli was er (tot middernacht) ledenvergadering bij de familie Bosch. Bosch werd gevraagd ouderling te worden, maar had er geen vrijmoedigheid voor.

Er kon een nieuw onderkomen worden gehuurd: een kerkje in Whiteman’s Valley waar de presbyteriaanse kerk nog maar vier keer per jaar een dienst hield. ‘Wallaceville Presbyterian Church 1894’, stond op de voorgevel geschilderd. Tijdens de ingebruikname opende ds. Kuijt de Bijbel onder het zingen van Psalter 2.

Ds. Kuijt doopte één volwassene, nam vier mensen belijdenis af en bediende het Heilig Avondmaal. Groens moeder schonk de gemeente een Avondmaalsstel. De predikant schreef over de gedoopte volwassene: ‘Na de belijdenis mochten we Kevin Wood in de Naam van een drie-enig God dopen. We ervoeren dat de Heere opnieuw in ons midden was. Wanneer we dan nog bedenken hoe Kevin in het midden der gemeente kwam, namelijk op doorreis om slechts drie weken in het Silverstream Hospital te werken, dan mogen wij opmerken dat de wegen Gods wonderbaar zijn.’

Ds. Kuijt was wat bezorgd over Groen, die al het kerkelijk werk naast zijn baan als leidinggevend monteur bij de provinciale waterstaat moest doen. ‘Joop, dat houd je niet vol, zo raak je overwerkt’, zei hij.

Slechts één ambtsdrager

Hoewel er maar één ambtsdrager was, was Whiteman’s Valley nu een zelfstandige gemeente geworden, een rechtspersoonlijkheid die ze nodig had voor zakelijke transacties. Groen was hierdoor geen ouderling van Amersfoort meer, al stond hij er tot 1978 als lid ingeschreven. De classis Utrecht aanvaardde op 7 januari 1977 het excuus van de deputaten Buitenlandse Kerken dat de tijd had ontbroken om eerst met de classis te overleggen voordat ze toestemming voor de ‘instituering’ gaven.

Meermalen schreef het deputaatschap aan de leden in Nieuw-Zeeland dat ze moesten proberen een echte kerkenraad te vormen. ‘Het is thans nog geen volwaardige gemeente, maar deputaten doen wat in hun vermogen is om dit er zo spoedig mogelijk van te maken’, rapporteerden ze.

Een van de leden werd tot diaken gekozen, maar hij bedankte. Deputaten gaven Groen opdracht een financiële commissie te vormen. De leden daarvan zouden dan bij een volgende gelegenheid tot diaken bevestigd kunnen worden. Een echte kerkenraad kwam er pas na bijna drie jaar, op 25 maart 1979.

Tijdens zijn verlof in 1977 kwam ds. Kuijt van 4 tot 20 juni opnieuw naar Nieuw-Zeeland. R.J. Bertram-Bolland, die er eerst zo op tegen was dat haar man naar de kerk ging, legde op 12 juni belijdenis af.

Ds. Kuijt moedigde Groen aan een stichtelijk woord te gaan spreken. Groen deed dat wel een paar keer, maar vond dat hij de gemeente tekort deed. Hij ging weer preeklezen, maar soms greep de inhoud hem zo aan dat hij stopte met lezen en een waarschuwend woord sprak, terwijl de tranen hem over de wangen rolden.

Ds. Kuijt schreef aan het deputaatschap Buitenlandse Kerken: ‘Het is mij opnieuw duidelijk geworden dat de Heere ook in Nieuw-Zeeland wil werken, alhoewel Jakob ‘dun’ geworden is. En dat onze gemeente aldaar, hoe klein van omvang ook, toch een planting Gods is. En wat de Heere begint, voleindigt Hij ook.’ De predikant was erkentelijk voor het vele geld dat de jonge gemeente voor het zendingswerk op Irian Jaya inzamelde.

De eerste preken

Na het plotselinge overlijden van D. Schouten-van der Wal op 21 oktober 1977 preekte Groen twee dagen later, op zondagmorgen, over Kolossenzen 1:28, want hij dacht geen geschikte leespreek te hebben. Hij schreef: ‘Er was zulke blijdschap in mijn hart, want de Heere opende de sluisgaten des Hemels, mijn briefje lag daar geheel en al vergeten, terwijl wij voor de gemeente mochten verklaren die wonderlijke boodschap van geloof, liefde en hoop. Daar was geen ruimte voor wanhoop!’

Drie dagen later hielp de Heere ook toen Groen de drukbezochte rouwdienst in de Reformed Church van Wainuiomata leidde. Hij was er vol van toen hij er ’s avonds een brief over schreef aan ds. De Gier.

Een presbyteriaans predikant vroeg vooraf of Groen theologie had gestudeerd. De evangelist noteerde wat hij had geantwoord: ‘Man, je kijkt naar de domste aller mensenkinderen; ik moet genadebrood eten. Al mijn verwachting is in de Heere. Hij zei: “Ik wenste dat vele geleerde dominees dit ook van node hadden. Maar ik zal u nu naar binnen laten gaan, dan kan u nog even voor de dienst met uw ouderlingen zijn.” En daar ging Joop op zijn eentje in de kamer, en daar de Heere gezocht. De Heere gaf een opening in Jesaja 55 v 8, Mijn wegen zijn niet uwer wegen enz. Ds., ik mocht zo gemakkelijk staan. Zo verblijd de Heere mogen voordragen, het zaad gestrooid.’ Bij het graf sprak Groen over vers 11.

Vanaf die tijd preekte hij ’s zondagsmorgens. Het deputaatschap Buitenlandse Kerken had hem anderhalf jaar eerder al te kennen gegeven dat hij dat mocht doen.

Vanuit Nederland kreeg de Nieuw-Zeelandse evangelist post van zendingscommissies en gemeenteleden. ‘Soms verlang ik erg naar Holland als ik die kaarten zie’, schreef hij. ‘Maar één kaart heeft mij bijzonder goed gedaan en wel met de woorden: Uw Vader in de hemel weet wat u van node heeft.’

Dat was tot steun, ook als het met het preken in zijn eigen waarneming niet zo ging. Het verbaasde hem dan dat de mensen bleven komen. Geen opleiding, geen ervaring, ‘en zo vaak gevoel ik buiten mijn eigen ‘gepreek’ te staan.’

‘Een van de grootste dingen die hier gebeurd zijn, is dat Hij Joops tong heeft losgemaakt’, schreef N. Bertram aan Groens ouders. ‘Iedere zondag predikt hij met grote gaven, gegeven van de Heere, en heel toepassend voor deze gemeente.’

Voor de dienst had Groen het soms niet breed. ‘Er zijn tijden geweest dat het zweet mij op de rug stond. Tijd om op de preekstoel te gaan, en dat er geen woord was om te spreken, geen gebed om te bidden. En daar er geen ouderlingen en diakenen zijn, is het het makkelijkste om maar op de knieën te gaan.’ En dan werd hij kennelijk geholpen. Op de catechisatie was er aandacht: ‘Zij luisteren allemaal zo ingespannen.’

Zijn werk was niet alleen geestelijk; hij moest soms voor de dienst ook de toiletemmer legen. ‘Deze maal was het geval zo vol dat een klein gedeelte van de waardige lading op mijn gestreepte broek mee mocht doen. Het heeft een eigenaardig luchtje, speciaal op de preekstoel.’

Een eigen school

Hoewel de gemeente slechts uit vier gezinnen bestond en weinig geld had, voelde ze zich gedrongen een eigen school te beginnen. Sommige leden ontvingen daarvoor opening in het gebed. Kort na zijn aankomst in Nieuw-Zeeland in 1974 had Groen al aan ds. Vergunst geschreven hoe bezwaard hij zich voelde over het openbaar onderwijs waar zijn kinderen nu naartoe moesten (‘het vergif wordt erin gedruppeld’), terwijl ze in de achterliggende jaren op de reformatorische Graaf Jan van Nassauschool in Rotterdam-Zuid hadden gezeten.

Met financiële steun uit Nederland ging Ponatahi Christian School op 2 oktober 1978 van start, eerst met zes, twee weken later met veertien leerlingen. R.J. Bertram-Bolland was er onderwijzeres, geassisteerd door Audrey Bosch. Evangelist Groen bedankte via De

Evangelist Groen bedankte via De Saambinder voor het medeleven: ‘De Heere liet ons niet over aan onze eigen dwaasheid en hoogmoed, wat zou het er dan treurig uitzien! Ik zou u allen wel van plaats tot plaats willen meenemen, u laten zien de vele plaatsen waar de Heere Zijn tegen-woordigheid, goedkeuring, Zijn almachtige arm ons betoonde ten gunste! Bethels, de Maranatha’s, Eben-Haëzers, zij liggen als een keten van ’s Heeren gunst rondom ons. De Heere is geen man dat Hij liegen zal, wat heeft de Heere dat genadig aan ons willen bewijzen. Wij zijn de verbondsbrekers, geliefde vrienden, de Heere is de onveranderlijke Getrouwe.’

Om kosten te besparen, zegde de gemeente de huur van het presbyteriaanse kerkje in Whiteman’s Valley op en hield ze voortaan diensten in de school. Toen ds. J. van Haaren het gebouw in maart 1979 officieel in gebruik nam, sprak Groen als voorzitter van het schoolbestuur.

Ds. Van Haaren was met zijn vrouw van 15 maart tot 12 april op bezoek. Hij bevestigde H. Bosch tot ouderling en N. Bertram tot diaken, zodat de kerkenraad niet meer alleen uit evangelist Groen bestond. De predikant bediende ook het Avondmaal en nam zes jongeren belijdenis af. Het was Groen tot verootmoediging dat hij vrucht op zijn werk mocht zien.

‘Het is voor u, als voor ons, nauwelijks te geloven dat we nu aan de andere kant van de wereldbol zijn’, schreef ds. Van Haaren aan zijn gemeente in Amersfoort. Groen kende de predikant al heel lang, uit Rotterdam-Zuid, toen Van Haaren nog een kleine jongen was en toen –dat realiseerde de evangelist zich ook– het er niet naar uitzag dat Groen nog eens Gods Woord zou uitdragen. ‘In mijzelf ben ik een leeg vat, maar de Heere wil zelfs nog van mij gebruikmaken, wie had dat ooit kunnen denken’, schreef Groen aan de gemeente in Westzaan.

Voltijds evangelist

Voorjaar 1978 ging Groen ook tijdens de avonddiensten preken. Hij maakte daar veel werk van en bracht de boodschap met grote bewogenheid. In de school gaf hij godsdienstonderwijs. Het was evangelisatieterrein, want twee derde van de leerlingenpopulatie behoorde niet tot zijn gemeente.

Groen woonde in Martinborough, maar met financiële steun uit Nederland (Carterton ontving jarenlang geld van de deputaatschappen voor de Evangelisatie en voor Bijzondere Noden) kon de gemeente eind 1978 in Carterton een pastorie kopen. De evangelist was al lange tijd overbelast. Hij maakte werkdagen van 9½ uur, in een wereldse omgeving: ‘Dat voortdurende gevloek, het gaat de hele dag door.’ Alle vrije tijd, tot ’s avonds laat, ging op aan het kerkenwerk.

Tijdens de vergadering van de classis Utrecht op 17 augustus 1979 lichtte ds. Van Haaren de situatie toe: ‘Bij de afstanden naar de kerk moet men niet alleen rekenen in kilometers of mijlen, maar men moet ook de kwaliteit van de wegen in de beschouwing betrekken. De wegen zijn meestal smal, door bergachtig terrein, dus zeer kronkelig, en ’s winters (juli, augustus) vaak geheel onbegaanbaar. Het bezoeken van leden der gemeente kost dan ook veel tijd en inspanning. De avonden zijn hiervoor te kort, zodat vaak als enige mogelijkheid de zaterdag overblijft. Er wordt gerapporteerd hoe broeder Groen zijn werk als home-missionair moet combineren met zijn dagelijks werk. In zijn gewone werk ontmoet hij bovendien veel tegenstand, waardoor hij erg onder spanning komt te staan.’ Omdat hij geen vooropleiding had, kostte de voorbereiding van de preken en godsdienstlessen hem nogal wat tijd. De classis stemde er dan ook mee in dat hij volledig in dienst van zijn gemeente kwam.

Op 23 december 1979 nam de gemeente een kerk in Carterton in gebruik die van het Leger des Heils was gekocht. Hier werden de diensten tot 2005 gehouden. In maart 1980 leidde ‘Pastor Groen’, zoals hij werd genoemd, zijn eerste trouwdienst. Van tijd tot tijd kampte hij met gezondheidsproblemen. Begin 1982 zei een arts dat hij minstens vier weken volledig rust moest houden.

Geen predikant

Tot zijn overlijden in 1983 verzorgde ds. Van Haaren het schriftelijke en telefonische contact met de gemeente in het verre Nieuw-Zeeland. De gemeente noemde zich Netherlands Reformed Congregations. Vanaf 1982 werd de naam gebruikt die Groen in 1973 al had bedacht: Reformed Congregations of New Zealand. Beide namen in het meervoud, om uitbreiding mogelijk te maken en de band met de gemeenten in Nederland en Noord-Amerika te beklemtonen.

Het aantal leden groeide door natuurlijke aanwas en de komst van nieuwe immigranten uit Nederland. Er waren inmiddels tien gezinnen en enkele alleenstaande mannen, vertelde diaken N. Bertram toen hij op 23 augustus 1983 de Theologische School in Rotterdam bezocht om er met zijn vrouw een speciaal daarvoor belegde vergadering van het deputaatschap Buitenlandse Kerken bij te wonen. Ze lieten enkele foto’s van de school in Carterton zien.

In de notulen staat niet genoemd dat Groen een periode van moedeloosheid doormaakte. Kort daarna kwam hij plotseling naar Nederland en daar werd hij aangemoedigd zijn werk voort te zetten en zijn ontvangen gaven te benutten. In september sprak hij de Generale Synode in Utrecht toe en bracht er de groeten van zijn gemeente over. Groen uitte de wens om als predikant bevestigd te worden, maar dat vond geen doorgang. Daar had hij het moeilijk mee, totdat hij het in Gods hand mocht overgeven. Gebeden werden verhoord toen Groen toch terugging naar zijn arbeidsveld.

De kerkenraad in Nieuw-Zeeland werd in 1984 uitgebreid door de bevestiging van P. Bertram als tweede diaken, naast zijn vader. Bertram jr. werd in dat jaar ook leerkracht aan Ponatahi Christian School en nam het godsdienstonderwijs daar over van evangelist Groen, vanwege diens gezondheidsproblemen. In datzelfde jaar begon de gemeente een middelbare school, hoewel ze daarbij veel meer tegenstand van de overheid ondervond dan zes jaar eerder bij de start van de lagere school.

Australië en het Zuidereiland

Er kwamen predikanten, al was het niet elk jaar. Ds. A. Elshout bezocht Carterton in 1982 en 1986, ds. C. Harinck in 1984 (als vervanger van ds. G.A. Zijderveld), 1989 en 1997, ds. A.M. den Boer in 1985, ds. J.R. Beeke in 1988 en ds. H. Hofman sr. in 1990, terwijl ds. G. Kuijt in 1992, 1993 en 1995 opnieuw kwam. Ds. J.B. Zippro reisde in 1995 en 2000 naar Nieuw-Zeeland, ds. G.J. Baan in 1997 en later in dat jaar ds. J.J. van Eckeveld samen met ds. C. Harinck om kerkvisitatie te houden. Vervolgens kwam de zoon van laatstgenoemde, ds. W. Harinck, in 1999. Ds. C. Harinck schreef in 1984:

Ds. C. Harinck schreef in 1984: ‘Vooral de oudere families moeten belijden dat zij zonder de opzoekende liefde van God geheel in het heidendom of een valse leer zouden verloren zijn gegaan. Ook onder enkele jonge mensen mag het werk van Gods genade waargenomen worden. Het is dus maar geen kerkje spelen in Nieuw-Zeeland en ook niet het zo nodig stichten van een Gereformeerde Gemeente dat hen samengebracht heeft. Zonder het werk Gods, Die afgedwaalden terecht weet te brengen, zou de gemeente Carterton niet bestaan.’

Enkelen van de predikanten die op bezoek kwamen, gingen (soms vergezeld door diaken P. of N. Bertram) ook naar Australië, waar van 1985 tot 1995 een afdeling van de gemeente in het Amerikaanse Sioux Center bestond. Die groep vroeg ook of evangelist Groen op bezoek kon komen. De kerkenraad van Carterton (op het Noordereiland) had daarnaast regelmatig contact met een groepje mensen op het Zuidereiland dat prekenbanden beluisterde.

In 1987 besloot de kerkenraad te gaan deelnemen aan het werk van de Trinitarian Bible Society (TBS). Groen werd vicevoorzitter van de afdeling Nieuw-Zeeland, maar droeg dat werk een jaar later over aan diaken P. Bertram. Eind 1987 werd een andere pastorie gekocht en in 1989 moest de kerk worden uitgebreid.

Ernstig ziek, toch gespaard

Van tijd tot tijd had Groen met hevige rugpijn te kampen. Voorjaar 1988 kreeg hij de boodschap dat onderin zijn wervelkolom een kwaadaardig gezwel was aangetroffen. Hij zou worden geopereerd, maar dat ging niet door. Volgens de artsen had hij nog een half jaar te leven. Hij werd echter nog vierenhalf jaar gespaard.

In 1988 en 1989 werd diaken P. Bertram wegens kanker bestraald. In november 1989 kon J.M. Paans als tweede ouderling worden bevestigd en in maart 1992 volgde diaken P. Bertram, die van zijn ziekte genezen was, ouderling H. Bosch op.

Evangelist Groen kon in de loop van 1991 en 1992 steeds minder vaak voorgaan. Markus 12:34 was in juni 1992 de tekst van zijn laatste preek.

De evangelist reisde naar Nederland omdat zijn moeder op 1 augustus op 92-jarige leeftijd was overleden. Op 13 augustus woonde hij een vergadering van het deputaatschap Buitenlandse Kerken bij.

Afgelost

Job Jacob Groen heeft zijn moeder slechts een paar maanden overleefd. Eind september werd hij geopereerd om de pijn te verlichten. Hij overleed op zondag 25 oktober 1992, op 66-jarige leeftijd, nadat hij met zijn vrouw en bezoekende familieleden uit Nederland had gesproken over Psalm 122 en over zijn verlangen om afgelost te worden. Vijf dagen later leidde ouderling P. Bertram de rouwdienst in Carterton, waarna diens vader, diaken N. Bertram, namens de familie sprak.

Voor de Gereformeerde Gemeenten was 1992 een jaar met nogal wat verliezen: binnen zeven maanden overleden naast evangelist J.J. Groen ook de emerituspredikanten G.A. Zijderveld, C. Molenaar, H. Ligtenberg jr. en A. Bregman.

De weduwe E.M. Groen-Jamieson was 78 jaar toen ze op 6 november 2011 werd weggenomen, ruim negentien jaar na haar man. Zij had het overlijden, als gevolg van een auto-ongeval, van zoon John Barry (1966-2002) nog meegemaakt. Alle drie werden ze op Clareville Cemetery in Carterton begraven.

De Gereformeerde Gemeente in Nieuw-Zeeland werd bediend door ds. A.T. Vergunst (2000-2013), na bevestiging door ds. M. Golverdingen. Vanwege de geïsoleerde ligging van de gemeente kregen enkele ouderlingen tijdens vacante perioden toestemming een stichtelijk woord te spreken: P. Bertram (1994-2000) en J.M. Evers (vanaf 2017). J. van Rijn is sinds 2013 een dag per week actief in het evangelisatiewerk.

Groens kinderen behoren niet meer tot de gemeente. In de kerkenraad zitten nog wel nazaten van de andere ambtsdragers uit de begintijd, Bertram en Bosch.


Carterton

Ouderlingen:

J.J. Groen (evang.) 1974 - 1992†

H. Bosch 1979 - 1992

J.M. Paans 1989 - 1995

P. Bertram *1992 - 2005

A. Bosch * 1995 - 2004 en 2005 -

J. Bosch *2004 - 2008

J.M. Evers 2008 - A. Verheij 2012 -

A. Verheij 2012 -

Diakenen:

N. Bertram 1979 - 2001

P. Bertram 1984 - 1992*

A. Bosch 1993 - 1995*

M. van der Put 1996 - 2003 en 2004 - 2010

J. Bosch 1998 - 2004*

B. Groeneweg 2003 - 2005

D. Bertram 2005 - 2011

A. Wessels 2010 - 2015

R. Bertram 2011 -

T. van der Put 2015 -

*: eerst diaken, daarna ouderling †: diende tot overlijden

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2018

Oude Paden | 64 Pagina's

Toch terug naar Nieuw-Zeeland

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2018

Oude Paden | 64 Pagina's