Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Woubrugge na Comrie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Woubrugge na Comrie

20 minuten leestijd

Aan een publicatie over een kerkhistorisch onderwerp gaat (diepgaand) onderzoek vooraf. Soms levert een dergelijk onderzoek verrassende vondsten op. Een twee jaar geleden verschenen heruitgave van het eerste geschrift dat Comrie in het licht deed zien is daar een voorbeeld van. Onderzoek naar de herkomst en de uitgave van het werkje ‘Geloofsgetuigenis van Salomo de Jood’ wierp meer licht op de eerste jaren van Comrie’s verblijf in Nederland. In de inleiding konden heel wat gegevens worden opgenomen over kinderen des Heeren met wie Comrie in aanraking kwam. Uit diverse bronnen werd echter ook waardevolle informatie opgediept over ‘Woubrugge na Comrie’. Deze gegevens pasten niet in het kader van het genoemde boekje. In dit artikel krijgen ze daarom nu een plaats. Het gaat daarbij onder meer om de herinneringen aan Comrie in zijn eigen gemeente. Ook hier geldt het woord uit Spreuken 10 vers 7: ‘De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn’.

De opvolger van Comrie in Woubrugge, ds. B. Ouboter, die op 9 mei 1773 intrede deed, was een predikant die van harte de gereformeerde beginselen was toegedaan. Vooral in ‘hogere kringen’ werd zijn prediking echter steeds minder en tenslotte helemaal niet meer gewaardeerd. Deze mensen lieten in de avonddienst bij de behandeling van de Catechismus hun plaats leeg staan. En ook de weekbeurten, waarin hij ‘een zaaklijke verklaring gaf van eenige uitgezochte schriftuurplaatsen’, waren aan hen niet besteed. Ouboter, die ook een catechismusverklaring het licht deed zien, gaf de verklaringen over de ‘uitgezochte schriftuurplaatsen’ in 1791 in twee delen uit. Uit overlevering is bekend dat uit dit laatstgenoemde werk veel werd gelezen in de gezelschappen te Woubrugge. O.C. van Hemessen, veldwachter èn historicus van Woubrugge, noteerde dat in zijn in 1932 verschenen boek ‘Jacobswoude en Woubrugge’.

Verval in kerk Woubrugge

Ds. Ouboter nam op 19 oktober 1788 afscheid van Woubrugge met Handelingen 18 vers 18a. Hij vertrok naar zijn geboortestad Dordrecht, waar hij in 1793 overleed. Er volgde in Woubrugge een lange periode van verval. Het volk dat de waarheid liefhad dacht daarin met weemoed terug aan de tijd van dominee Comrie en van dominee Ouboter. Ds. J. Heenck, die in Woubrugge stond van 1797 tot 1840, bracht een geheel andere boodschap. Van hem is bekend dat hij eens samen met zijn zoon naar Oude Wetering ging om de remonstrantse predikant van die plaats te beluisteren. Op de terugweg vroeg hij aan zijn zoon of hij nog verschil had opgemerkt tussen de remonstrantse prediking en die van hemzelf. De jongen gaf aan geen verschil gehoord te hebben. ‘Dan heb je goed geluisterd, mijn jongen’, was het veelzeggende antwoord van de predikant. In de laatste jaren van zijn ambtelijke dienst vroeg dominee Heenck aan de ringpredikanten of zij voor hem ’s winters de weekdiensten wilden waarnemen. Verteld wordt dat de kerk propvol zat toen dominee Ledeboer uit Benthuizen een weekbeurt vervulde. Van Hemessen noteerde uit de mond van een oud gemeentelid wiens vader toen organist was, dat de kerkvoogdij bij die gelegenheid een hulpgalerij voor het orgel had laten maken. Er kwamen zoveel hoorders dat er zelfs mensen boven op de luifels van de banken plaatsnamen. Van Hemessen merkte op: ‘Het nageslacht van Comrie in ons dorp begeerde toch blijkbaar Gereformeerde prediking, hoewel onder dat gehoor ook vele nieuwsgierigen zullen geweest zijn.’

Afgescheiden gemeente

Veel kerkgangers die die avond onder het gehoor van dominee Ledeboer waren, bleven ’s zondags meestal thuis of kerkten elders. Sommigen gingen naar Aarlanderveen, waar zij zich zetten onder de prediking van ds. J.J. Knap, die deze gemeente diende van 1836 tot 1843. Anderen gingen (waarschijnlijk vooral ’s zomers) zelfs wel naar de afgescheiden gemeente in Bodegraven. Om zes uur ‘s morgens vertrok men dan met een roeiboot (zodat ook de vrouwen en mensen die zo’n afstand niet konden lopen meekonden) en pas ’s avonds om zeven uur was men weer in het dorp terug. Soms legde men de afstand ook lopend af. In Woubrugge zelf kwam er echter ook gelegenheid om de waarheid te horen. Onder de mensen die, evenals ruim een eeuw eerder Klaas Poldervaart, gebukt gingen onder het verval van het kerkelijk en geestelijk leven in het dorp was Hendrika van Mijnen-Vis (Visch). Hendrika Vis werd te Woubrugge geboren op 20 mei 1784. Ze was een dochter van Hendrik Vis en Trijntje van der Jagt. Haar man, Arie van Mijnen, was rietdekker van beroep. In de winter oefende hij het slagersvak uit. De zaak werd na zijn overlijden in 1848 voortgezet door zijn weduwe en zijn zoon Barend. Weduwe Van Mijnen stelde haar huis open voor allen die de waarheid wilden horen. De woonkamer en de slachtplaats boden samen plaats aan ongeveer vijftig personen.

Barend van Mijnen ‘bezat de gaven van woord en gebed.’ Voortaan werd een preek van een oudvader gelezen. Uit deze samenkomsten ontstond een gemeente, die een kerkje in gebruik nam aan de Achterweg en in 1852 een eigen predikant kreeg in de persoon van ds. H.A. Jonkman. Het gebouwtje bleek regelmatig te klein om het toenemende aantal kerkgangers een plaats te bieden. Helaas hielden welgestelde inwoners van het dorp, die hoewel ze zich niet bij de gemeente aansloten toch ‘Zondag aan Zondag van de prediking genoten’, de hand op de knip. De kleine gemeente kon de financiële last van het onderhouden van een predikant met zijn gezin niet dragen. Uiteindelijk ging de gemeente teniet, mogelijk mede ook door het vertrek van ouderling Barend van Mijnen (1804-1893) naar Amerika in 1856. De overgebleven leden werden ingeschreven in Alphen aan den Rijn of Bodegraven.

Overlevering

Weduwe Van Mijnen wist uit overlevering nog iets over Comrie te vertellen. De Rijnsburgse emerituspredikant A.H. Wessels schreef in 1881 aan dr. A. Kuyper: ‘Een oude geloovige vrouw, vrouw van Meinen, uit Woubrugge, reeds voor jaren overleden, heeft mij gezegd, dat Comrie als leraar de leden der gemeente spaarzaam bezocht, maar als hij kwam, dan wist men, dat hij er was geweest.’ Vrouw Van Mijnen overleed te Woubrugge op 29 augustus 1863. Barend van Mijnen was gehuwd met Aagje Kroon, een nakomelinge van molenaar Cornelis Kroon, die zich in 1739 vanuit Werkendam in Woubrugge vestigde. Diverse telgen uit de familie Kroon komen we tegen onder de afgescheidenen.

Vrienden der Waarheid

Onder de inwoners van Woubrugge die de waarheid toegedaan waren, was ook een groep mensen die de Hervormde Kerk trouw bleef. Cornelis van Dam, een achterkleinzoon van molenaar Cornelis Kroon, was daarbij de centrale figuur. Deze welgestelde landbouwer, die de Hervormde Gemeente als ouder-ling diende, stuurde zijn kinderen naar de christelijke school van meester H.J. Lemkes in Alphen aan den Rijn/Aarlanderveen. Van Dam was initiatiefnemer tot de oprichting van een School met den Bijbel in Woubrugge, die in 1864 in gebruik werd genomen. De uit de geschiedenis van het christelijk onderwijs bekende B. Gangel werd tot hoofd van de school benoemd. In het schoolgebouw werd doordeweeks onderwijs gegeven aan de kinderen. ’s Zondags werden er diensten gehouden door de afdeling van de Vrienden der Waarheid die in Woubrugge was opgericht. ’s Zaterdags gingen de schoolbanken aan de kant en werden er stoelen en een lessenaar neergezet. De Vrienden der Waarheid kregen van lieverlee meer invloed in Woubrugge. Op een gegeven moment vormden zij een meerderheid in het kiescollege van de Hervormde Gemeente. De personen die de moderne richting aanhingen verdwenen daardoor uit de kerkenraad.

Een getrouw predikant

In ds. M.H. Bolkestein (1852-1887), die in mei 1886 vanuit Hierden naar Woubrugge kwam, vonden de waarheidsvrienden een geestverwant. ‘Vooral met de komst van ds. M.H. Bolkestein vanuit Hierden herleefde de gemeente. Van heinde en ver kwam het volk onder zijn prediking, zodat de kerk te klein was’, schreef ds. J.T. Doornenbal jaren later.

Marinus Hendrik Bolkestein had ook een broer die predikant was, Jacob Bolkestein (1850-1900). Deze broers waren nauw aan elkaar verbonden. Jacob was twee jaar ouder. Beiden werden geboren in het doktershuis in Huizen, waar hun vader Gerrit Bolkestein als geneesheer actief was. Beiden waren aanvankelijk werkzaam in het onderwijs, Marinus op de openbare school aan de Kerkbrink in Hilversum. Beiden gingen theologie studeren in Utrecht, Jacob een paar jaar eerder dan Marinus. Uit overlevering is bekend gebleven dat de beide broers dan samen vanuit Hilversum naar Utrecht liepen. Jacob werd in 1879 in Wijnjewoude tot predikant bevestigd, Marinus in 1882 te Hierden. Jacob diende toen al zijn tweede gemeente, Gerkesklooster. In 1886 kwamen ze heel dicht bij elkaar te wonen. Twee weken na de intrede van Marinus in Woubrugge bevestigde hij zijn broer Jacob in de naburige gemeente Ter Aar, gelegen op ongeveer zes kilometer afstand van Woubrugge. De broers Bolkestein waren eensgeestes, ook wat betreft hun prediking, in gebondenheid aan Schrift en belijdenis. Vele beroepen werden op hen uitgebracht. Toen Marinus in Hierden stond kreeg hij 35 beroepen. Jacob ontving in de periode Ter Aar (1886-1891) niet minder dan 57 beroepen! Marinus ging in Woubrugge tobben met zijn gezondheid. Een nierziekte sloopte uiteindelijk zijn lichaam. Slechts veertien maanden heeft hij Woubrugge gediend. De laatste tijd was hij niet meer in staat om zijn preken voor te bereiden. In de familiekring wordt verteld dat broer Jacob toen met enkele van zijn preekschetsen op zak lopend vanuit Ter Aar naar de pastorie van Woubrugge kwam. Marinus kon op die manier toch de kansel beklimmen, al was het dan met de preek van zijn broer. Het moet echter voor hem een zeer diepe weg geweest zijn. De preekschetsen die van Marinus zelf bewaard bleven getuigen van een grondige voorbereiding. In april 1887 werd het gezin van Marinus uitgebreid met de geboorte van een dochter, het derde kindje. Een maand later overleed zijn moeder, die mogelijk bij hem inwoonde of enige tijd in de pastorie te Woubrugge verbleef. Begin juli vertrok de predikant van Woubrugge met zijn gezin voor een periode van vakantie naar Hilversum. Daar overleed hij op 9 juli 1887 in het huis van zijn schoonouders. Hij werd slechts 34 jaar. Zijn weduwe, Jannetje Eikendal, schreef in de overlijdensadvertentie: ‘Staar ik met mijne drie kindertjes en al zijne en mijne lieve betrekkingen diep bedroefd hem na; dat hij inging tot de rust van Gods kinderen, lenigt alleen mijne diepe smart.’ Ook voor zijn broer was het een groot verlies. ‘Heden trof ons de zware slag’, zo verwoordde hij in een door hem geplaatste advertentie, ‘dat op 34 jarigen leeftijd van ons wegging onze onvergetelijke Broeder Marinus Hendrik Bolkestein, in leven Predikant te Woubrugge. Dat de Heere hem tot Zich riep, geeft ons sterkte in onze diepe droefheid.’ Op de grafsteen van dominee Bolkestein in Hilversum staan de woorden uit 1 Korinthe 13 vers 9 en 10: ‘Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele; Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen dat ten dele is, tenietgedaan worden.’ De predikant had voor zijn vertrek uit Woubrugge nog afscheid genomen van veldwachter Van Hemessen. ‘Het was het laatste afscheid; de Heere riep hem op in het Vaderhuis met vele woningen, diep betreurd door zijn vele vrienden.’

Het eerste beroep dat Woubrugge na zijn overlijden uitbracht, ging naar zijn broer…. ds. J. Bolkestein te Ter Aar, die echter bedankte. In 1891 vertrok hij vanuit Ter Aar naar Putten, waar hij in 1900 overleed.

Zijn zwager, ds. D.M. Boonstra, werd daar zijn opvolger. Tientallen jaren later was men dominee M.H. Bolkestein in Woubrugge nog niet vergeten. ‘Nog spreekt men in Woubrugge van de tere godzaligheid, die zelfs op zijn gelaat lag uitgedrukt,’ schreef dominee Doornenbal in 1946. Na het overlijden van dominee Bolkestein drongen meerdere gemeenteleden er op aan om mee te gaan met de doleantie. Hoewel de Hervormde kerkenraad instemde met de kritiek op de algemene toestand in de kerk, had deze daartoe echter geen vrijmoedigheid, ‘ook omdat men gevoelde dat het historisch kerkgebouw dan weer in handen der modernen zou komen.’ In 1895 werd in Woubrugge een Gereformeerde Kerk geïnstitueerd, waarbij ook O.C. van Hemessen betrokken was.

Comrie-tentoonstelling

De naam Comrie is door de eeuwen heen onlosmakelijk verbonden aan het dorp Woubrugge. Vooral Van Hemessen heeft zich bijzonder ingezet om de herinnering aan deze theoloog levend te houden. Op zijn initiatief werd in 1919 een Comrie-tentoonstelling georganiseerd. Hij heeft hiervoor bergen werk verzet. Al sinds 1892 verzamelde Van Hemessen alles wat met Comrie te maken heeft. Ter voorbereiding van de tentoonstelling schreef hij een groot aantal personen aan, onder wie veel bibliothecarissen, archivarissen en predikanten uit onder anderen de Gereformeerden Kerken (waartoe hij zelf ook behoorde), met de vraag of zij boeken of eventueel brieven, handschriften en andere bescheiden van en met betrekking tot Comrie wilden uitlenen. Uit het overzicht van verzonden brieven blijkt dat hij ook contact heeft gehad met de bekende boekenverzamelaar uit Lisse, Jan Segers. Velen gaven gehoor aan het verzoek van Van Hemessen, met als gevolg dat op de tentoonstelling onder meer een bijzonder groot aantal boeken van Comrie in allerlei formaten en uitgaven te zien was. Slechts een heel beperkt aantal uitgaven ontbrak. Niet minder dan achttien verschillende drukken van ‘Het A.B.C. des geloofs’ waren aanwezig. Ook kon men veel portretten van Comrie en zijn nageslacht en diverse andere tastbare herinneringen aan Comrie en zijn tijd bekijken. De catalogus telde in totaal 170 nummers. De tentoonstelling werd gehouden in het kerkgebouw waarin Comrie jarenlang het Woord had uitgedragen, de Nederlandse Hervormde Kerk te Woubrugge.

Op maandagavond 2 juni vond de opening plaats. Ds. A. Meijers, predikant van de plaatselijke Hervormde Gemeente en voorzitter van het comité dat de tentoonstelling organiseerde, liet Psalm 43 vers 3 zingen en las Hebreeën 13 vers 7 tot 17. De oproep uit dit Schriftwoord: ‘Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandel’, vormde één van de drijfveren achter de organisatie van de tentoonstelling. Ds. Meijers sprak een kort woord over de achtergrond van de tentoonstelling. Hij herdacht de inmiddels (in 1918) overleden predikant van de Gereformeerde Kerk te Woubrugge, ds. C.H. Elzenga, en de naar Papendrecht vertrokken Hervormde predikant ds. J.H. van der Wal die er in het beginstadium bij betrokken waren geweest. Vervolgens sprak hij waarderende woorden tot Van Hemessen, die vrijwel al het voorbereidende werk had verricht. Ds. Meijers gaf daarna het woord aan prof. dr. A.G. Honig, de hoogleraar uit Kampen die in 1892 een dissertatie over Comrie had geschreven. Honig hield een rede over Comrie-s leven en werk. Hij besloot zijn betoog met de woorden, dat ‘al mocht Alexander Comrie geen man als Augustinus, Luther of Calvijn zijn geweest, dat hij toch inderdaad een groot man is geweest, wiens invloed door zijn werken nog steeds wordt gevoeld en gevoeld zal blijven worden.’

Het comité schreef in een persbericht dat het doel van de tentoonstelling was ‘om deze kampioen van de Gereformeerde belijdenis te eeren, alsmede dat zijn arbeid weder meer bekend moge worden en ten andere om de geestelijke opwekking, die in Woubrugge voor tweehonderd jaren plaats greep en in 1719 haar hoogtepunt bereikte, aan de vergetelheid te ontrukken.’ De tentoonstelling was te bezoeken op 4, 5 en 6 juni. Op vrijdagavond 6 juni werd de expositie afgesloten door ds. A. Meijers, waarbij hij de vraag stelde of het uiteindelijke doel van de tentoonstelling (die bijzonder goed was verlopen) ook was bereikt. Het ging namelijk ten diepste niet om Comrie, maar om Comries Zender en Zijn eer. Alleen als dat doel was bereikt, was er werkelijk sprake van een geslaagde tentoonstelling en paste een dankwoord voor wat Hij in één van Zijn dienstknechten had geschonken. ‘Dan gaan we gesterkt van hier in deze donkere dagen; dan prijzen we Hem met het Soli Deo Gloria.’ Nadat de predikant een dankgebed had uitgesproken, werd nog gezongen Psalm 72 vers 11. Bij de sluiting was een groot aantal bezoekers aanwezig. De expositie trok in totaal 682 bezoekers, waarvan ruim 300 (onder wie veel predikanten) van buiten Woubrugge. De tentoonstelling had nog tot gevolg dat de laatste erfgenamen van Comrie, die zijn portret in bezit hadden, in hun testament bepaalden dat het na hun overlijden naar het ‘Museum van Oudheden’ in Woubrugge zou gaan. Deze mensen woonden in Bussum en professor Honig was het portret op het spoor gekomen, toen hij een keer in Bussum preekte. Zij schonken ook de originele doctorsbul en andere documenten van Comrie aan Woubrugge. Zondagsschoolonderwijzer G. Windhorst, ‘een eenvoudige bezoeker uit Woubrugge’, schreef een gedicht ter herinnering aan de tentoonstelling, dat werd afgedrukt in ‘De Rijnlandsche Courant’ van zaterdag 19 juli 1919. Enkele coupletten laten we hier volgen:

Van oost en west, van noord en zuid,

ja, uit geheel het land

werd velerlei te saam gebracht

door ied’ren rang en stand.

Boeken, prenten en portretten

en wat mêe stond in verband

met den godgeleerden Comrie,

met Woubrugge’s predikant.

’t Was 4 juni, woensdagmorgen;

Toen de torenklok sloeg tien,

kon men al ’t tentoongestelde

voor een kwartje komen zien.

Alles was gereed daar binne

in ’t Hervormde kerkgebouw,

waar men zestien drie en vijftig

leest als ’t jaartal van zijn bouw.

Ook de trouwe wachteressen

waren ijv’rig op haar post;

Werden na een drie uur blijven,

steeds op tijd weer afgelost.

Goede orde moest er heersen,

want hier gold slechts één gebod:

Wie hier komt, die moet bedenken,

Dat hij is in ’t huis van God.

Wat was er toch te kijken,

wat had men toch veel bewaard

uit den tijd van dr. Comrie

en voor ’t nageslacht gespaard.

’t Comité mocht zich verheugen;

De belangstelling was zeer groot

van des morgens tot des avonds,

als men ’t kerkgebouw weer sloot.

Over het slotvers na de sluiting dichtte Windhorst:

Plechtig werd nu aangeheven

’t psalmlied zonder wederga:

Zijn Naam moet eeuwig’ eer ontvangen;

Men loov’ Hem vroeg en spâ;

De wereld hoor’, en volg’ mijn zangen,

Met amen, amen, na.

Zou aan ’t eind van ’t al niet passen:

‘Soli Deo Gloria’?

Grote voorganger en leermeester

Kort voor de Tweede Wereldoorlog stond er een predikant in Woubrugge die nog eens nadrukkelijk de aandacht op Alexander Comrie en zijn werk vestigde. Ds. J.T. Doornenbal, die de gemeente diende van 1936 tot 1939, schreef daarover later: ‘Comrie is voor mij niet alleen een grote voorganger geweest, maar ook – al in de tijd vóór ik Woubrugge kende – een leermeester door zijn geschriften. Mijn oude vrienden in mijn geboorteplaats Doorn achtten hem bijzonder hoog, en ik deed dat ook reeds in mijn jonge jaren. Maar vooral toen ik predikant in Woubrugge was, heb ik zijn geschriften en de geschiedenis van zijn leven nader leren kennen, en mij er jarenlang in verdiept.’ … ‘De mannenvereniging in Woubrugge, in mijn tijd opgericht, is naar hem genoemd, ‘Dr. Alexander Comrie’, en wij hebben er meerdere van zijn werken bestudeerd, evenals op de verenigingen in Kesteren en Oene.’ … ‘Zijn ‘Leerredenen’, ‘Eigenschappen des geloofs’, en vooral ‘Het ABC des geloofs’ worden nog altijd gelezen met veel stichting en zegen, en ik heb er zelf ook heel veel aan te danken, als ik mij niet vergis.’ Op 8 oktober 1939 preekte dominee Doornenbal afscheid van Woubrugge, zijn eerste gemeente, met Handelingen 20 vers 32. Ook in zijn afscheidspreek refereerde hij aan Comrie. ‘Paulus spreekt in dit hoofdstuk hoe hij heeft verkondigd den vollen raad Gods tot zaligheid.

Ik durf dit den apostel niet nazeggen; dit kan ik echter wèl zeggen, dat ik niets heb achtergehouden, wat ik meende dat nuttig was. Ik heb u gepredikt de noodzakelijkheid van Christus, met verlies van ons zelve, enkel Gods vrijmachtig welbehagen. Ik heb begeerd het volk des Heeren te bouwen en de zuchtende en bekommerde te versterken. En hoe menigmaal heb ik mogen ervaren de zoete banden die ons binden aan des Heeren volk. Ook dan als we met elkander onderzochten de geschriften onzer vaderen in de werken van Comrie, welke vruchten heb ik ook zelf daarvan mogen genieten en velen in onze gemeente zijn dan ook deze geschriften wederom lief geworden. Tot mijn spijt moet ik het ook zeggen, dat nog velen het niet eens waren met mijn prediking en nog voortleven in hun onbekeerde toestand. Dezulken roep ik het voor de laatste maal nog toe: ‘Zoek toch den Heere, terwijl Hij te vinden is, voor het eeuwig te laat zal zijn.’ Eén van dominee Doornenbals geestelijke vrienden in Woubrugge was ouderling D. Bik (1870-1953). Na diens overlijden in 1953 schreef dominee Doornenbal in het Gemeentenieuws van Oene in de Hervormde Kerkbode in de classis Harderwijk: ‘Hij was een diep godvruchtig man, een voorbeeld van wandel voor zijn gezin en voor de gemeente. Veel steun en meeleven heb ik van hem mogen ondervinden in mijn Woubrugse jaren. Ik heb hem in dankbare nagedachtenis. Op de rouwkaart stond Psalm 116:7: ‘Mijn ziel, keer weder tot uw rust, want de Heere heeft aan u welgedaan.’ Zo is het in zijn leven geweest. Aan beproeving heeft het niet ontbroken. Al heel vroeg is hij weduwnaar gewor-den. Ook was er veel innerlijke worsteling en strijd en vreze des doods, naast een stil vertrouwend en blijmoedig leven des geloofs. In zijn laatste jaren waren die strijd en vreze stil geworden en het anker van zijn hoop lag vast. Nu is hij heengegaan. Maar zijn nagedachtenis blijft in ere, zeker wel bij heel de gemeente van Woubrugge, want hij had aller hoogachting om zijn eenvoud, oprechtheid en liefdevol meeleven. Hij ruste in vrede en zijn werken volgen hem.’ Ouderling Bik mocht de gemeente van Woubrugge vele jaren dienen. In een door de kerkenraad geplaatste advertentie werd opgemerkt: ‘Hoewel er waren, die met hem van mening verschilden op bepaalde punten in het kerkelijke leven, was hij van zo grote persoonlijke vriendelijkheid en zachtheid van gemoed, dat hij niemand afstootte.’

Iets van den geest van Comrie

Ds. Doornenbal stelde in het Gereformeerd Weekblad van 11 mei 1946 de vraag: ‘Leeft er in Woubrugge nog iets van den geest van Comrie?’ Hij liet er op volgen: ‘Deze vraag, zo menigmaal gesteld, is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Maar ik zou toch zeggen van ja! Wel is de bekendheid met zijn geschriften in de gemeente niet zo groot als men misschien zou denken. Het is ook hier: ‘Veel geprezen, maar weinig gelezen.’ Met veel ophef kan men u in Woubrugge vertellen: ‘Ja, ja, Comrie heeft hier gestaan’, zonder dat de meesten ook maar iets meer van hem weten, dan dat hij Comrie heette en daar gestaan heeft. Nu schijnt het geen ongewoon verschijnsel te zijn, dat de gedachtenis van beroemde mannen in de eigen gemeente vrijwel geheel teloor gaat. Van Schortinghuis las ik bijvoorbeeld bij Prof. De Vrijer, dat men in Midwolda zijn naam nauwelijks kent en dat bijna niemand zijn werken leest. Maar in Woubrugge is het toch wel iets gunstiger. Vooreerst is er een aanmerkelijk getal van mensen, dat leeft uit zijn beginselen en liefde kent tot de waarheid en het geestelijke leven. Ook worden er nog de wonderen van Gods hand vermeld, van vroeger en later dagen. En het onderzoek van Comrie-s geschriften is de laatste jaren weer toegenomen, bij velen in de gemeente, daartoe in staat gesteld door de vernieuwde uitgave van enkele van zijn werken, waardoor ze voor ieder toegankelijk werden. Een mannenvereniging is enkele jaren geleden opgericht, naar hem genoemd: ‘Dr. Alexander Comrie’, die zich mede de bestudering van zijn geschriften ten doel stelt. Ook elders zijn zijn beginselen ‘met lust verteld en vlijtig onderwezen’ en menig goed woord uit zijn werken, van onderwijs en vertroosting, is de jaren door in de harten gevallen. Moge het zo blijven tot over verre tijden. En moge de overdenking van Woubrugge’s verleden voor sommige lezers in die gemeente nog tot bemoediging en opbeuring strekken, in een tijd waarin men van vele zijden zo weinig anders hoort dan bitt’re klacht. Om dan daarvan te spreken – dag en nacht.’

In zijn artikelenserie over Comrie in het Gereformeerd Weekblad wijdde dominee Doornenbal ook nog enkele regels aan de nagedachtenis van Van Hemessen. ‘Een enkel woord, ter ere van de nagedachtenis van dezen oudheidkundige, die zoveel verdienstelijk werk verricht heeft, ook in het belang van het onderzoek naar Comrie’s geschiedenis, is hier zeker niet misplaatst. Welke inwoner van Woubrugge herinnert zich niet de figuur van den ouden heer, met zijn warme hart, zo vol belangstelling voor het verleden van zijn geliefd Woubrugge en voor de zaak van Gods Koninkrijk. Nog levendig staat hij ons voor den geest, gelijk hij in en uitging in elk huis in de gemeente, om een enkel hartelijk woord te spreken, vooral tot de zieken, en, ofschoon volkomen doof, toch elken zondag opging naar de Geref. Kerk, waartoe hij behoorde, als een voorbeeld voor gezin en gemeente.’

In Woubrugge zijn tot op de dag van vandaag nog herinneringen aan Comrie te vinden. In het museum ‘Van Hemessen’ is een kleine, permanente expositie over Comrie te bezichtigen met zijn portret als blikvanger. Ook heeft het dorp sinds 1946 een ‘Comriekade’, de voormalige Voorweg-westzijde. Het adres van kerk en pastorie herinnert sinds die tijd aan de achttiendeeeuwse predikant die de gemeente zesendertig jaar lang in getrouwheid mocht dienen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2019

Oude Paden | 48 Pagina's

Woubrugge na Comrie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2019

Oude Paden | 48 Pagina's