Godsdienstonderwijzer Gebraad in Leersum en het begin en einde van zijn Evangelisatie
Godsdienstonderwijzer Lodewijk Gebraad was rond 1942 een graag gehoorde spreker in de Hervormd Gereformeerde Evangelisatie van Leersum. Het bestuur nodigde hem in februari 1944 uit om naar Leersum te komen, toen hij zijn boerderij in Nieuwe-Tonge door de inundatie moest verlaten. Hij kwam met zijn gezin terecht op de boerderij van Teus van de Geer in Overlangbroek. ‘We hebben daar een goed plekje gehad, want we hebben met een goede God te doen. Daar kan ik die mensen nooit genoeg dankbaar voor zijn: eer ze roepen, zal Ik antwoorden.’ En hij werd voorganger van de Evangelisatie.
De geschiedenis van de Evangelisatie is een bijzondere. De basis of diepste kern was een conflict tussen kerkenraad en kerkvoogden, dat landelijk bekend werd als ‘de Leersumse Quaestie’. Een en ander stond in nauw verband met een voorstel voor een regeling door het Algemeen College van Toezicht in 1870 met het verzoek aan de kerken zich daarbij aan te sluiten. Ruim 800 gemeenten deden dat en accepteerden een Provinciaal College van Toezicht, bijna 600 gemeenten deden dat niet en kozen voor ‘vrij beheer’. Dat hield in dat kerkvoogden en notabelen onafhankelijk waren en dus niet gebonden aan hun kerkenraad. Leersum koos in 1875 voor ‘vrij beheer’ en de kerkvoogdij mocht het beheer naar eigen inzicht organiseren. De kerkvoogdij regelde het onderhoud van pastorie en kerk, het traktement van de predikant en de vergoeding van koster en organist. De Leersumse dominee M.A. Rouwenhorst diende de gemeente van 1902 tot zijn sterven in 1923 en bezocht de kerkvoogdijvergaderingen heel trouw.
Beheer onder toezicht
De problemen begonnen in 1924 toen de consulent, ds. H.J. Couvee van Amerongen, een nieuwe rechtspositieregeling voor de volgende predikant wilde opstellen. Dat kon alleen met medewerking van de kerkvoogdij, maar die zette de hakken in het zand. De kerkvoogden bedachten een tegenactie en benoemden in de zomer van 1925 een ‘huisbewaarder van de pastorie’. Het was de godsdienstonderwijzer Pieter van Dijk uit Harmelen. Hij was lid van de Gereformeerde Bond en paste goed bij de ligging en de opvattingen van de kerkvoogden, die behoudender waren dan de kerkenraad. En hij wilde heel graag preken. De kerkvoogden lieten hem in de pastorie wonen en gaven hem carte blanche om als voorganger te doen wat zijn hand vond om te doen. Ze stelden hem dus feitelijk buiten de kerkenraad aan als opvolger van ds. Rouwenhorst.
De machtsstrijd tussen kerkenraad en kerkvoogden werd steeds grimmiger. Beide partijen mobiliseerden stemgerechtigde leden. De kerkenraad won en op 9 oktober 1931 wisselde Leersum ‘vrij beheer’ voor ‘beheer onder toezicht van het Provinciaal College’.
De kerkvoogden vonden de stemming van ‘nul en generlei waarde en een ‘comedievertooning’ en erkenden de uitslag niet. Ze werden geschorst en mochten geen kerkvoogdelijk werk meer doen, maar deden het tóch. Die volharding leidde na een kerkdienst tot een handgemeen tussen een diaken en de president-kerkvoogd over de opbrengst van het collectegeld. Vóór de preekstoel nog wel. De rechtbank van Utrecht besliste in 1934 dat de kerkenraad gelijk had en het besluit uit 1931 dus rechtmatig was. De kerkvoogden moesten hun administratie en de sleutels overdragen aan het provinciaal College van Toezicht. Van Dijk mocht niet meer voorgaan en moest de pastorie ontruimen. De kerkvoogden en een deel van Van Dijks sympathisanten gingen samenkomsten houden in een zaal achter ‘Café Gerth’, wellicht Hotel Tramstation, die werd gebruikt door verenigingen, voor familiebijeenkomsten en ook als bioscoop. En de Hervormde kerkenraad beriep met succes ds. H.A. Jellema uit Grijpskerke.
Positie Pieter van Dijk
Ds. Jellema deed op 7 juni 1937 intree met als tekst Genesis 26:22: ‘De Heere heeft ruimte gemaakt.’ Hij probeerde de kerngedachten uit zijn intreepreek – Rehobôth – toe te passen op het verscheurde Leersum, zodat de verliezende partij, Van Dijk en zijn aanhang, weer bij de Hervormde gemeente zou worden betrokken. Hij sprak Van Dijk regelmatig, mocht ook diens volgelingen toespreken en de sfeer verbeterde.
In de zomer van 1939 werd de zaal van Gerth gevorderd voor militaire doelen. Jellema vermoedde dat diens volgelingen wel weer naar de Hervormde kerk zouden komen als hun Van Dijk er af en toe mocht voorgaan. Hij vroeg daarom de kerkenraad op 14 september om het preekverbod voor godsdienstonderwijzers te schrappen, maar die broeders gingen er niet in mee omdat ze bang waren ‘dat die groep het weer te doen zal zijn om de macht en de oude strijd van vroeger niet zal verminderen maar verergeren’.
Nu had Van Dijk zich eigenlijk nooit willen losmaken van de Hervormde Kerk en hij was nooit gecharmeerd geweest van de samenkomsten bij Gerth. Hij vertrok eind 1937 als hulpprediker naar Elst, gevolgd door een groepje van dertig of veertig gelijkgestemden die hem typeerden als ‘den adem Gods’. Hij bleef in Leersum wonen; zijn kinderen gingen er in 1945 weer naar de kerk en hijzelf na 1955 ook. Hij werd er in 1963 uit begraven.
Voorgeschiedenis Evangelisatie
Andere waarheidslievenden hadden geen problemen met apart kerken; die groep bestond trouwens al jaren. Half december 1932 was er sprake van het ‘groeiende conventikelwezen’ in het dorp. Er waren zelfs twee gezelschappen: ‘Je hoorde daar meer dan in een hele kerkdienst op een zondag.’ Die groepen nodigden sprekers uit in Café Gerth, die sterker dan Van Dijk overhelden naar de bevindelijke waarheid. Voorbeeld hiervan is Frans Luitjes, die in mei en juni 1939, dus vóór de scheiding van 14 september 1939, al in Leersum sprak en catechiseerde. Van Dijk noteerde in zijn ‘Levensherinneringen’: ‘Na mijn ontslag alhier werd een Evangelisatie gesticht, die echter spoedig van de gezonde lijn afweek en naar rechts doorsloeg. Ik verwachtte dat men mij ook enige beurten zou geven om onze menschen te bearbeiden, maar het was maar zeer weinig ruimte die ik kreeg, men achtte mij te licht.’ Een andere reden tot scheiding was, dat Van Dijk meewerkte aan terugkeer naar de kerk van ds. Jellema. Bij de oprichting van de Evangelisatie, in 1939, was Van Dijk compleet uit beeld.
Sprekers beginjaren
De evangelisatie stond geboekt als Nederlands Hervormde Gereformeerde Evangelisatie. Eerste bestuurders waren A. van Arnhem, G. Blankestijn, A. Bouman, H. van Dijk, G. Meijer en H. van Zwetselaar. Het aantal leden schommelde rond de 25. De preekbeurten stonden regelmatig in de krant, maar niet altijd en ook niet allemaal.
Begin 1939 vonden alle diensten plaats in ‘Hotel Tramstation’ van de gebroeders Gerth. In maart sprak er de Leersumse P. van Dijk. Op Hemelvaartsdag 15 mei, op 30 juni en 2 september sprak Luitjes van Leiden, die er ook catechiseerde. Op zondag 16 juli sprak L. Gebraad er twee keer. Regelmatig spraken er ook hervormde predikanten uit de wijde omgeving, o.a. ds. J.W. van der Linden uit Kootwijk. Uit het oorlogsjaar 1940 zijn mij geen diensten bekend.
In 1941 spraken er o.a. J. Verboom en Beinema uit Den Haag, L. Paul uit Krimpen aan den IJssel, Van der Kolff uit Dubbeldam, J. Vroegindeweij uit Middelharnis, A. de Redelijkheid uit Ouderkerk aan den IJssel, L. Gebraad uit Nieuwe-Tonge, M.J. Middelkoop van Oud-Beijerland en E.J. Ariesen uit Veenendaal (kerstdagen). Gebraad sprak er enkele zondagen en een reeks weekdiensten.
In 1942 waren dat o.a.: Middelkoop, Beinema, Verboom, Gebraad en De Redelijkheid. Direct na de jaarwisseling dook een nieuw probleem op: het kwik in de thermometers daalde tot ver onder het vriespunt en dat zou zes weken zo blijven. De Evangelisatie verhuisde in december naar een vroegere appelschuur die bekend stond als ‘Gebouw van N. Putman op de Houtwerf’, ook wel ‘de schuur’ genoemd, een naam die het alle eer aandeed. Gebraad sprak er de kerstdagen en de zondag erna; zes diensten totaal. Hij preekte er dat jaar ongeveer om de zes weken. Hij verplaatste zich door en langs onttakelde dorpen en steden, liftend, in geblindeerde treinen, rammelende bussen, overal pratend en prekend.
In 1943 spraken in Putman de heren Luitjes, Vroon uit Amstelveen, Vroegindeweij, Verboom, A. Vlaanderen uit Naarden, L. Paul, A. de Redelijkheid (biddag), Romein uit Vlaardingen, Vroegindeweij (Goede Vrijdag), J.A. Kruithof te Waarder (Pasen), ds. P. Zandt te Delft (2e Paasdag), ds. J.H. Koster uit Montfoort, Vroegindeweij (Hemelvaartsdag) en de nodige diensten van Gebraad. Ook de voorgangers Th. Woudwijk, C. Hegeman en H. Brink moeten er het Woord hebben bediend. Het bestuur vroeg Gebraad in maart om advies over een open sollicitatie van de Haagse zuivelwinkelier Jacob Verboom, weduwnaar met acht kinderen, die in de oorlog moeilijk kon rondkomen. Gebraad genoot blijkbaar groot vertrouwen. Verboom stelde voor om in Leersum en Rhenen pastoraal werk te doen, zodat de evangelisaties de kosten konden delen. Achteraf bleek het alleen om catechisaties te gaan. Het bestuur berichtte de secretaris van de Algemene Synode, dat alle sprekers kerkelijke bevoegdheid hadden en ook huis- en ziekenbezoek aflegden. Het was sowieso moeilijk om elke zondag een spreker te krijgen, maar het ging Leersum goed af.
Vaste aanstelling
De Hervormde Raad voor de Inwendige Zending lette goed op de houding van de Evangelisatie tot de plaatselijke hervormde kerk. De Raad verbood een doopdienst van ds. J.H. Koster, waarbij de kinderen in diens gemeente Montfoort zouden worden ingeschreven. Voorganger Luitjes moest zijn pastorale diensten meer en meer afbouwen; naar een vervanger hoefden ze niet lang te zoeken: het bestuur vroeg Gebraad zijn brede schouders onder de Evangelisatie te zetten. Hij kreeg vanaf oktober 1944 voor elke zondag 25 gulden en voor een serie huisbezoeken 75 gulden.
Gebraad kreeg op 16 januari 1945 zijn vaste aanstelling: hij zou elke maand twee of drie zondagen voorgaan, catechiseren en pastorale bezoeken afleggen. Het bestuur sprak op 23 maart over een beroep en bracht dat drie dagen later uit, met het gewenste gevolg. Een halfjaar later, op 3 augustus, werd de evangelisatie opnieuw opgericht met 24 leden. Het reglement werd eind augustus gepresenteerd.
Gebraad had een zwak voor ‘verstrooiden’ of ‘bedroefden om der bijeenkomsten wil’. Waarheidsvrienden, die in hun eigen Hervormde kerk niet konden opgaan, maar niet durfden besluiten tot kerkstichting.
Spanningen Hervormde Kerk
Gebraads voorgangersleven en de groei van zijn Evangelisatie veroorzaakten steeds meer verwijdering met de Hervormde Kerk. Tussen kerk en evangelisatie van Leersum heeft het nooit geklikt. Ds. Jellema, die in september 1939 enthousiast maar vergeefs had geprobeerd om kerk en evangelisatie te verenigen, was eind december van dat jaar gedesillusioneerd naar Hattem vertrokken. Zijn opvolger ds. H.R.J. Reijenga uit Almkerk, die al op 18 februari 1940 in Leersum was bevestigd, legde minder makkelijk contacten. Hij vond samensprekingen wel nodig, maar wist er niet aan te beginnen. Zijn kerkenraad had in juli 1944 ‘de wenschelijkheid uitgesproken, dat vanwege de kerkeraad contact zou worden gezocht met de Ned. Herv. Geref. Evang. ter plaatse’. Ze meenden het echt: ‘De mogelijkheid en de wenselijkheid tot contact wordt zeer groot geacht.’ Maar hoe? En wie? ‘Een contactpersoon die van weerszijden het vertrouwen geniet en een eerste samenspreking zou kunnen leiden, zal niet gemakkelijk worden gevonden. Daarom wordt besloten deze zaak eerst aan te houden tot een geschikte gelegenheid zich voordoet.’
Gebraad hielp in die tijd allerlei mensen die de oorlogsherinneringen parten speelden. Hij leefde onder spanning door zijn pastorale zorg voor hen, onder wie ook mensen van de Hervormde Kerk. Het is nauwelijks te vatten wat dit voor hem en zijn vrouw heeft betekend, temeer omdat deskundige hulp ontbrak. Hij kreeg ondertussen steeds meer kerkgangers. Putman was altijd vol en kerkgangers uit de wijde omgeving zaten soms buiten in het gras. Zij voelden zich tot Gebraads preken en pastorale zorg aangetrokken, meer dan tot ds. Reijenga, en lieten de Hervormde Kerk links liggen.
Actie Hervormde Kerk
De kerkenraad van Leersum beklaagde zich op 26 juni 1945 bij het Classicaal Bestuur. Ds. Reijenga schreef o.a.: ‘Het is den Kerkenraad ter oore gekomen, dat het Bestuur van de bovengenoemde Evangelisatie thans den heer Gebraad heeft aangesteld tot vaste voorganger.
Daar de heer Gebraad, zonder daartoe door den Kerkeraad te zijn aangesteld, binnen de gemeente Leersum [werk] verricht hetgeen door hem aan den predikant is opgedragen, en daarmee de verdeeldheid der gemeente in de hand werkt, ziet de Kerkeraad zich genoodzaakt bij uw bestuur een aanklacht tegen dezen godsdienstonderwijzer in te dienen op grond van art. 10 en 11 van het Syn. Reglement op het Godsdienstonderwijs. De Kerkenraad zou zich zeer verblijden, wanneer uw bestuur zou kunnen besluiten tegen dezen heer Gebraad handelend op te treden naar de bevoegdheid u daartoe gegeven, opdat op deze wijze niet alleen de verdeeldheid der gemeente Leersum, maar ook onrust en verwarring in andere gemeenten een einde mag nemen.
De kerkeraad der Nederl. Herv. Gemeente van Leersum, in zijnen naam:
Ds. Reijenga, predikant,
E. van Zwetselaar, ouderling.’
Benoemd in Houten
Het ging Reijenga blijkbaar over de taakverdeling tussen Gebraad en hem. Maar deze kwestie was de enige niet. Gebraad was in het voorjaar betrokken bij problemen in de Hervormde gemeente Houten, die in grote moeiten was geraakt door de houding van haar predikant M.J. Lekkerkerker tegenover de Duitse bezetter. Dominee werd beschuldigd van ‘25 uitlatingen op de kansel te hebben gedaan, de positie der bezettende macht gesteund, de evangelieprediking verlaagd tot het ageren tegen personen en verhoudingen.’ De ouderlingen W. Legemaat en J. Jansen en diakenen J. van Dijk en J. van Wiggen hadden in april gezegd te bedanken als dominee zijn houding en prediking niet zou veranderen. Ds. Lekkerkerker accepteerde alleen schriftelijke bedankjes, maar die kwamen er niet. Twee weken later trokken de vier broeders hun mondelinge bedankjes weer in, maar dominee ontzegde hun het recht om in de ouderlingenbank plaats te nemen. Het Classicaal Bestuur nam de zaak in behandeling. De kerkenraad, of wat daarvan over was, had Gebraad die zomer gevraagd om de gemeente vanaf 1 augustus te komen helpen. Die had zich de nood aangetrokken en zou rond de kerstdagen naar Houten verhuizen. Het Classicaal Bestuur had er geen bezwaar tegen, maar de procedure was nog vol onzekerheden. Ds. Lekkerkerker werd dat najaar ‘ongeschikt voor zijn ambt verklaard’ en ging met invaliditeits-emeritaat.
Gebraad was die zomer druk met de voorbereidin-gen voor de verhuizing. Hij had op 14 september zijn ‘Getuigschrift’ van de Hervormde Kerk van Nieuwe-Tonge ontvangen, ondertekend door ds. Van der Kooij, ‘waarin sprake is van voldoend bewijs omtrent zijnen Christelijken wandel’.
Hij stuurde het maandag 24 september naar het Classicaal Bestuur en vroeg tegelijk bijzonderheden over de duur van de benoeming en over zijn positie wanneer eventueel een predikant zou worden beroepen. Hij beloofde zich te onderwerpen aan de reglementen der kerk ‘en niet te zullen spreken waar de gereformeerde leer wordt verkondigd’.
Het Classicaal Bestuur besprak op 26 september de klacht van de Leersumse kerkenraad, die was ingediend op 26 juni, over evangelist Gebraad ‘die in deze gemeente ambtelijke handelingen verricht, hoewel daartoe niet aangesteld zijnde. Het moderamen heeft hem gesommeerd daarmee op te houden, op proeve van intrekking van zijn acte als godsdienstonderwijzer. De heer Gebraad heeft in een persoonlijk onderhoud met den scriba beloofd zich te zullen houden aan de kerkelijke verordeningen. Van de gemeente waar hij de laatste 2 jaar metterwoon gevestigd is, zijn de vereischte verklaringen ingekomen, zodat er geen bezwaar bestaat zijn benoeming te Houten goed te keuren.’ De weg naar Houten lag open.
Wel of niet naar Houten
De Leersumse kerkenraad besprak de kwestie twee dagen later: de klachten over Gebraads onbevoegd optreden zouden door diens vertrek naar Houten tot het verleden behoren. Restte alleen het tweede probleem: ‘De kerkeraad is opgedragen in het vervolg toe te zien wie in deze Evang. voorgaat opdat deze voorgangers worden gewaarschuwd en zoo zij daarin volharden aangeklaagd bij het Class. Bestuur waaronder zij ressorteert.’
Echt duidelijk en goed omlijnd was Gebraads benoeming nog steeds niet. Het Classicaal Bestuur bepaalde ‘dat de gemeente van Houten dit zelf mocht regelen en ook overgaan tot het beroepen van een eigen predikant’. Gebraad schreef: ‘Een Ned. Herv. Pred. zei dat het maar uit nood was als ik ernaartoe zou gaan.’ Hij liet het Classicaal Bestuur op 10 november weten ‘dat hij geen volkomen vrijmoedigheid had om naar de gemeente Houten te gaan, alhoewel hij al had toegestemd’. Hij verklaarde tevens dat hij niet in Woudenberg had gesproken toen ds. P. Bouw er preekte, die lid was van de Gereformeerde Bond. ‘Aangaande wat ik beloofd heb om mij te houden aan de orde der kerk, daaraan hoop ik mij te houden.’
Het Classicaal Bestuur besprak de zaak op 5 december opnieuw. ‘Van de consulent der gemeente Houten is bericht gekomen dat de heer Gebraad nog steeds zijn benoeming tot g.o. niet heeft aangenomen. Het gerucht gaat dat hij zich wil aansluiten bij de Chr. Ger. Kerk, welke in Leersum de ambten zou instellen. Besloten wordt hem een formule ter tekening voor te leggen, zullende hij volgens de kerkorde worden vervallen verklaard zijn van bevoegdheid indien hij niet voor 15 Dec. hieraan heeft voldaan.’
Op 14 december berichtte Gebraad tóch niet los te zijn van Houten. Hij had met het Classicaal Bestuur gesproken en had de Houtense kerkenraad gevraagd dat ook te doen. ‘Het zal eenige weken duren aleer ik naar Houten kan, omdat de woning welke ik moet betrekken nog niet leeg is. Daar zou werk van gemaakt worden volgens de Kerkeraad. Ik zal het dan in de kring van Leersum en ook in Rhenen, daar ik de Kerstdagen dan voor het laatst zal voorgaan, ook bekendmaken.’ Maar het geplaagde Houten ging beroepen, plotseling, een dominee nog wel.
Einde evangelisatie
Houten beriep rond de jaarwisseling ds. W.L. Mulder uit Rijssen. Gebraad berichtte het Classicaal Bestuur op 4 januari 1946: ‘De benoeming kan niet gebeuren omdat binnenkort het beroep van een Predikant moet geschieden. Zij willen of durven deze verantwoording niet op zich te nemen tegenover mij. Mijn geestelijk werk in Leersum kan ik dan ook niet zoo maar in de steek laten, tenzij er een anderen weg geopend mag worden, zoo als wij gedacht hebben naar de gemeente Houten… Nu viel mij op dat Mijnheer Van Dijk op het ogenblik eenige meisjes opleidt om straks belijdenis af te leggen, ook niet bij ds. Reijenga te Leersum, maar bij een ander Predikant van de Herv. Kerk, die het dan ook toegezegd heeft om te doen. Dus dan is toch ds. R. zeker niet gereformeerd als dit mag gebeuren? Niet dat het mij in den weg staat als vr. Van Dijk dit doet, volstrekt niet, maar is dit dan niet tegenstrijdig in het geval met mij? Mocht u mij nog eenige inlichtingen willen verstrekken, dan heel gaarne. Met hoogachting, L. Gebraad.’
Naar ds. C. Smits
Het Classicaal Bestuur noteerde op 27 maart: ‘Nu Gebraad niet als godsdienstonderwijzer naar Houten gaat, preekt hij lustig voort, zoodat besloten wordt hem zijn bevoegdheid te ontnemen, tenzij de hoogere besturen op een algemeene regeling voor dit soort kwesties aansturen.’ Maar Gebraad hield behoorlijk rekening met de afspraken. En Leersum was op zijn vrije zondagen het laatste halfjaar bediend door Edelman, De Redelijkheid, Dorsman, Vetter, Zandt en Luitjes. Mannen met preekbevoegdheid.
Gebraad zei bij het horen van het nieuws: ‘U kunt me wel willen afzetten, maar God heeft nog werk voor me.’ Hij herinnerde zich in een preek over Job 1:10: ‘Ze hebben mij eruit gezet, ik ben er niet uit weggelopen, maar heb net zolang gewacht tot ze me eruit hebben gezet. Het ligt voor hun rekening. Als een knecht van God wordt afgezet - het moet niet voor slechte dingen zijn - zorgt God wel voor hem. Die mannen zeiden tegen me, toen ik voor de vergadering moest verschijnen: “We weten met wie je het houdt hoor, met mensen die niet goed bij hun hoofd zijn.” Ik zei: “Ja, daar houd ik het mee, houdt u het maar met de anderen.’” Hij had in die tijd zo veel betrekking op ds. Smits, dat hij op zijn fiets stapte en in Driebergen over de constituering ging praten. Op 10 februari preekte hij bij ds. Smits in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Driebergen. Een groot deel van de Evangelisatie stapte met hem over naar diens kerkverband.
Illustratieverantwoording:
Historische Vereniging Leersum (G.J.S. Meijer en C.M. Keur),
H. Boeve te Leersum, L. Vogelaar te Scherpenzeel en
J.M. Vermeulen te Meteren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2020
Oude Paden | 64 Pagina's