Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wonderbaar geleid (deel 1) J.A. Schalekamp (1859-1944)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wonderbaar geleid (deel 1) J.A. Schalekamp (1859-1944)

J.A. Schalekamp (1859-1944)

17 minuten leestijd

Wonderbaar geleid. Een verhaal, op waarheid gegrond luidt de titel van een van de twee boeken waarin een Nederlands hervormd godsdienstonderwijzer zijn leven beschrijft. Het tweede, een anoniem gepubliceerd geschrift, verscheen met als titel ’s Levens Wisselingen of Gods genade verheerlijkt aan een verloren zondaar. Medegedeeld uit zijne rijke ervaring door een oud evangelist. Beide boeken, verschenen in de jaren 1928-1930, zijn vergeten. Zo ook hun schrijver, J.A. Schalekamp, hoewel hij meer dan vijftig jaar als godsdienstonderwijzer werkzaam was en een bepaald kleurrijke schildering van zijn leven en dat van zijn tweede echtgenote aan het papier had toevertrouwd. In dit artikel stel ik de schrijver voor als autobiograaf en als biograaf van zijn tweede vrouw na eerst kort zijn levensloop geschetst te hebben. Voorts geef ik een impressie van Schalekamp en zijn echtgenotes als bevindelijke gelovigen. Met een terugblik sluit ik af.

De levensloop van Schalekamp in het kort

Johannes Arnoldus Schalekamp werd op 29 juli 1859 geboren te Pernis. Hij trouwde (1) in 1882 in Hoogvliet met Dirkje Verschoor (1861-1923) en (2) op 27 maart 1924 in Oostvoorne met Elisabeth Catharina Baerken (1884-1964). Uit het eerste huwelijk werden veertien kinderen geboren, van wie er elf hun vader niet overleefden. Uit het tweede huwelijk werd een naar zijn vader genoemde zoon geboren. In 1882 vestigde Schalekamp zich in Hoogvliet, waar hij ingeschreven stond als ‘verwer’. Zelf noemde hij zich ‘schilder en mandenmaker’. Zijn eerste vrouw was van huis uit christelijk afgescheiden. Hij zelf van jongs af aan hervormd.

In 1891 verkreeg Schalekamp de akte van godsdienstonderwijzer uit handen van het bestuur van de classis Rotterdam na een tweejarige studie in de avonduren onder begeleiding van enkele predikanten. In 1892 werd hij als voorganger aangesteld in de vacante hervormde gemeente van Helenaveen in de Brabantse Peel. In 1905 trad hij in dienst van de hervormde gemeente van Oldemarkt-Paasloo, ter ondersteuning van de lokale predikant. In 1913 aanvaardde hij de functie van evangelist bij de afdeling Zuid-Holland van de Confessionele Vereniging voor de arbeid op Voorne-Putten met als standplaats Nieuwesluis, een inmiddels verdwenen buurtschap aan de Brielse Maas nabij Heenvliet. Hij beëindigde zijn werkzaamheden in 1926 en vestigde zich in dat jaar als ‘rustend evangelist’ in Overschie. Hij bleef preken en trad, voor zover valt na te gaan, in de periode 1929-1935 op als hulpprediker in Giessendam en Boven-Hardinxveld, aanvankelijk klaarblijkelijk vanuit Overschie. In juni 1930 vestigde hij zich in Boven-Hardinxveld. Sedert 1936 tot zijn overlijden op 4 januari 1944 was hij woonachtig in Sliedrecht en actief in de prediking en het ziekenbezoek. Op de zondag leidde hij wekelijks in de middag of de vooravond de dienst in het gebouw Maranatha aan de Rivierdijk dat in 1975 gesloopt is.

Autobiograaf

Schalekamp heeft zijn leven en dat van zijn tweede echtgenote op papier gezet. In ’s Levens wisselingen beschrijft hij zijn levensloop tot ongeveer 1926. Zichzelf en de personen die op zijn levensweg kwamen duidt hij slechts met hun initialen aan. Ook veel plaatsnamen geeft hij op die wijze weer. Bovendien laat hij jaartallen vaak ongenoemd. In Wonderbaar geleid, waarover beneden meer, staat het leven van zijn tweede vrouw centraal. Vanaf circa 1914 treedt zij als Mej. B. te Zandvoort binnen in ’s Levens wisselingen en verloopt de geschiedenis parallel met die van Wonderbaar geleid.

Schalekamp verhaalt hoe hij in Hoogvliet als zondagsschoolonderwijzer bij het kerkelijk werk betrokken raakt, maar aanvankelijk niet de vrijmoedigheid heeft om in het openbaar voor de kinderen te bidden. Hij tobt over zijn geloof. Na vernomen te hebben hoe een spotter op zijn ziekbed ‘krachtdadig bekeerd’ was en ‘in volle verzekerdheid des geloofs’ als het ware ‘juichend de eeuwigheid’ was ingegaan, kon hij ’s nacht niet slapen, worstelend met de vaag waarom zijn ‘zielsbenauwdheid’ maar voortduurde en zwaarder werd, terwijl zo’n ‘werelddienaar’ in zo korte tijd ‘tot volle ruimte’ kon komen. De volgende dag speelden die gedachten door zijn hoofd, terwijl hij op karwei was. Geheel van slag knielde hij in het gras neer en stortte hij zijn ‘hart voor den Heere’ uit. Toen opeens ruiste het in hem ‘als hemelsche muziek’: ‘Vrees niet, want Ik ben met u. Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt Mijne!’ Vanaf dat moment kwam ‘de begeerte’ in hem op om ‘Evangelieprediker’ te worden. De wens had de instemming van ‘de Heere’. Die gaf hem duidelijk te kennen dat het ‘naar zijn welbehagen was’, als Schalekamp zich zou voorbereiden ‘tot den arbeid in zijn koninkrijk’.

Te Helenaveen werd Schalekamp als ‘de domeneer van ’t veen’ ‘als op de handen gedragen’. Hij werkte er onder Drentse, Friese en Overijsselse turfstekers, wist met succes de jeugd van de kermis weg te houden, bond de strijd aan met het alcoholisme en probeerde de socialisten voor zich te winnen, onder meer door ook op een locatie buiten Helenaveen kerkdiensten te beleggen.

Zijn werk te Oldemarkt en omstreken (Paasloo, Kalenberg en Ossenzijl) ervoer Schalekamp als ‘n rijk gezegende, maar drukke arbeid’. Het gelukte hem in Kalenberg een protestantse school te stichten. Een poging daartoe eerder in Helenaveen en later op Voorne-Putten mislukten. Ook was hij in Oldemarkt voorzitter van de christelijke jongelingsvereniging ‘Timotheüs’.

Op Voorne-Putten had hij de opdracht ‘het Evangelie des Vredes’ te verkondigen in de ‘door het modernisme verwoeste streken’. ‘Een zware en moeilijke arbeid’ was hem toevertrouwd, zwaarder – in geestelijken zin – dan hij zich ooit had kunnen voorstellen. De evangelisatie onder de vrijzinnigen in ‘de vervallen Hervormde Kerk’ was weinig succesvol, maar wat Schalekamp met name opbrak was de lastercampagne waarin hij in 1923 belandde. Ik kom erop terug.

Biograaf van zijn tweede echtgenote

Het levensverhaal van zijn tweede vrouw had Schalekamp reeds in 1925 gepubliceerd in het niet meer beschikbare Langs diepe wegen, dat in de pers werd aangekondigd als ‘Het verhaal van een Roomsch Katholiek meisje dat haar oorspronkelijk geloof verliet en Protestant werd’. Haar leven beschreef hij ook in Wonderbaar geleid. Daarin duidt hij de plaatsnamen net zoals in ’s Levens wisselingen met de beginletter aan. Zijn (latere) echtgenote en zichzelf introduceert hij met de gefingeerde namen Suze Walter te Z.[=Zandvoort] en mijnheer Veritas [= Waarheid] te Nijezijl, een fictieve naam. Het boek heeft de vorm van een roman. Suze is ondermeer onderwerp van gesprek in dameskransjes.

Schalekamps tweede echtgenote, alias Mej. B. of Suze Walter, was een telg uit een gegoede rooms-katholieke familie. Als novice was zij in een kloostergemeenschap opgenomen, maar weer uitgetreden voordat zij haar gelofte had afgelegd. Zij was protestant geworden. Na ‘een langen en bangen zielenstrijd van tien dagen en nachten [...] was het licht van Gods genade, in haar duistere ziel doorgebroken, en had de Heere haar van vrede gesproken’ en haar tot de overtuiging gebracht dat haar ‘Verlosser leeft’ en zij ‘t’ eigendom des Heeren’ was. Met haar keuze voor het protestantisme brak zij met haar familie en ontging haar een grote erfenis. In Zandvoort woont zij als hulp in de huishouding in bij een pensionhoudster. ‘Voor den Heere’ te werken en ‘van Zijne groote zondaarsliefde te getuigen’ beschouwt zij echter als haar primaire taak. Waar zij maar kan, verkondigt zij het evangelie. Terwijl ‘hare wangen gloeiden van opwinding, en een heilig vuur uit hare ogen straalde’, wijst zij ‘als eene profetes’ op ‘’t heerlijke en zalige van het leven in gemeenschap met den Heere’ en op ‘den vrede der ziel, door een oprecht geloof in Jezus Christus en in Zijne Kruisverdiensten’. Aan de joden laat zij weten dat zij weliswaar Jezus hebben gekruisigd, maar dat Hij ook ‘hen [toch] nog zalig [wil] maken’ als zij ‘met waar berouw tot den Heere Jezus’ gaan. Rooms-katholieken houdt zij voor dat ‘de roomsche leer een valsche leer is, die de menschen met een ingebeelde hemel naar de hel doet gaan’. Een paar gereformeerden kritiseert zij, omdat zij feitelijk als onbekeerde mensen leven en er een ‘halfbakken godsdienst’ op nahouden. Zij beperkt zich niet tot evangelieverkondiging, maar ook offert zij zich ‘uit liefde tot den Heere’ op door een oude, haar niet welgezinde vrouw te verplegen. Goed van vertrouwen, wordt zij als weldoenster het slachtoffer van oplichters die zich vroom voordoen en ‘dierbaar’ spreken.

Ook buiten Zandvoort was zij actief. Zij verzond Bijbels naar Limburg en voelde zich geroepen haar familie, degelijke rooms-katholieken die bekend stonden als weldoeners, te bekeren door toezending van een Bijbel met begeleidend schrijven. Van een tante krijgt zij de Bijbel retour met een brief waarin zij ‘verblind’ wordt genoemd en ervoor wordt gewaarschuwd dat zij eens ‘verschrikkelijke verantwoording’ van haar daden tegenover God moet afleggen. Na haar Bijbel open geslagen te hebben bij Jeremia 7:4-16 achtte Suze zich van de plicht ontslagen om nog voor haar familie te bidden.

Niet iedereen in Zandvoort was gediend van de gedreven ‘Verkondigster’. Zij werd gehaat, met name door de rooms-katholieken die haar als een afvallige van het ‘allerheiligst geloof’ en als ‘een pest voor de maatschappij’ beschouwden. Zo groot was de haat dat haar leven gevaar liep. ‘Wonderlijk bewaard’ door God, ontkomt zij aan aanslagen op haar leven. Ook in de eerste jaren van haar huwelijk werd zij gehaat ‘om haar vrijmoedig getuigenis van Christus’, maar toen ‘door vele schijnvromen’.

Middelpunt van lastercampagne

Het contact tussen Mej. B. en Schalekamp ontstond in 1914 en werd door haar gelegd. Zij stuurde hem een brief met ‘een zilverbon [een postwissel] van een gulden’ en verzocht hem het geld te gebruiken voor de gratis verspreiding van de christelijke weekbladen Eben-Haëzer en De Wachter onder de rooms-katholieken in Noord-Brabant en Limburg. Het gevolg was een briefwisseling waarin zij er blijk van gaf ‘wel altijd bezig te zijn met de geestelijke dingen’.

Na het overlijden van zijn vrouw op 10 maart 1923, hertrouwt Schalekamp op 27 maart 1924 met de ongeveer een kwart eeuw jongere Mej. B. Zij worden het middelpunt van een lastercampagne. Schalekamp, die na de dood van zijn vrouw werd bijgestaan door een huishoudster, had Mej. B., die op 25 november 1923 bij de gemeente Heenvliet als inwoonster was ingeschreven, al voor zijn huwelijk in huis genomen. Het hielp niet dat zijn verloofde de woning weer verliet om zich tijdelijk, vanaf 4 januari 1924, in Oostvoorne te vestigen. Nog slechts een handjevol leden van ‘de Evangelisatie’ bezocht de kerkdiensten. Schalekamp behield de steun van de provinciale commissie van de Confessionele Vereniging, maar zijn positie bleek onhoudbaar. Hij kreeg om gezondheidsredenen eervol ontslag. In april 1926 neemt hij afscheid en vestigt hij zich met zijn vrouw in Overschie. Op 26 juni 1926 wordt hun zoon geboren. ‘Hartewensch’ van de bejaarde vader was dat ‘de Heere het zóó [zou] leiden’, dat zijn naamgenoot ‘een van-God-geleerd Evangelieprediker’ zou worden.

Bevindelijke gelovigen

In ’s Levens wisselingen en Wonderbaar geleid tekent Schalekamp zichzelf, zijn eerste vrouw en in het bijzonder zijn tweede vrouw als bevindelijke gelovigen. De Schrift is hun oriëntatiepunt. Zij zijn ervan overtuigd dat het leven van mensen door ‘de Albesturende hand des Heeren’ geleid wordt. Schalekamp belijdt dit geloof aan de hand van vele voorbeelden uit zijn pastorale praktijk en het persoonlijke leven van hem en zijn echtgenotes, vaak geïllustreerd met Bijbelteksten en Bijbelverhalen. Van beide soorten getuigenissen geef ik hieronder een indruk.

Een man die van het geloof niet wil weten vanwege de vele sterfgevallen in zijn familie, geeft Schalekamp te verstaan dat ‘’t Waren slagen, waarmeê God je kastijdde, om je tot Zich te trekken, maar je hebt je hardnekkig van God afgekeerd, om in werelddienst en zondelust je leven te verslingeren’. Suze onderkent in de vele slachtoffers die een griepepidemie maakt, ‘duidelijk de straffende hand Gods’ die de mensen ‘tot bekeering, tot boete en berouw’ wil brengen. Een mevrouw die bang geworden door Suzes verkondiging van ‘’t evangelie’, haar geen gelegenheid bood om bij haar te schuilen voor een plensbui, werd een paar weken later ziek en stierf ‘binnen een paar uren, onder verschrikkelijk lijden’. Tevoren had de onheuse bejegening van de vrouw Suze geprikkeld tot de opmerking ‘wat zal ’t vreeselijk zijn voor die vrouw, als zij zóó [onbekeerd] in de handen des levenden Gods moet vallen’.

De noodzaak van bekering als de voorwaarde voor het eeuwige heil wordt door Schalekamp beklemtoond. Eerder al werd vastgesteld dat hij de bekering als een geschenk van God beschouwde. Zij is een nieuwe geboorte die herdacht kan worden door de viering van ‘de geestelijke verjaardag’. Hij verhaalt hoe rondom de ware gelovige, die zijn vertrouwen op God gesteld heeft, de ellende van ziekte en armoede als het ware ineenschrompelt, want voor wie zo’n door ‘de Heere aangenomen’ mens die ‘als ’n boeteling gepleit [heeft] op ’t bloed der verzoeking’, bezoekt, is het alsof hij ‘in een helder verlichte zaal [staat], waar hemelsche muziek’ hem tegemoet klinkt. De sterfdag van zo’n arme is een ‘feestdag’, omdat het ‘een overgang uit dit tranendal der smarten naar de gewesten van eeuwige vreugde en zaligheid’ is.

Vanwege het levensbelang van de bekering waren Schalekamp en zijn eerste vrouw zeer bekommerd om het zielenheil van enkele van hun kinderen. Van hun veertien kinderen stierven er zes heel jong, maar vijf op oudere leeftijd. Een van hen, een jongen die ‘zich afkeerig toonde van ’t evangelie, en de wereld wilde dienen’, stierf als een bekeerd mens met op de lippen de belijdenis ‘ik steun op ’t bloed van Christus, dat reinigt me van al mijn zonden’. Ten aanzien van een dochter ontbrak ‘de zekerheid van een heengaan in vrede’. Over een zoon die zich ‘tegen de ernstige vermaningen zijns vaders, en de tranen zijner moeder in, aan werelddienst en zondelust had overgegeven’ en als zeeman bij een schipbreuk omkwam, beschouwde Schalekamp de woorden ‘Ik ben uw God, en uws zaads God’ die voortdurend door het hoofd van zijn vrouw speelden, als een hoopvol teken dat hun zoon niet ‘voor eeuwig verloren’ was.

Te willen leven overeenkomstig Gods wil, vergt van de gelovige inzicht in Gods bemoeienis en bedoeling met hem. Een teken van God kan hem daarover duidelijkheid verstrekken. Na het overlijden van zijn vrouw dacht Schalekamp erover ‘eene andere vrouw te zoeken [...], die den Heere vreesde en zich volkomen bewust was, het eigendom des Heeren te zijn’. Hij vroeg zich toen af of het niet ‘eene aanwijzing van den Heere’ was dat zijn nog thuis wonende helpster op de zondagsschool haar hart bij hem had uitgestort over haar moeizame verhouding met haar oude moeder. Zo kwam hij ertoe haar te vragen of zij wel eens aan een huwelijk met hem had gedacht. Dat bleek niet het geval. Voor hem was dat ‘’n teeken van den Heere’ dat zij niet was voorbestemd zijn vrouw te worden. Twee jaar later overleed de vrouw. Haar afwijzing voorkwam dat hij na korte tijd weer ‘in rouw gedompeld’ zou worden.

Om bekend te worden met de wil of het gevoelen van God wordt ook gebruik gemaakt van bibliomantie, het openslaan van de Bijbel om via de opengevallen tekst een reactie van God te ontvangen. Op die wijze werd Suze bij haar bekering – driemaal na elkaar was de Bijbel op dezelfde plaats opengevallen –, getroost door de woorden van Openbaring 21:4.

Daarnaast kunnen ook ingevingen een hulp zijn op de weg met God. Als een zieneres had Mej. B. voorvoeld dat of Schalekamp of zijn vrouw spoedig zou sterven. Zelf dacht zij dat haar geestelijke vriend zou overlijden. Degene die uit het leven ‘opgeroepen’ werd, was evenwel zijn echtgenote. Ook was haar ingegeven dat zij voorbestemd was Schalekamps vrouw te worden. Het was ‘alsof eene stem in haar binnenste ten duidelijkste zeide: “En gij zult, als zijn tweede vrouw, hem op zijn verderen levensweg tot vertroosting zijn”.’ Aanvankelijk verzette zij zich innerlijk tegen die idee vanwege het grote leeftijdsverschil. ‘Later zag zij in dat het wederspannigheid was tegen ’s Heeren uitdrukkelijken wil’. Schalekamp van zijn kant beschouwde haar als ‘de vrouw, die God mij kennelijk op mijn weg heeft gevoerd’.

Ook als mevrouw Schalekamp was Suze ‘profetes’. Zij besefte dat een kennis, een trouw, maar onbekeerd kerklid, vanwege een hartkwaal plotseling zou kunnen sterven. Zij wees hem er daarom op ‘dat alle uitwendige godsdienst en burgerlijke braafheid ons voor de eeuwigheid niet baten kunnen’. Wat zij verwachtte, gebeurde. De man stierf. Volgens zijn vrouw als ‘een voor eeuwig behouden’ mens. Voor zijn dood had hij ‘een krachtig getuigenis’ van ‘zijn geloof in Christus Jezus’ afgelegd. In het openbaar had hij een paar bootwerkers, die een bekeerde jood bespotten, vermaand ‘toch niet zo te vloeken’.

Het gebed fungeert als het middel om Gods bijzondere aandacht te verkrijgen. In Schalekamps pastoraal werk leidt zijn voorbede ertoe dat de ‘mond’ van een diepgelovig man door ‘de Heere geopend wordt’. Op zijn ziek- en sterfbed had die te kennen gegeven hoezeer verdriet het hem deed dat hij nooit de vrijmoedigheid had gehad om van ‘’s Heeren goedheid en genade’ te getuigen tegenover ongelovigen. Voor zijn sterven komt hij er toch nog toe de ongelovigen het oordeel aan te zeggen. Ook wijst hij hen ‘op de groote zondaarsliefde van onzen Heere Jezus Christus’. In hun persoonlijk gebedsleven ervoeren Schalekamp en Suze in ‘de dagen van vervolging en druk’ voorafgaande aan hun huwelijk, toen de laster van ‘al te intieme omgang’ over hen werd uitgestort, ‘menigmaal de kracht van ’t kinderlijk geloofsgebed, en de zalige troost der gebedsverhooring’.

Als orthodox gelovige staat Schalekamp uiterst kritisch tegenover het rooms-katholicisme, het vrijzinnig protestantisme en het socialisme. Hij wijst erop dat waar de vrijzinnigheid de toon aangeeft, het socialisme gedijt. Hij beperkt zich niet tot een veroordeling van de rooms-katholieke en vrijzinnig-protestantse geloofsleer. Ook geeft hij een weinig flatteus beeld van de pastoors en de vrijzinnige predikanten. De laatstgenoemden, van wie de leer ‘duidelijk het kenmerk van onwaarheid’ draagt, geven de gemeente ‘steenen voor brood’. Zij praten ‘enkel maar over dagelijksche dingen’ en het gebed laten zij achterwege. De ringpredikant die in Helenaveen het Heilig Avondmaal moest bedienen, ‘ging onderweg in een kroeg om... ’n potje bier te drinken’. Suze’s Bijbelcolportage in Limburg had als gevolg dat de pastoor van de parochie waar de Bijbels verspreid waren, op Bijbeljacht ging. Hij gebiedt een vrouw haar Bijbel, dat ‘kettersche boek’, met ‘de tang’ op te pakken, ‘opdat g’ er je handen niet meer mee bezoedelt’, en hem in het vuur te gooien. Wanneer zij weigert, verscheurt en verbrandt hij het boek zelf . Een andere pastoor klopt de mensen geld uit de zak door de familie van vermogende overledenen te suggereren dat zij ‘de smarten van het vagevuur’, waaronder hun geliefde lijdt, kunnen verlichten en verkorten met duurbetaalde ‘zielsmissen’.

Tot besluit

Uit ’s Levens wisselingen en Wonderbaar geleid laat Schalekamp zich kennen als een bevindelijk gereformeerd man in hart en nieren. Over zijn leven en werk beschikken we afgezien van enkele korte krantenberichten uitsluitend over het beeld dat hij zelf daarvan geeft. In de kranten wordt hij getekend als een man die tot vlak voor zijn dood met nimmer aflatende toewijding blijmoedig als voorganger en ziekenpastor actief was. Ook wordt terloops opgemerkt dat hij ‘een bewogen leven achter den rug’ had. De lezer van zijn autobiografisch werk denkt daarbij als vanzelf aan wat Schalekamp met zijn kinderen te stellen had en aan het voorspel van zijn tweede huwelijk. Wat het eerste betreft, Schalekamp verhaalt over de zorgen die hij had om het zielenheil bij het overlijden van drie van zijn kinderen. Onvermeld laat hij dat zijn zoon Arend Arie Schalekamp (1883-1976), later broodbakker te Leeuwarden, als vijftienjarige van huis is weggelopen, ‘wellicht om het strenge regime van zijn vader te ontvluchten’, aldus een kleinzoon.

Over Schalekamps tweede echtgenote beschikken we slechts over het portret dat hij van haar heeft geschetst. Hij vertelt onder meer hoe zij zo’n diepe indruk maakte, ‘als zij over hare levenservaringen sprak, en over Gods wonderbare genadeleidingen met haar’, dat enkele leden van de ‘Evangelisatie’ op Voorne-Putten haar ‘bijna als ’n heilige’ beschouwden. Haar verguizing kort daarna, als ‘een schijnheilige’ die ‘dien ouden man [had] ingepalmd’, vergelijkt hij met het lot van Jezus, het ‘Kruist hem! Kruist haar!’ ligt niet ‘ver van ’t Hosannageroep af’. Voor Schalekamp was zijn tweede echtgenote onmiskenbaar een heel bijzonder en begenadigd christin.

Schalekamps zoon uit zijn tweede huwelijk, ‘een kind des gebeds’ en een ‘zonnestraaltje’ in huis, werd geen predikant – de wens van zijn vader – maar maakte als Jean Schalekamp naam als schrijver en vertaler. Hij, zich afficherend als ‘zoon van een predikant en een gewezen non’, studeerde van 1949-1953 aan de Sorbonne te Parijs, waar hij naar eigen zeggen ‘meer nog leefde in de kroegen en jazzkelders van Saint-Germain-des-Prés’. Hij overleed in 2015 op Mallorca.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Oude Paden | 64 Pagina's

Wonderbaar geleid (deel 1) J.A. Schalekamp (1859-1944)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Oude Paden | 64 Pagina's