In voor- en tegenspoed
Zondag 10 van onze Heidelbergse Catechismus spreekt er in vraag en antwoord 28 over. De vraag luidt: ‘Waartoe dient ons dat wij weten dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?’ En dan is het antwoord: ‘Dat wij in alle tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zijn mogen.’ Valt het u op dat de opstellers van de Catechismus beginnen met de tegenspoed? En daarna pas de voorspoed noemen?
In gedachten gaan we naar Coevorden. En meteen een eind terug in de geschiedenis. Naar welk jaar kunnen we niet precies aanduiden. Het zal rond 1867 zijn gebeurd, zo’n anderhalve eeuw geleden. Maar nog enkele jaren eerder was er in Coevorden een timmerman. Walterson heette hij. Een goddeloze kerel. Een dronkaard van de ergste soort. Die man kwam bij geval eens in een kerkgebouw in zijn stad toen er een moderne predikant voorging.
Vóór hij zijn preek begon, las hij het onderwerp af. Dat thema was: ‘God laat Zich niet bespotten’. Die woorden waren een pijl die het hart van Walterson doorboorde. Het ging over hem! Hij spotte al jaren met God! In geestelijk opzicht dodelijk verwond ging hij de kerk uit. De Heilige Geest kwam erin mee en ontdekte die dronkaard aan zijn ellendig bestaan buiten God.
De Heere doet nooit half werk. ‘Die nooit zal laten varen de werken Zijner handen’, die woorden horen we aan het begin van de dienst als er een predikant voorgaat.
Nooit zal varen de werken van Zijn handen - zo ging dat ook in Coevorden. Gods Geest bearbeidde Walterson tot een ander mens. Nu had hij al enige tijd geleden een voormalige kazerne in Coevorden gekocht. Omdat de oude, Schriftuurlijk-bevindelijke waarheid in dat stadje niet meer te beluisteren was, verbouwde Walterson de bovenverdieping van die kazerne, om daar op Gods dag en ook door de week voorgangers te laten spreken die de waarheid die naar de Godzaligheid is, zouden brengen. Kennelijk zegende de Heere deze samenkomsten. De mensen stroomden uit de verre omtrek, ja zelfs van over de Duitse grens toe naar deze oude kazerne. Er was honger naar de eenvoudige, zuivere verkondiging van Gods Woord. En er viel zegen. Er wordt zelfs gesproken over velen die in het hart gegrepen werden en zaligmakend werden bearbeid. Voorspoed! Maar daar was de vorst der duisternis ook van op de hoogte. We weten het: waar God Zijn kerk bouwt, daar bouwt de duivel zijn kapel. En dat gebeurde ook in Coevorden.
In schuren en op zolders
Daar was op een zondag een oefenaar voorgegaan. Hein Klazes Zijlstra heette hij. Geboren op 31 januari 1834 en overleden op 16 april 1913, in de ouderdom van 79 jaar. Deze Zijlstra voelde zich geroepen tot het predikambt toen hij rond de dertig jaar oud was. In 1867 werd hij evangelist bij de Vereniging van Vrienden der Waarheid. Hij trok grote delen van het land door als reizend evangelist. Dan bracht hij de zuivere bediening van Gods heilig Woord. Niet in kathedralen, nee, in schuren, op zolders, in lokalen en in woonhuizen, overal waar men hem maar uitnodigde. In 1877 werd hij tot predikant bevestigd in de Friese plaats Kooten. In een zeer armoedige omgeving met zeer onontwikkelde hoorders. Zijn voorgaan werd rijk gezegend. Rond 1883 zag hij in te moeten breken met de Nederlandse Hervormde Kerk. Er werd een Vrije Gereformeerde Gemeente in Kooten gesticht. Toen de Doleantie plaatsvond, sloot hij zich daarbij aan. De classis vroeg hem toen zijn ambt neer te leggen. Daar voldeed hij meteen aan. Kort daarna werd hij op artikel 8 van de Dordtse Kerkenordening (dat artikel gaat over singuliere gaven) in de volle bediening gesteld. Nadien diende hij Nes-Wierum (1890-1896) en vanaf 1896 voor de tweede maal Kooten tot zijn emeritaat in 1909.Hij kreeg ook bekendheid door de uitgave van een dun boekje, waarin hij de bekering en het zalig afsterven van zijn dochter Klaaske H. Zijlstra beschreef.
Terug naar Coevorden. Zijlstra was daar in zondagse diensten voorgegaan. Voordat hij op maandag de stad weer zou verlaten, kwam hij onderweg in gesprek met een vriend. Tegenover hem waren werkmensen bezig om de Bentheimer Poort, gebouwd rond 1600, te slopen. De werkmensen zaten boven op de poort en waren bezig stukken steen weg te breken. Daar zagen ze opeens Zijlstra aankomen. Herkenbaar gekleed als prediker. Meteen riepen ze in koor: ‘Zolderpreker! Zolderpreker!’ Ze braakten daarbij de grootste vloeken uit. Dat hoorde Zijlstra, dat hoorde zijn vriend, dat hoorden de mensen op straat. Maar dat klonk ook door in de oren van de Heere Zebaoth. Een ogenblik later stortten die mannen met de poort naar beneden. De grootste spotter werd door het vallend puin meegesleurd en werd tegen de benedenmuur doodgedrukt. De andere spotter miste een been, een derde een arm. God liet Zich niet bespotten, Hij nam het op voor die zolderpreker. Dit gaf grote ontzetting onder de mensen in Coevorden. God sprak! Voorspoed vanwege zegen op de bediening van Gods Woord, daar in Coevorden. Tegenspoed in het stadje: rouw, verdriet, letsel en puin …
Vrije gunst
In tegenspoed geduldig. Dat moest ook een oud kind des Heeren ervaren. Het gebeurde kort nadat de vorige eeuw zijn intrede had gedaan. Wáár precies? We hebben het niet kunnen achterhalen. Het moet in de buurt van Bilthoven zijn gebeurd. Het is ook niet zo belangrijk om de exacte plaats te weten, als we maar mogen opmerken wat de Heere deed.
We gaan een klein boerderijtje binnen, wat achteraf gelegen, buiten de bebouwde kom. Daar treffen we een echtpaar op leeftijd aan. Kinderloos. Zitten ze gezellig rond de tafel? Nee, daarvan was al enkele weken geen sprake meer. We zien in gedachten de man in de slaapkamer zitten, naast het bed waarop zijn vrouw ligt. Hij weet het, zij beseft het ook: dit bed wordt haar sterfbed. Dat heeft niet alleen de dokter gezegd, nee – zij gevoelt het zelf maar al te goed. En haar man weet dat ook. Ze beseffen het allebei: De dood zal niet lang wegblijven. Maar zij mag weten wat de dichter gezongen heeft, en wat ze hem in haar hart na mag zingen:
Maar na den dood is ’t leven mij bereid,
God neemt mij op in Zijne heerlijkheid.
Beiden weten waar de Heere hen vandaan gehaald heeft, opgezocht heeft, veranderd heeft, vernieuwd heeft. Ze hebben daar samen van mogen getuigen op de gezelschappen, in de vriendenkring. Beiden zijn dat grote goed deelachtig geworden, naar dat eeuwige vrijmachtige en Goddelijke welbehagen. En al ging hun leven niet over rozen, al moest er hard worden gewerkt van de vroege ochtend tot de late avond om in het levensonderhoud te kunnen voorzien, al moest met smart de kinderzegen worden gemist – de Heere was voor hen beiden een Helper. En ondanks dat alles was er voorspoed en zegen.
En nu wordt aan een lang huwelijksleven het einde verwacht. Dat gebeurt kort daarna, als de vrouw de laatste adem uitblaast en zij mag afreizen naar de gewesten van de eeuwige heerlijkheid. Uit vrije gunst, die eeuwig God bewoog.
Daar zit de weduwnaar, verslagen. Hij moet alleen zijn levensreis vervolgen. Alléén? Nee, toch niet. ‘Want God was aan mijn zij, Hij ondersteunde mij.’
Er moest handelend worden opgetreden, de begrafenis moest geregeld worden. De predikant wordt gewaarschuwd, de buren verlenen hulp, zorgen ervoor dat een timmerman een grafkist maakt, en ook wordt een boerenwagen geregeld. En na enkele dagen vindt de begrafenis plaats. De dorpsdominee houdt aan het open graf een ernstige toespraak. Velen, ook van Gods volk uit de wijde omtrek, zijn er getuigen van dat een Koningsdochter in kleding, rijk gestikt, tot hare Koning geleid wordt.
Heere, ook dit nog?
Na de begrafenis neemt een ouderling de weduwnaar mee naar zijn huis. Familie is er niet; enkele neven zijn naar Amerika geëmigreerd. De ouderling biedt de diepbedroefde man aan om bij hem een boterham te blijven eten. Daaraan voldoet hij. De vrouw van de ouderling zet hem het beste voor, er ligt beslag vanwege de ernst van het leven en de majesteit van de dood, ook onder hun nog jonge kinderen. De oude man zal wel niet met smaak gegeten hebben, maar hij zal de gastvrijheid van de ouderling wel gewaardeerd hebben.
Na het avondeten wil hij naar z’n huisje toe. Maar voor hij de deur uitgaat, krijgt hij van zijn gastheer het advies nog even te wachten. Waarom? Wel, er is in de verte een donkere lucht te zien. Vast een stevige bui, die zijn kant uitkomt. En inderdaad, de lucht wordt nóg donkerder, onheilspellend donker zelfs. In de verte rommelt het al. Onweer! Af en toe zijn er al lichtflitsen te zien. De bui trekt niet over, maar komt dichterbij. Zware onweersslagen worden gehoord. Het lichten is niet van de lucht. Plotseling een helle lichtflits die onmiddellijk gevolgd wordt door een knetterende slag, terwijl de regen in stromen neervalt. ‘Die slaat in!’ zegt de ouderling. En jawel, even later stijgt er in de verte rook op. De brandspuit wordt door het dorp gerold, mannen hollen ernaast ... en ze gaan in de richting van het huis van de weduwnaar. Het zál toch niet? De ouderling trekt een jas aan, de weduwnaar doet hetzelfde en beiden lopen ze in de richting van de brand. Intussen maakt een rode gloed duidelijk dat het ernstig is.
Steeds dichterbij komen ze en steeds worden ze méér bevreesd dat het die ene woning is, dat boerderijtje. En dat wordt bewaarheid. Er staan al wat mensen rond het huis. Ontzetting slaat om het hart van de weduwnaar. Vanmiddag zijn vrouw begraven, en nu zijn huis in brand? Een woordeloos gebed stijgt omhoog: ‘Heere, ook dit nog?’
De spuitgasten doen hun werk, maar kunnen ondanks hun uiterste inspanning niet voorkomen dat het boerderijtje afbrandt. De man staat er met tranen in zijn ogen naar te kijken. Nu is hij álles, álles kwijt! Diepbedroefd en vol ontzetting staat hij daar. De burgemeester komt ter plekke … Ten slotte slaat de ouderling zijn arm om de schouders van de zo intens verdrietige man. Hij stelt hem voor maar weer terug te gaan en de nacht bij hem door te brengen. Daarin stemt hij toe – waar moet hij anders slapen?
Er heerst een bedrukte stemming die avond, hoe kan het ook anders. Laat in de avond gaat hij naar het logeerkamertje, de ouderling beschikt over een royale woning. Hij kan eerst de slaap niet vatten en dat is geen wonder ook. ’t Zou vreemd zijn als het anders zou zijn. De gedachten zijn bij zijn lieve vrouw, die nu alle strijd te boven is. Die de brand niet meer hoeft mee te maken. Maar hoe het verder moet – allerlei gedachten tollen door zijn hoofd. Ten slotte valt hij biddende in slaap.
Zingen in de nacht
Een paar uur later schrikt hij wakker. Hij neemt een besluit, hij wil naar de resten van zijn huis. Hij voelt een onverklaarbare drang om daarheen te gaan.
Zachtjes gaat hij naar beneden, loopt stil naar de voordeur en gaat de straat op.
De dag is nog niet aangebroken, het is nog donker. Als hij bij de puinresten van zijn huis aankomt, kruipt hij erop. De burgemeester had opdracht gegeven aan de veldwachter om de zaak in de gaten te houden.
Wie weet zouden er onverlaten gaan zoeken naar mogelijk nog wat bruikbare spullen. Als de veldwachter inderdaad een tweede nachtronde houdt, ziet hij in het donker wat bewegen op de puinhoop. Tóch een dief? Zachtjes nadert hij de puinhoop. Ja, daar ziet hij iemand, een man die gaat zitten. En dan hoort hij zingen. Eerst zachtjes, maar de laatste regels van een psalmvers klinken overluid boven de zwartgeblakerde resten van wat eens een boerderijtje was. De veldwachter hoort ook wát. Helder klinkt een stem:
’k Zal Zijn lof, zelfs in den nacht,
Zingen, daar ik Hem verwacht,
En mijn hart, wat mij moog’ treffen,
Tot den God mijns levens heffen.
Géén dief, geen onverlaat, het is de weduwnaar die op de letterlijke puinhopen van zijn aardse leven God groot mag maken. Terwijl hij álles, álles kwijt is, houdt hij de Heere over.
Hoe het verder met die weduwnaar gegaan is? Dat weten we niet. Misschien is hij al honderd jaar weer met zijn vrouw verenigd in de gewesten van eeuwige gelukzaligheid. Daar woedt geen brand, daar is geen dood, geen graf, daar zijn geen moeiten en verdrietelijkheden.
Voor- en tegenspoed. Ze wisselen elkaar gedurig af in het leven van Gods Kerk. Maar na ontvangen genade zal er eeuwige blijdschap zijn op de hoofden van de Sionieten, als treuring en zuchting voor eeuwig zullen wegvlieden. De dagen der zuchting zullen een einde nemen. En dan wordt hun weeklacht en geschrei veranderd in een blijde rei en gaat voor eeuwig in vervulling:
Hun blijdschap zal dan onbepaald,
Door ’t licht dat van Zijn aanzicht straalt,
Ten hoogsten toppunt stijgen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 2020
Oude Paden | 64 Pagina's