Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herder van Schaarsbergen en Voorthuizen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herder van Schaarsbergen en Voorthuizen

17 minuten leestijd

Aan de noordelijke rand van Arnhem ligt Schaarsbergen, dorp in het groen, tussen de stad en de natuurgebieden van de Veluwe. In Schaarsbergen sloeg ds. Willem van den Bergh voor het eerst de hand aan de ploeg.

Ver buiten de bebouwing van Schaarsbergen staat de Dorpskerk onder de bomen, met ernaast de voormalige pastorie waar eens Van den Bergh woonde, erachter de kosterswoning, opgetrokken in de stijl van de Delftse School, en dáár weer achter begraafplaats Vredenoord. Op Vredenoord begraven de Schaarsbergers hun doden. Daar liggen de graven, langs aangeharkte grintpaden, achter strakke heggen van beuk- en buxusstruiken. Op een van de zerken staat geschreven: ‘Gij hebt aleer wij klagen op onze nood gelet.’

Kostersvrouw Jeske Alblas wil de kerk graag laten zien. Het is een eenvoudige neoclassicistische zaalkerk, nogal rechttoe rechtaan. De oude vaste kerkbanken met luifel of hoge rugleuningen hebben plaatsgemaakt voor rode stoelen. De hoge kansel is verdwenen; er kwam een kleintje voor in de plaats, die staat los van de muur. Op de galerij staat een orgel van de firma Flaes. Drie eigentijdse glas-in-loodramen laten taferelen uit het Hooglied van Sálomo zien. Achterin de kerk hangt het predikantenbord aan de muur, met als vijfde naam die van Willem van den Bergh: ‘Als proponent bevestigd op 7 december 1879, vertrokken naar Voorthuizen op 5 oktober 1884.’

Schapenhouders en plaggenstekers

Hier, op de stille heide te Schaarsbergen (genoemd naar een paar schaarse heuvels in de omtrek), begint de 29-jarige dr. Willem van den Bergh op een koude winterdag achter in het jaar 1879 aan zijn ambtelijke bediening. Hij wordt bevestigd door zijn schoonvader, ds. H. Pierson uit Zetten, met de tekst uit 2 Timotheüs 2 vers 15: ‘Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt.’ In de intrededienst spreekt ds. Van den Bergh over Ezechiël 33 vers 10 en 11, waarbij vers 11 als volgt luidt: ‘Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?’

Aan het begin van de dienst spreekt ds. Van den Bergh op indrukwekkende wijze het votum uit: ‘In den Name des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, Amen!’, maar de zegen legt hij niet op zijn gemeente. Daarvoor is hij nog te jong, vindt hij. Dat gaat hij pas later doen.

Het wordt Schaarsbergen algauw duidelijk wat voor dominee ze hebben gekregen, misschien niet een groot redenaar met veel oratorische gaven, wel een scherpzinnig exegeet en een bezielend prediker die begaan is met het eeuwig welzijn van zijn hoorders. Hun dominee is een boeteprediker die het om ‘den eere Gods’ te doen is. Zijn bazuin geeft geen onzeker geluid! Dat hebben de Schaarsbergers wel in de gaten.

Van heinde en ver

Te midden van de woeste gronden boven Arnhem verkondigt Van den Bergh de leer van vrije genade aan schapenhouders en plaggenstekers, keuterboertjes en bosarbeiders. En wat blijkt, de waarheid trekt volk. De kerkgangers komen van heinde en ver om hem te horen. Zondag aan zondag stroomt de kerk vol, totdat er geen schepsel meer bij kan.

Ds. Van den Bergh voert in Schaarsbergen de tweede zondagse kerkdienst weer in en begint met de behandeling van de Heidelbergse Catechismus. In de zomermaanden houdt hij her en der in de omtrek Bijbellezingen, in een schuur of een koetshuis, in een boerenkeuken of ergens op de deel onder de balken. Zijn toehoorders zitten dan ‘in de hild’ of ‘op de til’, boven het vee. Ook bedient hij het Woord op het nabijgelegen kasteel Zijpendaal.

Elke ouderling en diaken krijgt van de nieuwe dominee een exemplaar van Trommius’ Condordantie op de Bijbel, een gebonden exemplaar van de Drie Formulieren van Enigheid en de Dordtse Kerkorde. In 1882 sticht Van den Bergh in Schaarsbergen de ‘School met den Bijbel’, met op de gevel het opschrift: ‘Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet’.

De dominee maakt ernst met de voorbereiding van zijn preken. In zijn boek Het wonder van de negentiende eeuw zegt H. Algra over Van den Bergh: ‘Zijn leven was werken, mediteren, bidden. (...) Het licht bleef soms des nachts in zijn studeerkamer branden, en als de boeren ’s morgens gingen melken, wisten ze niet of dominee al op was of nog op was.’ Het was Van den Berghs overtuiging: ‘Men leert het Christendom noch op de Academiën, noch in de boeken, noch in de stelsels, maar op de knieën.’

Blauw potlood

IJverig bestudeert Van den Bergh de Institutie, de commentaren en andere folianten van Calvijn. Passages die hem aanspreken, onderstreept hij met een blauw potlood. Van improviseren op de preekstoel moet hij weinig hebben. Dat was tijdens zijn promotie tot doctor in de Godgeleerdheid al gebleken. Stelling 23 van zijn proefschrift luidde: ‘Improviseren op de kansel moet uitzondering zijn, geen regel.’

Een van zijn biografen zegt: ‘Van den Bergh bracht een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Hij was een boeteprediker en hij werd het steeds meer. Wie hem hoorde, werd door hem aangegrepen.’ En ook: ‘Om de eere Gods, welke door onze ongehoorzaamheid gekrenkt en slechts in den weg van verootmoediging en bekeering tot haar recht komt, was het hem te doen.’

Schaarsbergen is dan nog maar een dorp in aanleg. Je kon het niet eens met een stok op de landkaart aanwijzen. Er wonen maar een paar honderd mensen. Zandwegen en karrensporen maken gaandeweg plaats voor verharde wegen. De Dorpskerk staat er nog maar tien jaar, die werd pas ‘op den 5den December 1869 aan de Gemeente Schaarsbergen ten geschenke Het gegeven’.

Notariszoon

Willem van den Bergh wordt op 25 februari 1850 in een huis aan de Groote Markt 24 te Den Haag geboren. Hij is het derde kind in een welgesteld hervormd notarisgezin. Zijn moeder is een Godvrezende vrouw, ‘die een Christelijke sfeer om zich schiep waar te leven goed was’. In Leiden (hij huurt er een kamer aan de Bloemgracht) studeert hij rechten en theologie en raakt daar bevriend met prins Alexander, de jongste zoon van koning Willem III, en ook met de latere professor mr. D.P.D. Fabius. Vooral Dammes Paulus Dirk Fabius wordt zijn geestelijke boezemvriend: ‘Zij droegen elkander in den vreeze Gods bijzondere liefde en achting toe.’ Gedurende hun leven schrijven ze elkaar vele brieven, in totaal wel zeshonderd, en daar zijn er bij van acht kantjes.

Van den Bergh trouwt (‘met een verliefd hart en een dogmatisch hoofd’) met Ida Pierson, dochter van ds. H. Pierson, directeur van de Heldring-gestichten in het Betuwse Zetten. Samen met Ida betrekt hij het Schaarsbergense domineeshuis. Ida is een toegewijde domineesvrouw, ‘haar echtvriend steunend en schragend, steeds hem omringend door teedere zorg’. In de pastorie speelt ze veel Bach en op zondagavond lezen ze samen in de brieven van Samuel Rutherford en in de oefeningen van Wulfert Floor.

Omdat er nog geen dokter in Schaarsbergen woont, komen de mensen met kleine kwaaltjes naar de pastorie. Mevrouw Van den Bergh weet vaak wel raad. Ze kan in elk geval ‘verband-leggen’.

Uit hun huwelijk worden al spoedig twee dochtertjes geboren, Diete Ida in 1880, Hermine Agnes een jaar later. Drie jaar later overlijdt reeds moeder Ida, nog maar 25 jaar oud, na een smartelijk lijden. Ds. Van den Bergh is een gebroken mens. ‘Wat in de studeerkamer is geschied, toen de ontzettende slag was gevallen, heeft enkel God gezien.’

Ida Van den Bergh-Pierson wordt begraven op Vredenoord, de begraafplaats achter de pastorie in Schaarsbergen. ‘De omstanders zongen Psalm 103:7 en 8. Toen de kist in den grafkelder was neergelaten, sprak eerst ds. H. Pierson, de verslagen vader, en daarna dr. van den Bergh, wiens woord in het hart greep, ook nu weer het lijden zijner gade vergelijkend met het zuchten van Christus’ Bruid.’

Beminnelijk mens

In de verschillende levensbeschrijvingen die van Van den Bergh bekend zijn, blijkt dat hij iemand is met een nederige en ootmoedige geest, in de omgang een beminnelijk mens ‘die alles wat naar mensch-verheffing riekte, fel bestreed. (…) Die ootmoed deed Van den Bergh knielen aan den voet van het kruis, en daar werd hij bezield met een heiligen ijver om te strijden, niet tegen hen die zijn beginsel gram waren, maar tegen alles wat de ere Gods te na kwam.’

Heftig kan hij uitvaren over de zonde: ‘De zonde maakt ellendig, men hebbe daarom deernis met haar slachtoffer.’ In dat opzicht neemt hij het ook nauw voor zichzelf. In de week voorafgaande aan de bediening van het Heilig Avondmaal vraagt hij aan zijn personeelsleden of ze tegen hem bezwaren hebben in zijn huiselijke leven. Hij leidt een nabij leven met de Heere. God is voor hem de levende God, voor Wiens aangezicht hij staat. Op de preekstoel kan hij zomaar beven voor Zijn heiligheid. En als in zijn gemeente de macht van de zonde openbaar is gekomen, dan vast hij.

Veertig beroepen

Als ds. Van den Bergh vier jaar in Schaarsbergen staat, komen er al beroepen, uit grote steden als Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Leiden, maar ook uit kleine gemeenten als Rouveen (het tractement belooft hem hier ook ‘40 pond boter en 2 vette ganzen’), Ermelo, Kootwijk, Veenendaal, Oudewater en Nieuw-Beijerland. Binnen een paar maanden ontvangt hij er meer dan veertig. Het zijn vooral de beroepen van Kootwijk en van Ermelo die hem bezighouden, die van Kootwijk ‘wijl daar slechts één postbestelling per dag kwam’, die van Ermelo ‘om de nabijheid der krankzinnigen’.

Bij al die beroepen laat de jonge dominee weten dat hij alleen komt als men van hem verlangt dat hij de Drie Formulieren van Enigheid zal ondertekenen. En gaandeweg verlangt hij ook dat er een regeltje uit de beroepsbrief wordt geschrapt, en wel deze: ‘… alles te doen wat volgens de verordeningen van de Nederlandsche Hervormde Kerk betaamt.’ Want, dát kan hij steeds moeilijker beloven.

Van den Bergh lijdt aan zijn eigen kerk. De synodale organisatie is voor hem een belemmering voor een gezond kerkelijk leven, en, wat hem nog zwaarder weegt: ‘een macht die de ere Christi als het Hoofd Zijner Kerk met brutale hand rooft.’

Meer en meer raakt hij geboeid door het gedachtengoed van Abraham Kuyper, de voorman van de Doleantie. Steeds stelliger pleit ook Van den Bergh voor ‘vrijmaking van de kerk van Koning Christus in Nederland’. Neerlands kerk is in verval, vindt hij, want de Christus der Schriften wordt geloochend. De kerk is geen licht meer dat de maatschappij bestraalt, om over een zoutend zout maar niet te spreken.

Van den Bergh wil áf van de synodale reglementen en terugkeren naar de Dordtse belijdenisgeschriften. Het is ‘zijn innigste begeeren de Gemeente uit te leiden van onder het juk der Synodale Organisatie en haar weer te stellen onder het wettig gezag van haar eenigen Koning’. Rusteloos ziet hij er naar uit of ‘het den Heere behagen mocht zijn Sion uit Babel te verlossen’.

Broeders uit Voorthuizen

Op 26 mei 1884 kloppen enige broeders aan aan de deur van de pastorie. Ze hebben een beroepsbrief bij zich, uit het vacante Voorthuizen, een dorp ‘aan de Rijksweg van Amersfoort naar Apeldoorn’. Het beroep wordt Van den Bergh op het hart gebonden. Hij laat weten te willen komen, maar alleen wanneer hij de gemeente ‘kan leeren en regeeren naar Gods Woord en dat dit Woord ook zou worden gehandhaafd boven reglementen die daarmee in strijd zouden zijn’. Van den Bergh neemt het beroep naar Voorthuizen aan ‘met de bede tot den Heere, dat Hij mij als gebrekkig werktuig aldaar gebruiken wille’.

De Barneveldsche Courant doet op 20 juni 1884 de stand van zaken uit de doeken: ‘De heer Mr. Dr. W. van den Bergh, predikant te Schaarsbergen, heeft het beroep naar Voorthuizen aangenomen. Naar wij vernemen, heeft de kerkeraad van Voorthuizen op voorstel van genoemden predikant, besloten de gehoorzaamheid aan de Synode op te zeggen en geen inmenging van eenig bestuur in de kerkelijke aangelegenheden dier gemeente verder te dulden.’

Op zondagmorgen 12 oktober 1884 bevestigt de Amsterdamse ds. H.W. van Loon (Voorthuizens vroegere leraar) ds. Van den Bergh, met een preek over Efeze 5 vers 23. Van den Bergh preekt intrede met de woorden uit Psalm 51 vers 19b en 20: ‘Een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten. Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem op.’ Zelf noemt hij die dienst geen intrededienst, want het mag niet te veel over hemzelf gaan. Het heet ‘een bidstond voor kerkherstel’. Er gaan nog heel veel bidstonden volgen (voor vaderland en koning, voor de nood der kerken en voor vereniging van alle gereformeerden), want de nood is hem opgelegd.

Kuyper schrijft in De Heraut zeer verblijd te zijn met de komst van Van den Bergh naar Voorthuizen: „Leidt dit tot een conflict met het Synodale wezen, dan bidden we den Bedienaar des Woords en zijn medeopzieners dien stillen geloofsmoed toe, die standhoudt en volhardt, ook waar ‘sterke stieren van Basan’ zich tegen hem mochten opmaken. “Ik sla de oogen naar het gebergte heen, van waar alleen mijne hulpe komt,” zij hun leuze’.

Vastendagen en huisbezoeken

Ook in Voorthuizen roept Van den Bergh ‘gelijk een oudtestamentische profeet het volk terug tot de wet en tot de getuigenis’. Opnieuw trekt zijn prediking veel volk. De mensen komen overal vandaan, uit Stroe, Kootwijkerbroek, Ede en Barneveld: ‘’t Was altijd een groot gehoor. Die stampvolle kerken, zelfs de gangportalen waren altijd bezet en velen waren tevreden met een staanplaats, prikkelden hem weleens: hij was steeds bevreesd dat men meer om hèm dan om zijn Zender kwam.’

Onomwonden wijst de dominee Voorthuizen op zijn zonden, op de schuld van land en volk, van hart en huis. ‘De breuken aan te wijzen, de zonden aan te zeggen, in het stof te werpen, hij vermocht het, zóó dat het hart er bij brak, maar dat het tevens in Christus genezing en vernieuwing vond.’

Veel leest hij in de oude schrijvers, en hij leest ze met kennis en onderscheid. Op het stuk van het geloof zegt hij beter met Comrie dan met ‘vader Brakel’ uit de voeten te kunnen. Vooral Comrie, Van der Groe en Smijtegelt zijn hem tot lering, schrijft hij zelf.

Van den Bergh staat maar zes jaar in Voorthuizen, maar wat hij in die korte tijd teweeg brengt, is indrukwekkend. Een paar dingen daarover: Hij houdt elke maandagavond spreekuur. Iedere woensdagavond houdt hij Bijbellezingen, beurtelings in de kerk te Voorthuizen en in een schuur in de afgelegen buurtschap Zwartebroek. Hij voert vastendagen en huisbezoeken in, schaft de postbezorging op zondag af, evenals de zondagse afkondigingen na de ochtenddienst over welke huizen er te koop staan en wanneer de veiling gehouden zal worden. Van den Bergh sticht scholen met de Bijbel, eerst die in het naburige Zwartebroek (1887), daarna die in Voorthuizen (1888). Als een waar boetgezant bouwt hij de muren van Jeruzalem op.

Op 4 februari 1886 verbreekt Voorthuizen de banden met de synodale kerkorganisatie. Voorthuizen groeit uit tot een centrum van gereformeerde activiteit. Het wordt wel genoemd ‘de moederkerk der Doleantie’. En de Voorthuizense dominee wordt genoemd ‘het geweten van de Doleantie’, of ook wel ‘een drijver, omdat hij een gedrevene was’.

In 1889 gaat de gezondheid van Van den Bergh achteruit. Hij reist naar Zwitserland om aan het Meer van Genève te kuren, in de hoop dat het hem goed zal doen. Op 30 april 1890 sterft Willem van den Bergh in een hotel te Montreux aan de gevreesde ziekte, de tering, ofwel tuberculose. Hij is 40 jaar oud. Naar Voorthuizen wordt geseind: ‘Dezen nacht is Dr. van den Bergh kalm ontslapen.’

Ds. Van den Bergh wordt op de begraafplaats van Territet, een dorpje bij Montreux, aan de schoot der aarde toevertrouwd. Op de grafzerk worden de woorden uit Psam 51 gebeiteld: ‘De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten.’

In 1950 bood de jongste dochter van Van den Bergh, mevrouw H.A. Ippius Fockens-van den Bergh, de grafsteen aan aan de ”Dr. Mr. Willem van den Berghstichting” te Noordwijk (zie kader). De steen werd ingemetseld bij de kerk op het terrein van de stichting te Noordwijk.


Gebruikte bronnen:

J.C. Rullmann, De Doleantie, in de Nederlandsche Hervormde Kerk der negentiende eeuw, Kampen, 1929.

D. de Wit, Een boetgezant; Dr. Mr. W. van den Bergh in zijn leven en arbeid geschetst, Rotterdam, 1920.

G. Kuypers, Iets goeds uit Voorthuizen? Amsterdam en de moederkerk der Doleantie, Kampen, 1985.


Van ds. W. van den Bergh verscheen onder andere een preek over de vierde zondag van de Heidelbergse Catechismus. Het slot ervan was:

Vraag 11 van de Heidelbergse Catechismus luidt: ‘Is dan God ook niet barmhartig?’ Er zijn twee strikken, waarin de Satan de mens tracht te vangen. Denk aan Adam. Eerst wordt God voorgesteld als te gestreng en onbarmhartig; later, wanneer hij hem daardoor tot hovaardij dreef, komt de vleitaal: ‘Gij zult de dood niet sterven.’ Bij de gevallen mens handelt hij gewoonlijk omgekeerd. Eerst zoekt de Satan hem in slaap te sussen met een beroep op Gods barmhartigheid, en dan, als God werkt, tracht hij hem te verschrikken met het bezwaar: ‘Gij zijt een te groot zondaar, dan dat een rechtvaardig God u zou behouden.’ Hier wordt de eerste bedenking aangevoerd, opdat de gelovige op die list met het geestelijk zwaard kan antwoorden: ‘God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig.’

In Prediker 3 staat: ‘Er is een tijd om te doden en een tijd om te genezen, een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen, een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te kermen en een tijd om op te springen.’ Welnu, geliefden, in de Catechismus is het nu de tijd om te doden, af te breken, te wenen, te kermen. Indien God ons geeft te kermen, zal het eens komen tot genezen, opbouwen, lachen en huppelen! O, dat wij de les verstonden, niet met loze kalk te pleisteren en de zielen niet in de bloembedden te jagen, waar zij nooit worden ontbloot en wakker geschud!


Willem van den Bergh behoorde tot de oprichters van de ‘Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland’. In 1886 werd stichting Veldwijk te Ermelo geopend. Iedere maand ging Van den Bergh er heen om te bidden met het verplegend personeel. Er kwamen meer van zulke ziekenhuizen, in Loosduinen, Zuidlaren, Bennebroek en de Valeriuskliniek te Amsterdam.

Ook richtte Van den Bergh in 1891 de ‘Vereeniging tot Opvoeding en Verpleging van Idioten en Achterlijke Kinderen’ op. Deze vereniging stichtte in 1924, lang na Van den Berghs dood, een inrichting voor zwakzinnige jongens en meisjes in Noordwijk-Binnen en noemde die de ‘Dr. Mr. Willem van den Bergh-stichting’.


In de brochure Laatste woord van Dr. W. van den Bergh ter gelegenheid van den vasten- en bededag (…) staat het volgende:

Het is bij een bededag ‘”de dag der benauwdheid.” En al waren er dan slechts enkelen waarlijk benauwd, o, hun zou allicht ook de lust naar spijs en drank vergaan; en het staken van de arbeid aangenaam zijn om saam te komen ten einde de Heere aan te roepen.

“Roept Mij aan,” zegt de Heere. Verwacht het niet van uw bidden, noch van uw offer, maar komt als arme, ellendige, alles verbeurd hebbende zondaren! En dan is nu nog in de geopende weg in Jezus’ bloed de belofte: “Ik zal u uithelpen.”

Uit uw zonden, maar ook uit uw noden.

Alleen vergeet niet: “Gij zult Mij eren.”

Het gebed van goddelozen is de Heere een gruwel. Breek met uw afgoden; verlaat zondige paden; geef de Heere wat Hem toekomt, uw huis, uw gaven, uw hart. En dan volge eens een ure van dankzegging gelijk wij ook thans weer hebben en waarop vervuld moge worden Psalm 50 : 23: “Wie dankoffert, die zal Mij eren, en wie zijn weg wel aanstelt, die zal Ik Gods heil doen zien”.’


De Voorthuizense volgelingen van Willem van den Bergh bouwen in 1890, na zijn overlijden, hun eigen kerk, aan de Hoofdstraat, in het centrum van het dorp. Op een gevelsteen boven de ingang staan de woorden uit Psalm 51: ‘Een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten. Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen.’ Het is de tekst waarmee Van den Bergh in 1884 in Voorthuizen intrede had gedaan.

Nadat de gereformeerden te Voorthuizen in 1927 iets verderop aan de Hoofdstraat een nieuwe kerk in gebruik hadden genomen, werd het oude kerkje jarenlang gebruikt als schilderswerkplaats, totdat de vrijgemaakten het gebouw in 1953 overnamen. Sinds 2018 is de kerk in gebruik bij de toen gestichte Gkv/Ngk-gemeente ”Kerk aan het Plein”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2021

Oude Paden | 64 Pagina's

Herder van Schaarsbergen en Voorthuizen

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2021

Oude Paden | 64 Pagina's