Boekbespreking
‘Als een ootmoedige’
N.a.v. J.M. Vermeulen, De zetbaas van
Flakkee. Leven en werk van ds. L. Gebraad.
382 pag. Uitg. Tekstservice Vermeulen – Meteren 2020.
ISBN is 978 90 78164 16 6.
Prijs € 29,50.
Ds. Lodewijk Gebraad (1894-1980) was eerst landbouwer en werd later godsdienstonderwijzer in de Nederlandse Hervormde Kerk. Omdat hij ook buiten de evangelisatie in Leersum in andere kerken voorging (en daar een graag gehoorde spreker was), werd zijn preekbevoegdheid ingetrokken. Hij sloot zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerk, maar bleef zich van kerkmuren weinig aantrekken. Uiteindelijk kwam hij terecht in de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, waar hij eerst de gemeente van Capelle aan den IJssel diende en daarna die van St. Philipsland, waar hij van 1956 tot aan zijn overlijden zou staan.
Biograaf J.M. Vermeulen heeft al eerder een boek over ‘zijn’ dominee Gebraad gepubliceerd, maar daar heeft hij het dus niet bij gelaten, en gelukkig maar, want deze uitgave geeft zoveel meer informatie dat gerust gesproken kan worden van een nieuwe, prachtige en waardevolle levensbeschrijving. Dat komt mede door de foto’s die fraai zijn afgedrukt, de zorgvuldige weergave van veel en nauwkeurig speurwerk, de twee onbekende preken die aan het einde opgenomen zijn en niet in het minst door de inhoudsvolle kaders die erin zijn opgenomen. Dit alles over de predikant die ooit door zijn ambtgenoot ds. M.A. Mieras getypeerd werd met de woorden: ‘We hebben hem allen gekend. Hij sierde in zijn eenvoud. Als hij het met letters had moeten doen, had hij halverwege al schipbreuk moeten lijden. Maar én in zijn gangen én in zijn wegen, maar ook in zijn prediking sierde hij in zijn eenvoud. Ik heb hem altijd bekeken en dan zei ik: Kijk, hij is mogen beginnen met ootmoed, hij mocht bij tijden en ogenblikken zijn voetstappen op aarde drukken met ootmoed, en ik geloof, mijne geliefden, dat hij als een ootmoedige naar de eeuwigheid is gegaan. Hogere sporten heeft hij niet kunnen bereiken op die ladder. Het was voor hem een kostelijk sieraad.’
Auteur Vermeulen weet zich sterk betrokken bij ds. L. Gebraad, hij schrijft in zijn verantwoording zelfs: Ds. Gebraad had een grote plaats in onze familie. Hij leidde de begrafenis van mijn grootouders en leefde met mijn ouders mee in blijde en droeve dagen. Hij was toen ik jong was ‘mijn’ dominee. Ik heb daarom veel kerkdiensten van hem op de band vastgelegd, toen dat officieel nog niet mocht. Hij vond het ook niet erg als voor de zoveelste keer mijn fototoestel klikte; altijd bij ons in huis, waar hij een vaste plaats had. Tien jaar bespeelde ik het kerkorgel bij hem, soms drie keer op een zondag. Regelmatig reed ik hem naar kerkgebouwen, naar ziekenhuizen en soms ook naar zijn familie, met mijn gele Simca 1000, die hij ‘de kanarie’ noemde. Toen hij bijna niet meer kon lezen, schreef ik zijn preekteksten en psalmverzen voor hem uit, met viltstift in grote letters. Hij noemde me wel ‘mijn secretaris’. Gelukkig mocht ik ook zijn biograaf zijn, nu voor de tweede keer.’
Een dergelijke betrokkenheid kan leiden tot al te persoonlijk en opgeklopt taalgebruik, maar dat is in dit boek vermeden; telkens weer valt op dat Vermeulen het liefst ds. Gebraad aan het woord laat en die fragmenten helder en duidelijk inleidt. Om een willekeurig voorbeeld te geven: eens haalde Gebraad de bekende ouderling Potappel van Stavenisse aan, hij zei: ‘Ik ga nu Potappel meer en meer begrijpen, ach ja, ik denk nogal eens vaak aan die man met wie ik zo aangenaam heb geleefd en verkeerd. Hij zei eens tegen me: “Mijn jongen, zul je de oordelen niet afbidden, want dan krijg je God tegen, maar zul je de oordelen áánbidden, dan krijg je God mee.” Vermeulen vervolgt: ‘Gebraad was voor de eerste preekdienst in Stavenisse bijna te laat gekomen. Hij had er als een berg tegenop gezien, maar werd bepaald bij de doop van Christus door Johannes; hij zag hoe de mindere de Meerdere doopte. Potappel zei: ‘Gebraad, ik begrijp waarom je wat laat bent, maar de Heere heeft je bepaald bij de doop van Christus door Johannes.’ Gebraad zei: ‘Inderdaad, en toen kreeg ik een weinigje moed.’ Hij leidde op donderdag 18 december 1952 twee diensten in Stavenisse, en Potappel zei bij het weggaan: ‘Je moet maar gauw weer eens komen hoor.’ Later zou Gebraad één van de vier mannen zijn die Potappel, nadat deze tijdens de verschrikkelijke watersnood van 1953 verdronken was, begraven zou. Veel en veel meer zou aan te halen zijn uit dit lezenswaardige boek, bijvoorbeeld nog iets uit een gesprek dat de voorganger eens had met ds. G.H. Kersten, die vertelde de ander: ‘Tegenwoordig kun je gemakkelijk dominee worden, als je maar een helder verstand hebt en je bent wat brutaal, zodat je een bekering gaat vertellen, dan kom je al ver. Mij bedriegen ze er niet mee, daar heb ik wel iets van geleerd. Maar wie tegenwoordig een beetje ontwikkeld is, en er zin in heeft, en de stoute schoenen aantrekt, die komt algauw ver. Wat vroeger sporadisch was, gaat tegenwoordig heel makkelijk.’ En verder: ‘Gebraad, je zult eens zien, als ik mijn hoofd kom neer te leggen, dan krijg je net zoveel dominees als je wilt.’ Gebraad voegde er in alle ernst aan toe: ‘En ook wij moeten bewaard blijven, want we kunnen er beter om verlegen zijn dan mee verlegen zijn.’
Een predikant die gemakkelijk dominee werd, is Gebraad zeker niet geweest, noch ook kun je hem brutaal noemen of iemand die maar even ‘de stoute schoenen’ aantrok, in tegendeel, om ds. Mieras nog eens aan te halen: hij heeft ‘zijn voetstappen op aarde’ juist gedrukt ‘met ootmoed’. Op hem zijn dan ook de woorden van Spreuken 11:2b van toepassing: ‘Met de ootmoedigen is wijsheid.’
Kortom, een heel mooi boek, waard dat het wordt aangeschaft.
(H. Florijn)
Van Rome naar Jeruzalem
Ds. L.H. Oosten, Van Rome naar Jeruzalem. Over het leven en de bekering van Louise
Maria Oosten-Bieker (1905-1994).
Uitgeverij De Banier, Apeldoorn 2020.
Gebonden, 92 blz. Prijs: € 11,95.
Over het leven van zijn moeder Louise Maria Oosten-Bieker (1905-1994) schreef ds. L.H. Oosten een fraaie levensschets. Zij werd langs een bijzondere weg geleid. De titel van het boekje verklaart ds. Oosten in het Ten geleide: “Wij zijn ervan verzekerd dat haar weg vanuit ‘Rome’ nu geëindigd is in het ‘Jeruzalem dat Boven is’, waar God, haar Schepper en Herschepper, en Jezus Christus, haar Verlosser, nu eeuwig de eer mogen ontvangen.”
De familiegeschiedenis wordt verhaald in het eerste hoofdstuk. Louise Maria is afkomstig uit het Westfaalse Sauerland, waar zowel haar vader als grootvader als leidinggevenden werkten in de kalkindustrie. De familie was ‘door en door rooms’. Louise Maria werd geboren in Menden op 9 oktober 1905 en gedoopt in de rooms-katholieke parochiekerk te Lendringsen. Toen ze twaalf jaar was ontving ze het Sacrament van het Vormsel, ze mocht deelnemen aan de Heilige Communie. Ze was voorbestemd voor het klooster, maar doordat haar moeder vroeg overleed – Louise Maria was 10 jaar – kreeg zij als taak om voor het gezin te zorgen. Haar vader hertrouwde met een gewezen non, maar deze vrouw was hard en liefdeloos. Beide broers van Louise Maria gingen dan ook snel uit huis en vertrokken naar Holland. Op advies van haar vader verliet zij haar geliefde Hönnetal en ging zij eerst naar Amsterdam en daarna naar Zeist, waar haar broer werkte. Ze heeft haar vader niet meer gezien, hij overleed in 1937.
In Zeist bezocht zij de parochiekerk, ze werkte bij de dames aan de Dalweg. Haar broer was al overgegaan naar de Gereformeerde Kerk en zij kreeg steeds weer te horen wat er schortte aan de Rooms-Katholieke Kerk. Het bracht haar voor Gods aangezicht. Ze bad niet tot Maria, maar rechtstreeks tot in de hemel. Ze ging voor het eerst in haar leven naar een protestantse kerk, de kerk waar haar broer was aangesloten. De tekstwoorden sloegen in: Psalm 139 vers 23 en 24: “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg!” Sindsdien is zij nooit meer in een roomse kerk geweest. Louise Maria leerde Harm Oosten uit Driebergen kennen bij de ouders van haar broer. Hoewel hij 18 jaar ouder was kwam het tot een huwelijk op 7 mei 1937. De hervormde ds. J.C. van Apeldoorn – een zwager van Harm - leidde de huwelijksbevestiging. Beiden kerkten in Driebergen, waar Louise Maria met haar man belijdeniscatechisatie volgde bij de hervormde ds. P. de Bruijn, een ‘oud-confessionele’ predikant. Het huwelijk werd gezegend met de geboorte van twee jongens en een meisje.
In de winkel van Oosten kwam Rijer Pothoven – over wie ds. Oosten eerder ook een boekje schreef -die nader onderwijs gaf over het diep verval van de mens. Ze ging in eigen hart ontdekken wat het Woord zegt van het hart. Ds. Oosten: “O, hier gingen haar zielsogen open en vielen alle eigengerechtigheid en vrome godsdienstigheid weg en bleef er niets ander over dan, voor eigen gewaarwording, een goddeloze in zichzelf onder de toorn van een heilig en rechtvaardig God, Die de ongerechtigheid niet gedogen kan.” Deze benauwdheid drukte vele jaren op haar, totdat het Gods tijd werd om daar verandering in te brengen. Met kracht klonk het tot haar ziel: “Alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne!” Ook daalden de woorden die de Zaligmaker sprak tot Thomas in haar ziel: “en zijt niet ongelovig, maar gelovig.”
Ds. Oosten verhaalt nog veel meer over het leven van zijn moeder, die sinds 21 maart 1962 weduwe was geworden en na de bevestiging van haar zoon tot predikant in Wouterswoude inwoonde in de pastorie. Hij beschrijft onder meer haar vriendenkring, gebedsleven, zielenstrijd en haar heengaan naar het Jeruzalem dat Boven is op 11 december 1994. De rouwdienst die ds. D.J. Budding leidde is geheel weergegeven. Van harte aanbevolen!
(J.P. Neven)
Een moeder in Israël
N.a.v. H. Koopman, Een moeder in Israël.
Leven, familie en vrienden van Maria Matthea Schot van Tholen.
ISBN 9789492433602.
Gebonden, 288 blz.
Brevier uitgeverij – Kampen
Prijs € 24,99.
boek dat je in één adem uitleest.’ ‘Het boek laat zich gemakkelijk lezen.’ ‘Van harte ‘Een aanbevolen.’ Dat zijn zinnen die je nogal eens in recensies leest. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: dit boek lees je niet in één adem uit en het lezen vraagt wat inspanning, maar niettemin: van harte aanbevolen.
Maria Matthea (Marie) Schot (1905-1995) heeft in de stad Tholen gewoond. Ze had een godvrezend voorgeslacht en een uitgebreide vriendenkring. Zij en haar zus Jaantje waren in 1953 de enigen van de Gereformeerde Gemeente Tholen die zich voegden bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Nauw wist Marie Schot zich verbonden aan de predikanten Fraanje en Mallan. In het boek gaat het eerst over de Afscheiding, die in Tholen niet in 1834 maar in 1836 plaatsvond. We lezen onder meer over ds. H.J. Budding en over de Kruisgemeenten en de Ledeboeriaanse gemeenten. In hoofdstuk 2 gaat het over het ontstaan van de Gereformeerde Gemeente te Tholen. In de hoofdstukken 3 tot en met 6 gaat het over het voorgeslacht van Marie Schot. In hoofdstuk 7 gaat het weer over de Gereformeerde Gemeente Tholen en in hoofdstuk 8 lezen we over Jaantje, de zuster van Marie Schot.
Pas in hoofdstuk 9, dan zijn we genaderd tot bladzijde 139, gaat het over Marie Schot. Ook in hoofdstuk 13 gaat het hoofdzakelijk over haar. Bij elkaar zo’n veertig bladzijden. In de hoofdstukken 10 t/m 12 gaat het over de vriendenkring. Van sommigen wordt summier iets gezegd, van anderen wat uitgebreider, bijvoorbeeld van Eleäzar van Praag en Maria de Lange-Kastelein. In dit boek vinden we veel brieven, door onder meer Leen Potappel, ds. G.H. Kersten en ds. Fraanje geschreven aan de (groot)ouders van Marie Schot. Ook zijn brieven van Marie Schot en ds. Mallan opgenomen. Om terug te keren naar de eerste zinnen van deze recensie, het kost wat moeite om hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden, niet alles wat beschreven wordt is van even groot belang. Soms denk je: dit zou beter weggelaten kunnen worden, dit voegt weinig of niets toe. Maar dan lees je ineens weer iets treffends, en dat maakt het dan weer goed. Een voorbeeld: op bladzijde 175 lezen we dat de schrijver van het boek en Kees Fraanje, een zoon van ds. J. Fraanje, op bezoek gingen bij Betje Oudesluys in Stavenisse. ‘Het was ontzettend warm. Betje had haar huis zo goed mogelijk verduisterd en we konden haar nauwelijks zien zitten. “Wat wil je drinken, Kees,” zei ze toen we binnenkwamen. “Geef maar een glas water,” zei Kees. “Uit de regenbak of uit de kraan,” vroeg ze toen. “Wat is het verschil?” antwoordde hij. “Het water dat uit de kraan komt, heb ik van de Heere gekregen. Het water uit de kraan ligt onder het oordeel,” sprak ze. “Want,” zo voegde ze er aan toe, “in de Klaagliederen staat: Ons water moeten wij voor geld drinken.” Kees was beschaamd. Wekenlang heeft hij dat in zijn winkel in Barneveld verteld.’ Zulke treffende dingen lezen we meer in dit boek. Ze tekenen een nauw leven met de Heere.
(A. Bel)
Als waterbeken in een dorre plaats
N.a.v. W.G. Hulsman, Als waterbeken in een dorre plaats. Honderd jaar Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland te Rhenen 1920-2020.
ISBN 9789493086203.
Gebonden, 174 blz.
Uitgave Oud Gereformeerde Gemeente in
Nederland te Rhenen.
Prijs: € 14,50. Het boek is te koop via: oggin rhenen@kliksafe.nl of 317 616134.
het begon – Ledeboeriaanse wortels’, zo luidt de titel van hoofdstuk 1. ‘Ds. L.G. ‘Hoe C. Ledeboer was door de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk uit zijn ambt gezet, maar hij erkende dat besluit niet en preekte gewoon door in Benthuizen, tot hij gevangen werd gezet in Leiden. Ledeboers optreden bleef niet onopgemerkt in den lande. Zo ook in Rhenen en omgeving. Er waren mensen die zich van harte verbonden voelden met de predikant, vanwege diens strijd, maar nog meer vanwege diens prediking. Daarin hoorden ze oude klanken, daarin hoorden ze hoe een rechtvaardig God omziet naar dode zondaren die in zichzelf alles zijn kwijtgeraakt, maar ook door Hem op grond van het werk van Christus worden opgezocht. De preken, geschriften en gedichten van ds. Ledeboer raakten een snaar in hun hart. Ja, dit was de taal van hun hart, dit was de prediking die ze liefhadden. Zo ontstonden er contacten tussen ds. Ledeboer en mensen uit de Neder-Betuwe en de omgeving. (…) Van een Ledeboeriaanse gemeente in Rhenen was nog geen sprake. Men las thuis een preek tenzij een predikant die bij hun geloofsbeleving en kerkvisie paste in de omgeving voorging. (…) Later kwamen ze wel samen. Het resulteerde erin dat in 1917 (of 1918) ds. L. Boone (1860-1935), een echte Ledeboeriaan, in Rhenen een gemeente stichtte. Over deze eerste jaren is veel onduidelijk. Werd er al gelijk een kerkenraad aangesteld of had de gemeente meer het karakter van een afdeling? Hoeveel mensen kwamen er samen? Hoe werd het kerkelijk leven vormgegeven? Het is allemaal in de nevelen van het verleden gehuld.’ We lezen dit op de bladzijden 12 en 13 en we geven dit lange citaat weer om een indruk te geven van de mooie stijl waarin dit boek geschreven is. Begin je aan dit boek, dan kost het moeite om te stoppen met lezen. Over de beginperiode zijn niet veel schriftelijke bronnen voorhanden. Er is wel een notitieboek met het ledenregister bewaard gebleven, maar dat begint op bladzijde 17. De eerdere pagina’s zijn er niet. Ook de bladzijden 18 tot en met 26 ontbreken. Maar op bladzijde 27 van het eerste ledenregister staat vermeld: ‘Johannes Vijverberg geb. 24-10 1875. Als voorganger dezer gemeente. En zijn echtgenoote Maatje Pannekoek, geb. 23-2 1871.’
Vijverberg was in 1913 door ds. Boone bevestigd als oefenaar van de Oud Gereformeerde Gemeente te ‘s-Gravenhage. In 1916 vertrok hij naar Elst en in 1926 verbond hij zich aan de gemeente Rhenen. Na verloop van tijd ontstond er onenigheid tussen voorganger Vijverberg en ds. W.H. Blaak, de opvolger van ds. Boone. In 1935 onttrok de gemeente Rhenen zich aan het kerkverband. Er waren toen contacten met ds. W. Baaij en de Bakkeriaanse gemeenten, maar tot een officiële verbinding kwam het niet. Rhenen zou lange tijd zelfstandig blijven.
De gemeente kwam bijeen op de deel van de boerderij van Hendrik Silfhout, maar in 1927 werd een nieuwe kerk gebouwd aan de Bantuinweg. Dit kerkgebouw is nog steeds in gebruik. In de loop van de jaren vonden aanpassingen en een renovatie plaats.
Rhenen heeft in de oorlogsjaren veel materiële schade opgelopen: in de meidagen van 1940 zijn 162 huizen totaal verwoest, 562 huizen werden zwaar beschadigd en 473 huizen werden licht beschadigd. Het kerkgebouw bleef echter gespaard.
Velen moesten evacueren, ook het echtpaar Vijverberg. Uiteindelijk kwamen zij in Ederveen terecht. Hij ging daar ook voor in de Oud Gereformeerde Gemeente. Na de oorlog vroeg men hem om in Ederveen te blijven, en daarin bewilligde hij. Het kostte hem wel strijd: ‘Zijn vleesch begeerde liever 150 menschen te Rhenen dan 15 te Ederveen.’ In Ederveen ging hij nog tot 1949 voor, daarna was hij niet meer in staat de diensten te leiden. In 1958 is hij overleden.
Ds. J.T. Doornenbal heeft Vijverberg goed gekend en schreef over hem: ‘Hij was zo streng en zo stellig in zijn overtuigingen en hij keek zo ernstig, met zijn machtig adelaarsgezicht en doordringende ogen. Hij droeg boerenkleren en een pet. Uiterlijk was ’t niet aan hem te zien dat hij een geestelijk ambt had. Maar er ging iets uit van zijn hele persoonlijkheid dat respect afdwong. In zijn gesprekken ging hij regelrecht op de man af en hij spaarde geen mens als het ging over de eeuwige dingen. Toch kon hij ook zo echt aardig en hartelijk zijn en dan bestonden er voor hem ook geen kerkmuren.’ Ds. W. Baaij typeerde in 1935 Vijverberg op een vergadering van de Bakkeriaanse gemeenten als volgt: Vijverberg richtte ‘zijn Predicatiën veel om den mensch te ontgronden, dat hij aan tekstverklaren niet veel deed maar bij zijn hart zijnde was hij een eerbaar, aangenaam en stichtelijk spreker.’
Jarenlang is de gemeente zelfstandig gebleven. Beroepen werden ook niet uitgebracht. Met name ds. M.A. Mieras heeft lange tijd veel voor de gemeente Rhenen betekend. Begin jaren zeventig kwam enkele keren de wenselijkheid naar voren van aansluiting bij het kerkverband van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Ook klonk vanuit de gemeente de vraag of er beroepen kon worden. In 1975 vond aansluiting plaats en in maart 1976 werd een beroep uitgebracht op ds. J. van Prooijen te Stavenisse. De predikant bedankte, hij kon ook niet geloven dat Rhenen twee predikanten zou moeten krijgen, want in diezelfde maand nam ds. F. Mallan een beroep aan van de Gereformeerde Gemeente in Nederland in Rhenen. De Rhenense ouderling Ter Haar wist echter zeker dat ds. Van Prooijen moest komen en zei: ‘Dominee, u hebt u vergist.’ De ouderling kreeg gelijk, want kort daarna nam ds. Van Prooijen een tweede beroep aan. Op 28 juli 1966 werd hij door ds. Joh. Van der Poel bevestigd en op diezelfde dag deed hij intrede.
Wat zijn ambtswerk betreft, op bladzijde 87 lezen we daarover enkele treffende zinnen: ‘De predikant pakte het ambtswerk in Rhenen met liefde op. Een traktement wilde hij niet, hij leefde van hetgeen voor hem in de collectezak werd gedaan. De Heere zou zorgen, ook al was de gemeente maar klein. En dat deed zijn grote Zender ook, keer op keer. Met ernst legde hij Gods Woord in het midden van de gemeente. Iemand omschreef hem eens als ‘een leeuw op de preekstoel, een lam in huis. Op de preekstoel wees hij steeds weer indringend op het ene nodige en wat daartoe gekend moest worden. Het ging hem om de waarheid. Tijdens de pastorale bezoeken kon hij erg liefdevol en meelevend zijn.’ Op bladzijde 98 lezen we: ‘Toen een keer twee vrouwen met een ‘werelds’ uiterlijk de kerkdienst bijwoonden, nodigde hij ze uit in de pastorie. De een reageerde vijandig op alles wat zij gehoord had, de ander ging bewogen en in tranen naar huis.’
Vanaf begin jaren tachtig begon het preken ds. Van Prooijen moeilijk te vallen. In het najaar van 1985 legde hij alle ambtelijk werk neer. Op 3 april 1991 is hij overleden.
Na het overlijden van ds. Van Prooijen vond het gemeentelijk leven rustig zijn voortgang. Rond 2005 echter was het verre van rustig in de gemeente en de kerkenraad. Ruim 250 leden verlieten de gemeente, er bleven 125 leden en doopleden over. Ook daarna deden zich ernstige zaken voor. Het wordt alles met terughoudendheid, maar eerlijk beschreven. J. Haalboom, de enige ouderling, blikt in het laatste hoofdstuk met ootmoed, maar ook met verwondering terug. ‘De Heere gaat door met Zijn Kerkvergaderend werk, ook onder ons. De Heere houdt opzicht over de gemeente. Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zo lang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in Hem gezegend worden. Het uitzien is of dat ook onder ons zo mag zijn.’
Het boek bevat twee preken, een dankdagpreek van oefenaar Vijverberg en een preek van ds. Van Prooijen over Handelingen 16:30-32.
Wie geïnteresseerd is in de kleine kerkgeschiedenis doet er goed aan dit boek aan te schaffen, wie graag een goed, stichtelijk boek wil lezen, doet er ook goed aan dit boek in bezit te krijgen, maar wie houdt van een boek over kerkgeschiedenis met inhoud, moet dit boek zéker kopen.
(A. Bel)
Hoven in de Hofstad
N.a.v. F.J. de Kok, Hoven in de Hofstad. Geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten van Den Haag en Scheveningen (1982-2017).
ISBN 9789087183097.
Gebonden, 516 blz.
Uitgeverij De Banier.
Prijs: € 41,50. Het boek is voor € 41,50 te bestellen via een e-mail naar bestel@gergemdhs.nl.
Binnen de Gereformeerde Gemeenten zijn er inmiddels heel wat gedenkboeken verschenen, ongeveer 125! In de boekenkast nemen die ruim twee meter in beslag. Te verwachten is dat er nog meer zullen komen, want in diverse gemeenten is men druk aan het schrijven.
Van sommige gemeenten zijn er twéé gedenkboeken gepubliceerd, en onlangs is van de gemeente Den Haag-Scheveningen zelfs een dérde boek verschenen. Deze gemeente is ontstaan door een fusie van de gemeenten Den Haag en Scheveningen op 1 januari 2018. De geschiedenis van deze gemeenten werd in 1982 beschreven door drs. J. Schipper in het boek ‘Eben-Haëzer’. De geschiedenis van Den Haag-Zuid (in 2000 gefuseerd met Den Haag-Centrum) werd weergegeven in ‘Ik ben de God van Bethel’. En nu is er het derde boek over de periode 1982 tot en met 2017. Het gaat dus om de recente geschiedenis, en dan dringt de vraag zich op: is een dergelijk boek dan ook interessant voor mensen die belangstelling hebben voor de kleine kerkgeschiedenis in het algemeen? Of is het alleen interessant voor gemeenteleden van Den Haag-Scheveningen of voor hen die zich aan deze gemeente verbonden weten? Het is een vraag die zich tijdens het lezen van dit boek voor deze recensie ook voortdurend aandiende. Zou de conclusie geweest zijn: dit boek is uitsluitend interessant voor de eigen gemeenteleden, dan zou een recensie beter achterwege kunnen blijven. Maar nee, dit is zeker niet het geval.
Vanzelfsprekend worden in dit boek veel feiten weergegeven, maar dat is op een aantrekkelijke en prettige manier gedaan. Het boek kenmerkt zich overigens door een goede stijl. Maar het gaat niet alleen over feiten, we lezen ook over het geestelijk klimaat. Wat we bijvoorbeeld lezen over de levensloop van ds. F. Harinck en ds. J.B. Zippro, die beiden opgroeiden in gezinnen die niet naar de kerk gingen, is bijzonder treffend.
We lezen over de vele ambtsdragers die de gemeenten hebben gediend. Sommigen hadden een lange staat van dienst. De drie broers Verweij hebben jarenlang de gemeente Den Haag gelijktijdig gediend, bij elkaar gaat het om 107 dienstjaren. Een zoon van een van hen was bijna vijftig jaar ouderling.
Evenals dat in andere grote stadsgemeenten het geval is, is ook het ledental van Den Haag in de loop van de jaren sterk teruggelopen. Ruim achttienhonderd leden en doopleden telden de drie gemeenten in de jaren zestig van de vorige eeuw. Nu telt de gemeente nog ruim 250 leden en doopleden. Maar een kwijnend bestaan lijdt de gemeente niet. Al lezend proef je dat men sterk op elkaar aangewezen is, en dat doet weldadig aan.
De verleiding is groot om veel mooie en opmerkelijke dingen uit dit boek door te geven. Dat is geen doen, want er is een overvloed van treffende dingen. We beperken ons tot enkele dingen die over ds. K. de Gier geschreven werden. Ds. J. Mijnders: ‘Als docent kerkrecht werd hij nogal eens om advies gevraagd. Wat hij dan moest adviseren was niet altijd een weg naar het vlees en werd hem ook lang niet in dank afgenomen, maar hij ging wel altijd een weg recht door zee.’ Ds. A. Hofman schetste ds. De Gier als een ijverig iemand, die niet graag in het middelpunt stond: ‘Op de foto’s die we hier en daar van hem tegenkomen, maakt hij de indruk dat hij op het punt staat om weg te lopen, terwijl de fotograaf nog niet heeft afgedrukt.’ Mevrouw De Gier: ‘Hij gaf niets om uiterlijke franje. Alles moest functioneel zijn. Een schemerlamp gezellig? Hij vond vooral dat je er niet bij kunt lezen.’ Mevrouw De Gier zei ook: ‘Over zijn geestelijk leven sprak hij niet veel. Toen hij echter op de begraafplaats van Dalem eens het graf van zijn vader bezocht, kreeg hij er zicht op dat eens de graven zullen worden geopend en dat Gods kinderen een verheerlijkt lichaam zullen ontvangen. Dat heeft hij toen wel verteld, terwijl de tranen over zijn wangen liepen. Hij heeft de plaats aangewezen waar hij toen stond. En precies op die plaats is hij later begraven.’
Heel veel foto’s (van goede kwaliteit) zijn in dit mooie boek opgenomen.
(A. Bel)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2020
Oude Paden | 64 Pagina's