Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de kapel van Menno Simons

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de kapel van Menno Simons

9 minuten leestijd

Tegenwoordig kan ons de schrik om het hart slaan door de toename van het aantal moskeeën in ons land en daartegenover de sluiting van kerken. Jaren geleden ging het zo met Jacobus Philippus van der Land. Hij maakte de emancipatie van de rooms-katholieken mee en tevens de exodus van vele ‘dolerenden’ uit de vaderlandse kerk. In die tijd ontving hij een roeping tot het ambt, terwijl hij in de kapel van Menno Simons stond.

Jacobus Philippus van der Land werd op 21 april 1833 te Amsterdam geboren. Zijn ouders waren kerkelijk, maar zeker niet orthodox. Christus was het grote voorbeeld tot deugdzaamheid en braafheid; de noodzaak van het verzoenend werk van Christus werd geloochend. Het godsdienstonderricht dat hij op school genoot was op een moderne leest geschoeid. Toch kreeg de kritische wijze waarop daar met de Bijbel werd omgegaan geen vat op hem. Onrustig was zijn hart totdat het rust vond in God. Hij kreeg oog voor de noodzakelijkheid, gepastheid en dierbaarheid van Christus.

Jacobus Philippus begon een geestelijke zoektocht en belandde eerst in de Rooms Katholieke Kerk. Deze maakte in zijn jonge jaren furore doordat in 1853 herstel van de bisschoppelijke hiërarchie van overheidswege mogelijk werd gemaakt. De rooms-katholieken bouwden tal van nieuwe bedehuizen, het ene nog imposanter dan het andere. Met processies traden ze toe tot het openbare leven. Van der Land was zo onder de indruk van de roomse liturgie dat hij als autodidact Latijn ging leren om zo Christus te leren kennen. Volgens zijn eigen woorden vond hij daar echter geen vrede maar ontdekte hij op de achtergrond de antichrist.

Omdat hij een goede stem had, kwam hij in het koor van de christelijke jongelingsvereniging ‘Excelsior’ te Amsterdam, een vereniging die onder de beademing stond van het Réveil. Zo kwam hij ook in aanraking met Bijbelse christenen. Toen in diezelfde tijd een zuster van hem krachtdadig tot bekering kwam, werd ook hij zondaar voor God en aan de voeten van het Lam gebracht. Hij ging de Bijbellezingen volgen van ds. J.P. Hasebroek en ook die van Isaac da Costa. Daardoor kreeg hij niet alleen meer Bijbelkennis maar kwam het ook tot geestelijke verdieping. Hij maakte er gewoonte van om vele Bijbelteksten en psalmverzen uit het hoofd te leren. Later zou hij zijn catechisanten opwekken om ‘het pakhuis van het geheugen’ goed te vullen met psalmen en Bijbelteksten opdat de Heilige Geest het indachtig kon maken.

Nadat hij met het geloof begiftigd was, ontstond bij hem de begeerte naar het wondere ambt van predikant. Zijn zwakke gezondheid - hij leed aan toevallen - was daartoe een sta-in-de-weg. Hij kwam op kantoor als boekhouder bij de theologische uitgever en boekhandelaar Henricus Höveker (1807-1889) in de Anjelierstraat te Amsterdam. Höveker gaf onder andere werken uit van oude schrijvers als Wilhelmus à Brakel, Theodorus van der Groe, Jodocus van Lodenstein en Bernardus Smijtegelt, maar ook van vertegenwoordigers van het Réveil zoals Da Costa, Capadose en Groen van Prinsterer. Höveker is in 1835 enige tijd lid geweest van de Afgescheiden gemeente te Amsterdam en was er enige tijd diaken. Hij stelde zijn huis ook open voor verboden samenkomsten waarbij het maximum aantal aanwezigen twintig personen mocht bedragen. Driemaal leverde dat een boete van honderd gulden op. Vanwege onderlinge twisten onder de Afgescheidenen brak hij met hen. Vervolgens verzocht hij weer lid te mogen worden van de Hervormde Kerk; tegelijk deed hij daarbij de toezegging om als boekverkoper ‘de uitgave van zoodanige geschriften te vermijden, welke de waarheid niet betrachten in de liefde, en de ontbinding der Hervormde kerk bedoelen’. Dat betekende overigens niet dat hij alles overnam wat er in die Kerk te beluisteren was. Hij was het dan ook die het blad ‘De Heraut’ van Abraham Kuyper uitgaf. Van afscheiden moest hij echter niets meer weten en toen in 1886 de Doleantie plaatsvond in Amsterdam bleef hij als ouderling op zijn post en honoreerde hij zelfs de schorsing van de ambtsdragers die ‘de reformatie’ ter hand wilden nemen.

Door zijn omgang met Höveker, diens vriendenkring en de door hem uitgegeven boeken, kreeg Van der Land steeds meer geestelijke verdieping. Daarbij werd Höveker niet alleen zijn geestelijke broeder en werkgever, maar ook zijn schoonvader toen hij op 16 mei 1861 in het huwelijk trad met Elisabeth Johanna Christina Höveker. In 1864 werd het huwelijk bekroond met de geboorte van een dochter, die dezelfde naam kreeg als haar moeder.

Tijdens een zakenreis voor Höveker kwam Van der Land in Friesland terecht, in de nabije omgeving van Witmarsum. Hij wist dat daar nog een kerkje was waar Menno Simons had gepreekt. Hoewel Menno Simons doopsgezind was, durfde hij het in de re-formatietijd toch aan om een Bijbelse boodschap te brengen tegen de roomse dwalingen in die de mensen toen in de greep hadden. Van der Land kreeg een innerlijke drang om dat kerkje te bezoeken. Het was een eenvoudig kerkje met een koepeltje, even buiten het dorp. (In 1876 is het trouwens afgebroken en in 1879 werd er een monument opgericht, terwijl er in 2008 een ‘contourenkerkje’ werd gebouwd.) Bij het binnengaan werd hij bepaald bij de nood van Friesland waar het rooms-katholicisme zegevierde, terwijl de Hervormde gemeenten grotendeels doortrokken waren van het modernisme. Hij beklom de kansel en kreeg het gebed op de lippen: ‘Heere, zend arbeiders uit in Uw wijngaard. Heere, ach, zend ook mij!’ Opeens vernam hij een stem - zonder iemand te bemerken - die antwoordde: ‘Gij zult hier eenmaal staan!’ Door dit gebeuren kwam de oude begeerte tot het predikambt weer boven. Ondanks zijn zwakke gezondheid vertrok hij in 1867 naar Utrecht om theologie te gaan studeren.

Nadat de studie was afgerond en Van der Land beroepbaar was gesteld, ontving hij beroepen naar Lopik, Noorden en Wons en Engwier (Fr.). De laatstgenoemde dorpen vormden een kerkelijke combinatie. Dit beroep nam hij aan. Engwierum lag vier kilometer bij Witmarsum vandaan. Hij refereerde aan de gebeurtenis daar bij zijn intrede op 6 augustus 1876 in de kerk van Wons nadat hij ’s morgens was bevestigd door dr. Ph.J. Hoedemaker.

Anderhalf jaar na zijn intrede te Wons kwamen de beroepen op gang uit Katwijk aan Zee, Woudsend, Dirksland en Burgwerd. Een jaar later waren het Oosterland, Harderwijk en Aalsmeer die tevergeefs een poging deden hem naar hun gemeente te krijgen. In 1880 volgden beroepen naar Heeg, Meppel, Oostermeer en Rotterdam. Het beroep naar de Maasstad nam hij aan en daar deed hij op 5 september 1880 intrede. Nog eenmaal kreeg hij daarna een beroep, dat was naar Oud-Beijerland in augustus 1884. Hij bedankte ervoor.

De laatste drie jaar van zijn ambtsbediening waren zwaar voor hem. Allereerst de Doleantie waarbij twee collegae in doleantie gingen, waaronder zijn oud stadsgenoot en tot het christendom bekeerde Jood F. Lion Cachet, met wie hij wellicht samen de Bijbellezingen van Isaäc da Costa bezocht. Met zijn bevestiger Hoedemaker bleef hij bij de kerk van ‘Jan Rap en zijn maat’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij op 8 januari 1888 de bevestigingsdienst leidde van Hoedemaker in Nijland, nadat deze zijn docentschap aan de Vrije Universiteit had neergelegd omdat hij zich niet aan de zijde van Abraham Kuyper wenste te scharen in een definitief breken met de kerk der vaderen. Naast deze kerkelijke strubbelingen in Rotterdam werd het hem steeds onmogelijker zijn dienstwerk te verrichten wegens een pijnlijke ziekte.

Zijn laatste preek hield hij op 28 juli 1889 in de Westerkerk te Rotterdam over 2 Korinthe 12:9-10: ‘En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus’ wil; want als ik zwak ben, dan ben ik machtig.’ Hoewel hij niet meer kon preken, probeerde hij nog wel pastoraat te bedrijven. Zijn dochter, die een voorwoord schreef op twaalf nagelaten preken getiteld De onverderfelijke erfenis, merkte op: ‘Zolang hij spreken kon, getuigde hij dan ook; zolang hij werken kon, waarschuwde hij trouw, bezocht zijn stervenden, leed met de bedroefden, trachtte verdoolden weder te brengen.’

Op zijn smartelijk ziekbed werd hij meerdere malen bepaald bij de zonden zijner jonkheid. Hij beleed: ‘Als God de mens onderhanden neemt, komen zijn zonden van der jeugd aan met vurige letters voor hem te staan, en o, hoe benauwen zij dan; zoveel zonde tegenover zoveel genade.’ Hij bad menigmaal: ‘Heere, ga maar door, brand en snij het eruit, spaar mij niet, laat Uw beeld slechts in mij gezien worden. Ga door, o Heiland, opdat mijn ziel genezen worde.’ Klagen deed hij ondanks de nare pijnen niet. Wel was er voortdurend de behoefte om iets uit Gods Woord te horen. Zijn dochter schreef: ‘Een avond doorgebracht zonder enig voedsel voor de ziel gehad te hebben was hem een diepe smart.’

Op 8 mei 1890 overleed hij. Zijn laatste woorden waren: ‘Zo ik Zijn aangezicht slechts zien mag, dan is alles goed.’ Op 13 mei werd hij begraven terwijl op zijn verzoek de toegestroomde schare aan zijn graf zong:

‘Zal eens ’t graf mijn stof verzaam’len

Juichend zal in stervenspijn,

’t Laatste woord, dat ik zal staam’len,

Vrije gunst! Genade! zijn.

Ja die zal ik eeuwig danken,

Waar ‘k de Vader en de Zoon

Eeuwig lofzing voor de troon.

Dan herhaal ik nog die klanken:

God is liefd’ o eng’lenstem

Mensentong, verheerlijkt Hem.’


‘Op middelbare leeftijd tot de heilige bediening geroepen, waar ik van mijn jonkheid af reeds hoopvol naar uitzag, bezie ik thans al de teleurstellingen en moeiten in het licht van deze uitkomsten. Ja, ook dat ik in deze streek lands verwaardigd ben het Evangelie te verkondigen, is een van de lieflijke verrassingen van die God, Wiens vermakingen zijn met de mensenkinderen. Toen ik toch enige jaren geleden voor zaken de bovenste delen onzes lands doorreisde, werd mijn ziel als nedergebogen in mij, bij de vele in aanbouw zijnde of pas voltooide roomse kerken. Immers sprak zich daarin een toenemende machtsontwikkeling uit, die het ergste voor het protestantisme in deze landen deed vrezen (…). “Wat moet er van mijn vaderland worden?” Deze gedachte sneed mij door de ziel (…). Op een achtermiddag in deze streken gekomen, trok een torentje op een boerenwoning in deze omtrek mijn aandacht. Door mijn geleider vernam ik dat Frieslands grote hervormer Menno Simons daar ter plaatse het Woord Gods had gepredikt. Ik reed er heen en een ogenblik later stond ik daar in die eenvoudige woning en tegenover de beeltenis van Menno met een opengeslagen bijbel voor zich (…) Onwillekeurig rees daar een onuitgesproken gebed uit mijn ziel: “Heere, zend weer arbeiders uit in Uw oogst, die Uw Woord in zijn eenvoud en diepte prediken (…).” Jaren aaneen gingen voorbij, en dra was ik dit bezoek, aan de landkapel van Menno gebracht, vergeten. Sedert bereidde ik mij tot de bediening des Woords voor; en kan het u dan bevreemden dat mijn hart in mij sloeg, toen ik na volbrachte studietijd, een roepstem uit deze zelfde landstreek vernam, om hier het Woord des levens te prediken? Boven bidden en denken heeft de Heere mij gedaan.’

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2020

Oude Paden | 64 Pagina's

In de kapel van Menno Simons

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2020

Oude Paden | 64 Pagina's