Bezoek aan de Tweede Kamer
Het was in 1937 dat de fotograaf Wiel van der Randen een bezoekje bracht aan de Tweede Kamer. Ten minste twee foto’s maakte hij bij die gelegenheid van de aanwezige Kamerleden en beide zijn te zien op de site ‘Het Geheugen’. De meest onbekende ervan wordt hier weergegeven, en wel omdat ds. G.H. Kersten (1882-1946) er zo duidelijk zichtbaar op staat; en omdat in de maand maart 2021, waarin dit nummer van Oude Paden moet verschijnen, er ook verkiezingen gehouden moeten worden. Aangezien dit tijdschrift soms heel bij de tijd is, is het goed om tegelijk even stil te staan bij wat ds. Kersten in datzelfde jaar 1937 met betrekking tot de politiek van zijn dagen opmerkte, in de hoop dat dit ook nog wat voor het heden heeft te zeggen.
Het gebeurde in Utrecht en wel op 17 februari, ook in 1937. Met als titel Vier Hoornen hield ds. Kersten een ‘Rede ter opening van de algemeene vergadering der Staatkundig Geref. Partij’. Na eerst stil te hebben gestaan bij de Bijbeltekst, sprak hij over dreigend gevaar, waarmee hij revolutie op het oog had en een mogelijke oorlog. Kersten vroeg zich daarbij af: ‘Hoe zal men thans het gevaar kunnen keeren?’ Hij antwoordde: ‘Gewis, niet door het verzaken van Gods geboden en rechten. De weg dien wij hebben te bewandelen, ligt in de onderhouding van Gods geboden. Voor dien onafwijsbaren eisch opene ons volk de oogen. De rots waarop alle machten der hel te pletter zullen stooten is Gods Woord.’
Met een dergelijk duidelijk antwoord sloot hij ieder vertrouwen op de liberale partijen en politiek uit. Waarom? Omdat het liberalisme niet ‘met Gods geboden’ rekent. Er moest daarom opgeroepen worden tot een teruggaan, aldus de spreker: ‘Wij moeten onvoorwaardelijk naar Gods Woord terug.’
Daar was in de afgelopen vier jaar geen sprake van geweest, Kersten: ‘Een periode van vier jaren ligt weder bijna achter ons … Het verwerft wel de toejuiching der wereld, maar het bedroeft de oprechten van harte. Met blindheid geslagen, holt men op den ingeslagen weg echter voort. Van beginselen is geen sprake meer. Deze zijn alleen nog goed om als parade-paard bij de verkiezingen dienst te doen.’
Aldus werden de principes en de uitgangspunten van de politiek in die dagen heel duidelijk getypeerd, en een hedendaagse lezer kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het ook nu nog heel actueel is. Dat is zijn weergave van de maatregelen, die toen genomen werden om het beleid uit te voeren, eveneens. Zo zei hij: ‘Onze vee- en varkensstapel is voor een groot deel afgeslacht. Daarbij is soms op zeer ergerlijke wijze te werk gegaan...’ en hij benadrukte dat ‘de boer zich nauwlijks betaald’ zag ‘voor zijn arbeid’.
En de reactie van de politiek? Die had een verbod uitgevaardigd om kalveren in ‘een genoegzaam aantal te houden’, met als gevolg dat ‘vele kleine boeren zich in hun bestaan bedreigd’ zagen en de hoge graanrechten waren ‘ondragelijk voor de verarmde pluimveehouders’. Het Tweede Kamerlid Kersten besloot dit gedeelte met de conclusie: ‘In één woord: de druk op den tuinders- en boerenstand, ja op geheel het volk is loodzwaar. Al de crisismaatregelen tezamen hebben niet de verbetering kunnen aanbrengen, die ook maar in de minste mate deze maatregelen zoude kunnen vergoelijken.’
Er was meer en een hedendaagse lezer zou bijna kunnen denken dat hij doelde op de knevelarijen door de Europese Unie, toen hij sprak: ‘Ons volk is van zijn rechten en vrijheden beroofd. Het is in banden en boeien geslagen. Handel, nijverheid en scheepvaart, land- en tuinbouw zitten in diepe ellende ter neder. De middenstand verarmt, mede ten gevolge van de zeer zware omzetbelasting.’
Waren er dan in de media geen positieve geluiden te horen? Die waren er zeker, maar, zo relativeerde ds. Kersten: ‘Men moge schoone artikelen schrijven over opleving enz., die artikelen hebben meer waarde om het huidig kabinet een pluim op den hoed te zetten, dan dat zij den armen middenstander iets aanbrengen.’ De nood was hoog: ‘Vele winkeliers klagen geen gulden per dag te verdienen. De werkloosheid blijft bij zulk een toestand ontzettend groot.’ En de regering? ‘In stee dat de regeering ook maar eenigszins tegemoet komt en de bedrijven verlicht van de opgelegde lasten, handhaaft zij den ondragelijken druk. Verzekerings- en crisiswetten persen ons uit; zij maken het leven duur en bevorderen de werkloosheid voor jong en oud.’
Al met al was het dus geen optimistisch beeld dat de Rotterdamse predikant en het Tweede Kamerlid hier schetste, maar was het daarom onwaar? Toch zeker niet de conclusie die verderop volgde, toen hij uitriep: ‘Zoo de Heere handelen wilde naar de zonden van overheid en onderdaan, Hij zou ons volk rechtvaardig kunnen overgeven aan de machten der duisternis.’ De rede werd door ds. Kersten beëindigd met een bemoediging, die tegelijk een raadgeving was voor toen, ook voor nu, en voor altijd: ‘Hij verwaardige ons verzoening te zoeken in het bloed des Lams. Hij doe ons in Zijn wegen wandelen en make ons getrouw tot den dood. Wij bevelen ons tezamen Gode en den rijkdom Zijner Genade. Geen groote eenheid, die het fundament van Zijn Woord mist, kan ons redden, maar wel zal onverwinnelijke kracht liggen in de eenheid die gegrond is op Gods Getuigenis.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2021
Oude Paden | 64 Pagina's