Rondom de kansel van Papendrecht
Kerkendienaars en hun spreekplaatsen • Deel 60
Het is geen voorname kansel die dit keer langskomt. Uiterst sober, zonder houtsnijwerk en vooral ook niet oud. Een preekstoel hoeft echter niet oud of mooi te zijn om herinneringen op te roepen uit het verleden. Trouwens, gaat het gezegde ‘kerken van goud, preken van hout’ ook vaak niet op van kansels? Papendrechts preekstoel en predikheren vragen ditmaal onze aandacht.
De geschiedenis van Papendrecht gaat ver terug in de tijd. De eerste melding van het dorp in een officieel document dateert van het jaar 1105. Pastoor Hugo uit Papendrecht wordt daarin genoemd als getuige in een kwestie die gerezen was tussen de kerken van Sliedrecht en Houweningen (een plaats in de directe omgeving die met de Sint Elisabethsvloed in 1421 weggespoeld is). Overigens zijn er aanwijzingen dat eeuwen daarvoor er al mensen hebben gewoond, gezien de gevonden munten uit de Romeinse tijd. De kerstening van ons land moest toen nog plaatsvinden terwijl de hele regio van het huidige Papendrecht toen nog onontgonnen veenmoeras was. Papendrecht en de wijde regio behoorden aan de bisschop van Utrecht nadat de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht steeds streden om het bezit ervan. De Duitse keizer Hendrik IV bepaalde dat rond 1060.
Toen rond het jaar 1000 deze contreien werden ontgonnen om landbouwgebied te verkrijgen om in de behoefte te voorzien van de toenemende stedelijke bevolking, kwam ook de dorpskern Papendrecht tot stand. Uiteraard met een kerk, waarschijnlijk een houten gebouw. De naam Papendrecht moet ermee te maken hebben. Maar naar de oorsprong van de naam blijft het gissen. Papendrecht bevat de woorden ‘papen’ (geestelijken) en ‘drecht’ (een doorwaadbare plek of veer in een rivier). Er is veel voor te zeggen om het te laten slaan op het veer over de Merwede naar Dordrecht, dat eigendom was van de Utrechtse geestelijkheid.
De eerste kerk van Papendrecht – uiteraard aan de rooms-katholieke eredienst gewijd – stond op dezelfde plaats als de Grote Kerk en was dus gesitueerd in de huidige Kerkbuurt. Echter niet met de toren naar de dijk gekeerd, maar met de hoofdingang naar het westen en het koor naar het oosten. Dit mooie gotische bouwwerk raakte in verval en werd in het midden van de achttiende eeuw gedeeltelijk vervangen door een eenvoudig kerkschip met 310 zitplaatsen; het koor bleef als ruïne jarenlang staan. Op een oude tekening van 1745 is dat nog te zien.
Hoewel vanaf 1572 de rooms-katholieke kerkdiensten in Holland verboden waren, duurde het toch nog tot 1590 voordat Papendrecht een eigen predikant kreeg. Waarschijnlijk is door predikanten uit de omgeving voorzien in de prediking van het Woord of mogelijk zijn er wel preken gelezen door een ambtsdrager, zoals toen ook wel plaatsvond. Johannes Naeranus was de eerste predikant. Zijn vader Servatius was toen predikant te Dordrecht. Johannes was een van de vier zoons van Servatius die predikant werden. In de korte periode dat Johannes in Papendrecht stond was hij ook nog enige tijd uitgeleend aan Breda. Twee broers van Johannes zijn in 1619 afgezet vanwege hun remonstrantse prediking. Een van hen behoorde tot de remonstranten die door Bogerman uit de vergaderzaal gestuurd werden. Hij riep verontwaardigd: ‘Gij die nu als rechters zit, zult straks met ons staan voor Christus’ rechterstoel’.
Nadat in 1592 de eerste predikant van Papendrecht naar Nijmegen vertrok, alwaar hij zes jaar later aan de pest stierf, werd Isacus van den Corput predikant. Nog korter dan zijn voorganger stond hij in Papendrecht want binnen het jaar vertrok hij naar Breda. Hij was getrouwd met Aletta de Witt uit Dordrecht. Dit huwelijk was van korte duur omdat Isacus op jonge leeftijd stierf. Zijn weduwe hertrouwde met Balthasar Lydius, de bekende Dordtse predikant die in 1618 de opening verzorgde van de roemruchte Nationale Synode van Dordrecht.
Het voert te ver om alle predikanten te noemen. Bij een paar voorgangers willen we iets uitgebreider stilstaan. Godefridus Allendorp die - hoewel predikant van Papendrecht in Dordrecht woonachtig was – van 1592 tot aan zijn dood in 1606 Papendrecht diende, had een dochter Anna, die getrouwd was met de bekende remonstrantse predikant-dichter Dirck Rafaelsz. Camphuysen, van wie de dichtwoorden zijn:
Daar moet veel strijds gestreden zijn,
veel kruis en leeds geleden zijn,
daar moeten heil’ge zeden zijn,
een nauwen weg betreden zijn,
en veel gebeds gebeden zijn,
zolang wij hier beneden zijn,
zo zal ’t hierna in vreden zijn.
Een van de geleerdste predikanten die Papendrecht dienden, was Abraham van de Mijle (1563-1637). Hij studeerde in Gent en verdedigde daar negen stellingen uit de Brief aan de Hebreeën ‘nopens het priesterdom Christi’, waarin hij beweerde ‘dat Zijn priesterschap en offerande, alle andere priesterschap vernietigd heeft, bij gevolge, dat de missie der papisten, eene onzinnige papisten aperij is.’ Vanwege de vervolging die dreigde studeerde hij voorts in Heidelberg. Hij diende van 1589 tot 1609 Vlissingen. Aan het eind van die periode kwam zijn neiging naar het arminianisme openbaar en werd hij ontslagen. Zijn vooraanstaande familie in Dordrecht wist te bewerkstelligen dat hij in het nabijgelegen Papendrecht een nieuw werkterrein kreeg. Van 1614 tot 1619 was hij hier predikant. Zijn arminiaanse gevoelens waren de reden dat hij alsnog zijn ambt moest neerleggen nadat de Synode van Dordt had uitgesproken dat remonstrantse predikanten niet in de kerk gehandhaafd konden blijven. Tal van gedichten alsmede een in het Latijn geschreven pleidooi voor zijn moedertaal ‘Lingua Belgica’ verscheen van zijn hand. Correspondentie voerde hij onder meer met Hugo de Groot, met wie hij zich eensgeestes wist.
We willen ook wat uitgebreider stilstaan bij Bernardus Elikink (1701-1767), die predikant was te Papendrecht van 1734 tot 1767. Elikink, die Amsterdammer van geboorte was, diende voor hij naar Papendrecht kwam Benschop. Hij is bekend geworden als dominee-dichter. Hij was lid van het Dordtse dichtgenootschap Concordia et Labora, waarvan ook Ahasveros van den Berg deel uitmaakte. Hij schreef een gedicht ter aanbeveling van de Nuttige mengelstoffen van Abraham Hellenbroek. Als beminnaar van de dichtkunst had hij niet veel op met de berijming van Datheen en maakte een aantal eigen psalmberijmingen. Hij probeerde die in zijn eigen gemeente ingevoerd te krijgen en die van Datheen ‘buiten te werpen’, zoals hij aan de Middelburgse dichter Boddaert schreef. Het lukte hem echter niet. Een enkel voorbeeld van het tiental psalmen dat hij berijmde is Psalm 87 dat ik hieronder in ’t geheel weergeef:
Gods Sion staat en ‘t weet van geen bewegen
Zijn grondslag is ’t gebergt van heiligheid.
Wat woning hem in Jacob wierd bereid:
De Heer is meest tot Sions stad genegen.
Wat hoort men niet al heerlijks in u spreken!
O stad van God! Hoe word uw roem vermeerd,
Nu Rahab en nu Babel zich bekeert!
Die Ik, zegt God, ook voor de Mijne reken.
De Philistijn, de Tijrier, de Moren
Zijn met u een, dus wordt gij uitgebreid!
Zoo dat men van ’t gezegend Sion zeit,
Ziet die en die is in die stad geboren.
Dit Godsgeslacht zal de eeuwigheid verduren,
De Hoogste Zelf bevestigt het, en stelt
Het onder ’t volk op Zijne rol gesteld,
Geboren in den omtrek uwer muren.
Hoe zullen nu de tempelchoren zingen!
Hoe streelt men ’t oor met snarenspel en fluit!
Dus wordt geen vreugd der priesterschaar gestuit,
Daar ’t oog mag zien al mijn fonteinen springen.
Onder zijn bediening vond er in 1752 een geestelijke opwekking plaats. In een handschrift dat van Elikink bewaard is gebleven in het gemeentearchief van Dordrecht lezen we dat hij ‘gehoord hebbende dat in de nabuurige dorpen Giessendam en Sliedrecht zich een groot werk van overtuiging onder de menschen openbaarde’ hij zeer begerig was ‘dat de Heere ook met dien zelfden wind van zijnen Geest hier ter plaatse geliefde te blaazen. Ik sprak ervan in het openbaar tegen de gemeente en bad den Heere ernstig aan dat het mogt behaagen zich ook hier te openbaaren en Hij was zo goed dat Hij mij hoope gaf dat zulks geschieden zou.’ Op 27 februari 1752 gebeurde het onder de prediking van Johannes 16:8: ‘En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel’, dat velen verslagen werden van hart en dit ook openbaar kwam met zuchten en luid geween. Dit duurde verschillende maanden. Ook tijdens de catechisatielessen. Net zoals bij de Nijkerkse beroerten kwam er uit den lande her en der kritiek. Elikink schreef: ‘Het werk van die aandoeningen welken we in deeze gewesten aanschouwen is niet aan te merken als een werk van menschen, dewijl het alle de vermogens van menschen te boven gaat, noch een uitwerksel van onstelde harsenen, omdat die beroerden woorden spreeken van een gezond verstand. Ook zijn het geen dingen, die zij zich zelfs aandoen, dewijl niemand in staat is, om nu alleen van die stuipagtige trekkingen te melden, zich in zulk een staat te brengen en zich zo sterk te maaken, gelijk men die beroerden dan bevindt. ‘t Is noch minder te begrijpen als een werk van den duivel, omdat het regelregt tegens zijn belang aanloopt, zijnde zijne gevangenen in zijn strik gevangen te houden naar zijnen wil, want zo lang de sterk gewapende zijn hof bewaart, is alles wat hij heeft in vrede en daarom tragt hij ze gerust en stil te houden. Doch deeze menschen zijn ontwaakt, ongerust, begeeren den duivel niet meer te dienen en roepen om en tot den Heere Jesus.
Ik begrijp het een bijzonder genadewerk van God te zijn. Een werk van God, zeg ik, omdat de menschen overtuigt worden van zonden, zich deswegens beklaagen en uitroepen dat zij tegen zulk een goeddoende God gezondigd hebben, den Satan niet langer willen dienen enz. Doch het is Gods Geest, die de waereld overtuigt van zonde (Johannes 16:8) en omdat er reeds verscheide goede uitwerkingen van worden bespeurd, afkeer van uiterlijke verkeerdheeden en zonden, vloeken, zweeren, algemeene begeerte naar de genademiddelen en zich af te zonderen om tot God te bidden. Hiertoe konnen we ook brengen een bijzonder geval van de jongeluiden, die voor de nieuwe baljuw geschooten hebbende, een geschenk van hem hadde ontfangen, hetwelk dan gewoonlijk van hun is verteerd in de herberg, doch nu voor ver het grootste gedeelte aan den armen is geschonken en eindelijk omdat dit werk door de waereld wordt tegengestaan, bespot en gelasterd volgens de gewoonte van den duivel, welke altijd het werk van God tragt tegen te staan en dat nadeel toe te brengen, doch ik noem het een bijzonder genadewerk Gods, deels omdat ze groot een menigte, ja een gansche landstreek zijn overtuigd geworden, deels omdat zich in sommigen zulke ongewoone verschijnsels openbaaren, te weeten schuddingen, stuipagtige trekkingen en luide uitroepingen zonderling tegen den duivel, tegen welke zij als lichaamelijk in die vlaagen zijnde schijnen te worstelen.’
Ds. Lodewijk Henricus Schotsman, die de gemeente diende van 1843 tot 1879, was een kleinzoon van de bekende Nicolaas Schotsman, die op 9 mei 1819 zijn befaamde ‘erezuil’ oprichtte voor de Dordtse Leerregels in een speciale herdenkingspreek die hij hield in de Marekerk te Leiden. Het was toen twee eeuwen geleden dat de Dordtse Synode was gehouden. De Papendrechtse Schotsman, die eerder Eemnes-Buiten had gediend, mocht in diezelfde sporen gaan. Hij bevestigde als consulent van zijn buurgemeente Oud-Alblas de bekende predikanten J.J. Knap (1853) en A.P.A. du Cloux (1856).
Tijdens de ambtsperiode van ds. Schotsman brandde de kerk geheel af, dat was op 30 april 1855. Het begon met een huisbrand, gevolgd door tien woningen, vervolgens de toren en ten slotte de kerk. Een tijdlang werd er geen kerk gehouden want er was zo snel geen passende ruimte te vinden. In de notulen van de kerkenraad lezen we: ‘Gelukkig is door de ramp, waarvan aan het klassikaal bestuur van Dordrecht kennis zal worden gegeven, niemand omgekomen. Intusschen is de leeraar dezer gemeente voorlopig verhinderd zijne predikwerk voort te zetten, hopende zoodra hem door heeren Kerkvoogden en Notabelen een enigszindts geschikte lokaal zal zijn aangewezen, hetzelve terstond te hervatten.’ Kinderen werden aanvankelijk in Oud-Alblas gedoopt totdat de mogelijkheid kwam in het schoolgebouw kerk te houden. In 1858 mocht een nieuwe kerk in gebruik genomen worden, waarvan met name de sierlijke preekstoel geroemd werd. De nieuwe kerk stond niet meer evenwijdig, maar haaks op de dijk, zoals heden nog steeds het geval is. Schotsmans tekst van de preek bij het verlaten van de noodvoorziening was Johannes 14:3b: ‘Staat op, laat ons van hier gaan.’ Bij de ingebruikneming van de nieuwe kerk sprak hij over Jesaja 56:7b: ‘Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken.’
Een lang leven was deze kerk niet beschoren, want reeds na tien jaar bleek dat het kerkgebouw bouwvallig werd en in 1890 moest de kerk gesloten worden omdat deze ernstig verzakt was, omdat de heipalen die 32 jaar eerder geslagen waren te kort bleken te zijn. De gemeente kwam samen in de openbare school. De kerk werd afgebroken en op dezelfde plaats werd opnieuw geheid en verrees de huidige kerk. Bij de sloop van het kerkgebouw viel een zwaar deurkozijn van het hoofdportaal op timmerman Van Kuy. Hij liep daarbij een gebroken wervelkolom op. Hij overleed op Tweede Kerstdag 1891 aan de gevolgen hiervan. Op 14 februari 1892 mocht de nieuw gebouwde kerk worden ingewijd. Voorganger was ds. D. van Popta, wiens dochtertjes Baukje en Elise op 23 september 1891 de eerste steen van het huis des gebeds hadden gelegd. Hij merkte onder meer het volgende op:
‘Bouwmeesters en werklieden! Ook gij zijt aan het einde van uw taak gekomen. Gewichtig is het voor uw gehele leven, dat gij hebt mogen bouwen aan het huis Gods. Ernstig was uw werk. Velen zag gij u voorbij dragen naar de laatste rustplaats. Eén uwer onderhorige, één uwer makkers kwam noodlottig om, en een ander uwer kameraden ligt gevaarlijk ziek. Welk ene roepstemmen! Gij hebt aan het huis des Heeren gebouwd, denk aan zo velen, die aan de Ark bouwden en niet behouden werden, opdat gij mocht komen tot de Heiland en Verlosser’.
Douwe van Popta stond van 1885 tot 1901 in Papendrecht. Deze confessionele predikant liet evenals zijn rechtzinnige voorgangers gezangen zingen, hoewel hij zeer bevriend was met dr. J.D. de Lind van Wijngaarden, die aanvankelijk grote naam had in hervormd-gereformeerde kringen. In deze periode (1897) werd ‘de schuur van Schouten’ geopend. Overigens was dit geen afscheidingsbeweging vanuit de Grote Kerk. De reden was als volgt. De in Waardhuizen geboren en getogen Cornelis Schouten (1837-1925) was in 1874 in Papendrecht komen wonen en kerkte in de Christelijke Gereformeerde Kerk te Dordrecht. Hij was daar ouderling en voorzanger. In 1892 legde hij zijn ambt neer, bedankte als lid en ging thuis oude schrijvers lezen. Verschillende mensen sloten zich bij hem aan en al spoedig werd een boerenschuur aan het Westeind omgebouwd tot een kerkje, waar hij ook ging oefenen. De sacramenten werden niet bediend, zodat sommige bezoekers hun kinderen lieten dopen in de Christelijke Gereformeerde Kerk of gewoon in de Hervormde Kerk.
Het was de christelijk gereformeerde kerkenraad van Sliedrecht – met als preses ds. J.D. Barth – een doorn in het oog dat er gemeenteleden waren die bij Schouten kerkten. In de notulen van 24 januari 1911 lezen we het als volgt verwoord:
‘Waar nu de kerkeraad van Sliedrecht vastelijk overtuigd is, dat de Christelijke Gereformeerde Kerk in ons vaderland, met alle gebreken aanklevende nochtans beantwoordt aan de instellingen van Christus en mitsdien geacht kan worden de ware kerk te zijn, doch de vergadering te Papendrecht (groep Schouten) in geen enkel opzicht op de Heilige Schrift is gegrond, waar van sacrament en tucht geen sprake kan zijn, en mitsdien ook de leer der zaligheid in haar geheel nooit zuiver kan worden voorgesteld naar den Woorde Gods, daar kan en mag de kerkeraad van Sliedrecht niet langer toelaten, dat de leden der gemeente zich met deze vergadering inlaten, dezelve steunen en daarmede in opgaan, want dan staat de kerkeraad van Sliedrecht even schuldig voor den hoogen God en voor den Koning der Kerk, omdat hij dan het toezicht en ’t heil der schapen aan hem toevertrouwd, geheel en al verwaarloost en veronachtzaamt. Daarom vermaant hij den broeders te Papendrecht de handen aan ’t werk te slaan, en naar de regel der Schrift te gaan vergaderen, zullende anders de kerkeraad van Sliedrecht zich genoodzaakt zien, hoewel ongaarne en met groot leedwezen, de kerkelijke tucht te moeten handhaven en te gebruiken, zoals de Koning der Kerk Zelf in Zijn Woord heeft voorgeschreven’.
Het vermaan van de kerkenraad werd ter harte genomen en in 1912 werd de Christelijke Gereformeerde Kerk te Papendrecht geïnstitueerd. Men kwam aanvankelijk samen in de woning van de heer T. Versloot alsmede in de schuur van de heer D. Verdoorn. Spoedig deed zich de mogelijkheid voor om gebruik te maken van het zondagsschoolgebouw van de Hervormde gemeente, totdat op 10 december 1913 een nieuwe kerk in gebruik genomen kon worden aan het Westeinde. Het werd in de volksmond vanwege de groene ruitjes het ‘Groene kerkje’ genoemd. In 1922 kon een eigen predikant beroepen worden in de persoon van ds. P. Zwier. Hij werd door ds. J.D. Barth, die inmiddels in Werkendam stond, in het ambt bevestigd. Tijdens zijn ambtsperiode moest de kerk uitgebreid worden. In 1929 vertrok hij naar Alphen aan den Rijn. Toen de kerk op den duur nog te klein bleek – ook nadat de leden uit Alblasserdam vanaf 1965 in de eigen gemeente op konden gaan – werd in 1966 de huidige Elimkerk in gebruik genomen. De eerste predikant die daar werd bevestigd was ds. P. van Zonneveld. Hij diende de gemeente drie jaar. Door de enorme uitbreiding van Papendrecht kwam er ook binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk naast de bevindelijke stroom een sterk evangelische, hetwelk tot op heden niet spanningsloos verloopt.
Hoe ging het verder met de groep rondom Cornelis Schouten die toch heel wat mensen zag verdwijnen uit zijn schuur na de instituering van de Christelijke Gereformeerde Kerk? Toen in 1917 Schouten niet meer voor kon gaan nadat hij de leeftijd der zeer sterken had bereikt, gingen er vrije Oud Gereformeerde predikanten voor, onder anderen J. van ’t Hoog, die in Papendrecht geboren was. Hij leidde in 1925 ook de begrafenis van Schouten. Na het overlijden van Schouten was het voorbij met de diensten in diens schuur. De Hervormde Kerk had nog een zondagsschoolgebouw aan de Noordersingel. Deze werd gehuurd en men sloot zich aan bij de Oud Gereformeerde Gemeenten van ds. L. Boone. Van 1930 tot 1952 had men een eigen voorganger in de persoon van oefenaar P. Kolijn. In 1948 sloot men zich aan bij het verband van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. In 1980 werd het zondagsschoolgebouw gekocht en verbouwd, zodat er tweehonderd mensen konden plaatsnemen. Na oefenaar Kolijn is er nooit meer een vaste voorganger geweest. In 1999 heeft men besloten niet langer Datheen te zingen maar de inmiddels oud genoemde nieuwe berijming van 1773.
In 1982 waren in de Oud Gereformeerde Gemeente ernstige moeilijkheden ontstaan. De meningsverschillen over welke preken gelezen moesten worden resulteerden uiteindelijk in een scheuring. Ongeveer een derde deel van de leden vormde een Vrije Oud Gereformeerde Gemeente. Ds. G. Overduin uit Werkendam institueerde op 30 oktober 1982 de gemeente met een preek over de Aäronitische zegen (Numeri 6). Inmiddels had men een eigen onderkomen gevonden in een verbouwde dijkschuur aan het Westeinde. Op 20 mei 1983 verbond ds. Overduin zich aan de gemeente. Nadat hij in 1994 was overleden en ook de ouderling van de gemeente het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld, besloten de beide gemeenten tot hereniging. Dat vond zijn beslag op 27 maart 1995. In de dienst ging toen ds. A.P. van der Meer voor.
We keren terug naar de Grote Kerk. Na het vertrek van ds. Van Popta naar Bunnik in 1901 kwamen er spanningen over het beroepen van een predikant. Maar liefst vijfhonderd handtekeningen werden vanuit de gemeente verzameld om ds. J. Haring uit Bleskensgraaf te beroepen. Met name de kerkvoogdij was er tegen, want zij wilden graag een predikant die gezangen opgaf, zoals tot op heden steeds het geval was. Ds. Haring bedankte voor het beroep maar ds. A. Prins uit Groote Lindt nam het beroep wel aan en was de eerste predikant die zich bij de Gereformeerde Bond aansloot. Bij zijn afscheid naar Sint-Maartensdijk liet hij volgens de overlevering zingen: ‘Vest op prinsen geen betrouwen’.
In 1907 kreeg de Hervormde gemeente een nieuwe predikant in de persoon van Tane Hoekstra (1871-1917). Hij kwam als vrijgezelle predikant vanuit het Friese Burum in 1907 naar Papendrecht en overleed in 1917 op 45-jarige leeftijd, nadat hij negen maanden eerder in het huwelijk was getreden met Pieternella Klootwijk. Haar vader was aannemer in Papendrecht. Zijn andere dochters traden in het huwelijk met de predikanten I. Kievit en D. J. van de Graaf. Nadat Van de Graaf weduwnaar werd, hertrouwde hij later met zijn schoonzuster, de weduwe van Hoekstra.
Tijdens de periode Hoekstra werd Papendrecht twee kerken ‘rijker’. Dat was in 1913 de Christelijke Gereformeerde Kerk – waar we eerder bij stilstonden. Er werd echter ook een Gereformeerde Kerk in gebruik genomen, overigens zonder dat dit van invloed was op het kerkbezoek van de Hervormde Kerk.
Sinds de Doleantie kerkte een honderdtal ‘dolerenden’ in Dordrecht, maar zowel de kerkgang als het pastoraat liet ernstig te wensen over vanwege de slechte bereikbaarheid, met name in de winter. Aan de Veerweg werd daarom in 1913 een kerk gebouwd en tien jaar later werd een voorganger bevestigd in de persoon van lerend-ouderling J. Labruyère. In 1932 kreeg de gemeente na diens overlijden in de persoon van H.G. Meynen de eerste predikant, wiens vader in Dordrecht stond. Tijdens de periode van Meynens opvolger ds. J.B. Welmers besloot de predikant en de meerderheid van de kerkenraad zich aan te sluiten bij de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Een derde deel van de gemeente volgde hen. Dat vond plaats op 10 april 1945. Een jaar later vertrok Welmers naar Heino en tien jaar later werd de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt samengevoegd met Dordrecht, alwaar ze voortaan gingen kerken.
Door deze aderlating duurde het tot 1955 voordat weer een nieuwe predikant kon worden beroepen in de Gereformeerde Kerk. In 1959 werd een nieuw kerkgebouw betrokken in de Muilwijckstraat, de zogenoemde Morgensterkerk. De enorme groei die het dorp doormaakte had ook invloed op het aantal gereformeerden zodat vanaf 1972 twee predikanten de gemeente dienden. Inmiddels is vanwege de afname van het aantal leden de tweede predikantsplaats omgezet in een deeltijdbenoeming.
Hoe ging het met de Hervormde gemeente na het overlijden van ds. Hoekstra? De ontstane vacature werd vervuld door ds. J.H. van der Wal. Hij was de stimulator achter de aanschaf van het huidige Steinmeyer-orgel in de Grote kerk. In eigen persoon ging Van der Wal die zeer muzikaal was naar Beieren om het orgel te kopen. Van 1918 tot 1925 diende hij de gemeente. In de periode dat ds. M. Ottevanger in Papendrecht stond werd de kerk vergroot vanwege het toenemend aantal hoorders.
Op 24 juli 1940 werd besloten twee predikanten te beroepen vanwege de toename van de gemeente. In die tijd fungeerde de eerwaarde heer K. Asmus als hulpprediker. In 1947 verbrak hij met een drietal ouderlingen de band met de Hervormde Kerk en werd christelijk gereformeerd. Daar is hij inderdaad ook voorgegaan. Zelfs werd ernstig overwogen hem als predikant te beroepen op grond van artikel 8 van de Dordtse Kerkorde vanwege singuliere gaven. Voordat dit werkelijkheid werd kreeg hij spijt van zijn overstap en keerde terug naar de ‘moederkerk’. Hij is toen niet opnieuw benoemd als hulp in Papendrecht, maar vond een nieuwe plek in Poederoijen, waar hij van 1947 tot 1953 arbeidzaam was, daar deze gemeente jarenlang geen predikant kon onderhouden. Na de Tweede Wereldoorlog werd de gemeente gediend door twee predikanten, te weten ds. L. Vroegindeweij en ds. P.M. van Galen. Door het toenemend aantal kerkgangers werd uitgeweken naar de aula van de prinses Ireneschool en later werd een kerkelijk centrum gebouwd waar men kerk hield. Uiteindelijk resulteerde het in 1979 met het in gebruik nemen van de Sionskerk. In 1991 kwam er zelfs een derde predikantsplaats. Ds. G.C. Kunz verbond zich toen aan de gemeente. Na zijn vertrek in 1998 is die derde predikantsplaats opgeheven vanwege het afnemende ledental en de toenemende secularisatie.
Naast de Hervormde gemeente met een Gereformeerde Bondssignatuur kwam er op den duur ook een deelgemeente met een confessionele ligging. Zeker vanwege het groeiend aantal inwoners die her en der vandaan kwamen. Zij voelden zich in de Grote Kerk niet thuis. Vanaf 1961 kwamen zij samen in de Professor Kohnstammschool aan de Gerrit van Dalenstraat. In datzelfde jaar werd reeds ds. H.J. Groenewegen beroepen, die vanuit Den Haag overkwam. In 1964 werd de huidige Bethlehemkerk gebouwd en in 1977 werd een tweede predikantsplaats gerealiseerd. De gemeente is langzamerhand opgeschoven naar de midden-orthodoxie.
In 2004, bij het tot stand komen van de Protestantse Kerk Nederland, verliet een honderdtal Papendrechters de Hervormde gemeente. Men sloot zich aan bij de Hersteld Hervormde Kerk. Zij maakten aanvankelijk gebruik van de kerk van de Oud Gereformeerde Gemeente, terwijl men twee jaar later de grote zaal van het Denksportcentrum ging huren om zo wat ‘normalere’ kerktijden te krijgen. In 2008 werd een voormalige Koninkrijkszaal van de Jehovah’s Getuigen aangekocht. Het draagt de naam Eben Haëzer. De gemeente is te klein voor een eigen predikant. Vandaar dat men moest volstaan met een bijstand in het pastoraat. Tot op heden waren dat de predikanten K. Veldman, J.G. Blom en C.M. Visser.
We besluiten met een fragment uit de intredepreek van ds. L. Vroegindeweij vanaf de kansel van de Grote Kerk op zaterdag 26 februari 1949 over de tekst: ‘Simon, Ik heb u wat te zeggen’.
‘Ik heb u nog dit te zeggen: als de Heere Jezus u niet bekendgemaakt wordt van de hemel, blijft ge net zo blind voor Hem als Simon. U kunt een Bijbel in huis hebben, u kunt vertellen op de school of zondagsschool, u kunt dominee zijn of ouderling of leider van het jeugdwerk: als de Heere Jezus u niet door de Vader bekendgemaakt wordt, weet ge evenveel van Hem als Simon. (…) Ik heb u wat te zeggen. Met uw vroomheid gaat ge voor eeuwig verloren. Maar tot de zondaar zeg ik: Ziet gij Jezus? Ik heb u dit te zeggen, dat ge nooit een ogenblik rust zult hebben, tenzij gij rust gevonden hebt in Zijn bloed en in de barmhartigheid des Vaders’.
Wanneer dat de inhoud is van de prediking vanaf de vele kansels die Papendrecht inmiddels ‘rijk’ is, mag er verwachting zijn voor dit dorp aan de Merwede. Anders niet!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2019
Oude Paden | 48 Pagina's