Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Eens zien wij onze Resler weder’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Eens zien wij onze Resler weder’

16 minuten leestijd

De wieg van Philippus Jacobus Resler stond in Huizen. Zijn graf ligt in de Groote Kerk te Maassluis. Onder het orgelbalkon werd hij aan de schoot der aarde toebetrouwd.

Philippus Jacobus Resler wordt op 7 november 1765 in Huizen geboren. Zijn wieg staat in de pastorie van de Hervormde gemeente. Vader Johannes Resler is van 1741 tot aan zijn overlijden in 1773 predikant te Huizen. Hij ligt begraven in de Oude Kerk te Huizen.

Ook grootvader Petrus Resler (1668-1731) is predikant geweest. Híj heeft zijn gehele ambtsperiode (van 1695 tot 1731) de gemeente van Noorden in Zuid-Holland gediend. Philippus’ moeder heet Pieternelletje Claes (de) Kooij.

De pastorie in Huizen, waar de familie Resler woonde, is niet meer aan te wijzen. Het is in elk geval niet het grote domineeshuis ‘De Olde Pastorie’, tegenover de Dorpskerk, want die dateert uit 1781, zestien jaar na de geboorte van Resler jr.

Geestelijke roeringen in Huizen

Philippus Jacobus Resler groeit in Huizen op in een roerige kerkelijke tijd. De verhouding tussen zijn vader en de kerkenraad is niet zoals die behoort te zijn. In 1749 vindt in Nijkerk de bekende Nijkerksche Beroering plaats, een geestelijke opwekking die zijn sporen tot in het Gooi had getrokken. L. Westland schrijft in zijn boekje De geschiedenis van de hervormde gemeente van Huizen (1970): ‘Er vond zo’n geestelijke opwaking plaats dat Huizen daarin Nieuwkerk, Putten etc., evenaarde, zo niet verre te boven ging.’

Resler sr. blijkt nogal onder de indruk van de gebeurtenissen die vanuit Nijkerk naar Huizen overwaaien. Hij ziet er een oprechte geestelijke opwekking in, die hij graag wil aanwakkeren. De Huizer kerkenraad is van dat alles echter niet gediend, want al die beroeringen in Nijkerk waren gepaard gegaan met ‘geraas en misbaar’. Het was maar, meenden de mannenbroeders, ‘een soort van convulsiën of stuiptrekkingen en andere allerraarste lichaamsberoeringen en uitschreeuwen vanwege de benauwdheid.’

Dit verschil in zienswijze zorgt in de kerkenraadskamer te Huizen voor een conflictueuze toestand. De mannenbroeders van Huizen hebben in die jaren ook al heel wat te stellen met een piëtistisch-bevindelijke stroming die in de gemeente voor de nodige onrust zorgt. Allerlei conventikels en gezelschappen beleggen, naast de kerkdiensten van de Hervormde gemeente, eigen samenkomsten en ‘oefeningen van de Heidelberger Catechismus’. Van al die buitenkerkelijke drukte wil de kerkenraad niet weten, terwijl Resler sr. er wel sympathie voor kan opbrengen. Het is onvermijdelijk: dit verstoort de verhouding tussen predikant en kerkenraad.

Een smeulend vuur ontvlamt. De classis moet tussenbeide komen en kiest daarbij de zijde van de kerkenraad. Geschiedschrijver Westland schrijft: ‘De verhouding tussen Resler en de kerkeraad is nooit weer geheel in orde gekomen. Steeds zijn er conflicten.’ Die conflicten hebben ook nog eens te maken met allerlei ‘verwanten’ in de kerkenraad (twee broers, drie zwagers en een neef). De zittende broeders beijveren zich almaar om gelijkgestemde familieleden te kandideren, terwijl ds. Resler heel bewust ándere namen aandraagt. Ook dit agendapunt wordt in die jaren meer dan eens doorgestuurd naar de classis. Ds. Resler sr. verschijnt niet meer op de kerkenraadsvergaderingen in Huizen. In 1773 overlijdt hij. Westland: ‘In de nacht van 5 op 6 juni 1773 overlijdt de predikant wiens leven en werken een markante periode vormen in de geschiedenis van de Hervormde Gemeente van Huizen’.

Resler jr.

In dit roerige klimaat groeit Philippus Jacobus Resler jr. op. Zijn moeder overlijdt als hij nog een kleuter is. Op het moment dat zijn vader overlijdt, is hij nog maar zeven jaar oud. Als wees wordt hij door een van zijn voogden in Woerden in huis genomen. Daar gaat hij naar de Latijnse school.

Alle kerkelijke twisten die hij als kind moet hebben meegemaakt, weerhouden hem er niet van om in de voetsporen van zijn vader en grootvader te treden. Hij gaat godgeleerdheid studeren in Leiden (een van zijn hoogleraren hier is Ewaldus Hollebeek) en in Utrecht (waar hij vooral gevormd wordt door de hoogleraar Gisbertus Bonnet).

Na het beëindigen van zijn studie huwt hij op 3 april 1786 met Henriëtta Catharina van Gasten. Zij overlijdt echter al in 1802 aan ‘een zinkingskoorts’. Drie jaar later, in 1805, zal Resler opnieuw trouwen, nu met Wilhelmina Jacoba Rijnders (ook wel geschreven als Reijnders). Hij staat dan in zijn vierde en laatste gemeente, Maassluis.

Naar Lage Vuursche

De net afgestudeerde Philippus Jacobus Resler staat niet lang ledig op de markt. Op 7 april 1786 wordt hij op twintigjarige leeftijd bevestigd als predikant van ‘De Vuursche’ (nu Lage Vuursche), een onbekend gehucht met slechts een paar huizen, liggend langs de weg van Hilversum naar De Bilt. In de toen al bestaande Stulpkerk (uit 1659), vlak bij Kasteel Drakensteyn, slaat hij ijverig de hand aan de ploeg.

Nauwelijks twee jaar later vertrekt Resler naar Kralingen, bij Rotterdam. Daar staat hij van 1788 tot 1794. In Kralingen is Resler een van de opvolgers van Theodorus van der Groe (‘de laatste ziener’), die vier jaar eerder is overleden. Van der Groe was niet zomaar met arendsvleugelen van de gemeente weggevloden, want hij had 44 jaar in Kralingen gestaan, tot aan zijn overlijden in 1784. Niet ondenkbaar was het dat zijn invloed nog steeds in Kralingen merkbaar was en dat Resler daardoor beïnvloed is geweest. In maart 1789 wordt er zelfs een ‘dank-, vast- en bededagsleerrede’ van Resler uitgegeven op naam van Van der Groe! Per abuis, vanzelf. Van der Groe was toen al lang overleden, in 1784 al. Of zou, zeggen sommigen, het jaartal 1789 een ‘leesfout’ van de uitgever zijn geweest? ‘Een achttiende-eeuwse ‘4’ wil weleens voor een ‘9’ worden aangezien’.

In januari 1792 brengen mannenbroeders hem een beroepsbrief uit Oud-Beijerland in de Hoeksche Waard, maar Resler bedankt ervoor. Twee jaar later volgt er opnieuw een beroep uit Oud-Beijerland. Deze maal heeft hij vrijmoedigheid om het aan te nemen. In Kralingen laat hij het graf achter van een dochtertje, Wendelina Maria Resler. Ze is maar drie jaar en vijf weken oud geworden.

In Oud-Beijerland doet Resler intrede met een preek over 1 Korinthe 10:33b: ‘… opdat zij mochten behouden worden’. Acht jaar lang zet hij als een wachter op Sions muren de bazuin in Oud-Beijerland aan de mond.

Oud-Beijerland is op dat moment een welvarend dorp, kerkelijk zo’n beetje het centrum van de Hoeksche Waard. Langs het water van de Oude Maas en het Spui staat menig riant herenhuis en in de haven groeit het handelsverkeer. Velen leven van de landbouw en de visserij. In het dorpscentrum staat nog steeds de grote en beeldbepalende Dorpskerk.

‘Op de klagt zitten’

De kerkenraad van Oud-Beijerland heeft in die tijd de gewoonte om na de ‘voormiddaggodsdienstoefening’ in de consistoriekamer ‘op de klagt’ te gaan zitten. Dan doen de broeders aan de armen van de gemeente ‘christelijke handreiking’. Het wordt gaandeweg een hele drukte, want niet alleen de armen komen langs, ook anderen nemen de gelegenheid te baat om de kerkenraad op dat moment allerhande ‘versoeken, klagten of brieven’ te overhandigen. De broeders komen tijd te kort en raken met de handen in het haar. Vandaar dat ds. Resler het ‘op de klagt-zitten’ doorschuift naar de dinsdagmiddag. Dan is er meer tijd om alle leden aan te horen en recht te doen. En wat hem nog zwaarder weegt is: ‘dat het op de klagt zitten op zondag zeer diende om het gehoorde spoedig uit het geheugen te verliezen.’

In Oud-Beijerland ziet ds. Resler vrucht op zijn bediening. Op zondagavonden houdt hij ‘voor de vromen’ gezelschap in de pastorie. De ‘broeders en zusters’ spreken dan over hun persoonlijke geloofsbevindingen. Resler zegt eens dat zij ‘in deze bijeenkomsten der christenen’ meermalen de Zaligmaker hebben mogen danken voor de dingen die in de gemeente gehoord en gezien worden.

Gemeenteleden die Resler zondags niet onder zijn gehoor ziet, krijgen van hem bezoek. Hun beweegredenen om niet te komen, worden in de kerkenraadskamer diepgaand besproken. Redenen om niet te komen zijn: doofheid, het ontbreken van kinderoppas, gebrek aan gepaste kleding en herbergbezoek.

Zo bezoekt Resler ook eens Willem Bijl, een onverschillige smid en paardendokter. Bijl heeft het veel te druk om op Gods dag naar de kerk te gaan. En de kerkenraad moet wel begrijpen dat hij heel wat uren moet maken om in het onderhoud van zijn ‘talrijk huisgezin met kinderen’ te kunnen voorzien! De dominee spreekt hem echter krachtig aan op zijn ‘sabbatschennis’.

Resler mag door Gods Geest geleid het middel zijn tot krachtdadige bekering van de smid. Bijl (‘deez snood rebel’) stelt zelf op schrift hoe hij werd ‘wederomgeboren uit onvergankelijk zaad’: Krachtdadige bekering van Willem Bijl. Deze autobiografie wordt in 1981 nog opnieuw uitgegeven.

‘Zeventig jonge dogters’

Op de meisjescatechisatie in Oud-Beijerland (‘een vergadering van zeventig jonge dogters’ van tussen de 12 en de 18 jaar) maakt Resler in de winter van 1801-1802 opmerkelijke dingen mee. Hij maakt er een gewoonte van om naast de lesstof ook aandacht te hebben voor de toepassing van de lesstof voor het geestelijk leven. Hij probeert niet alleen het verstand, maar ook het hart te verrijken. Vandaar dat hij gewend is om aan het einde van de les ook ‘een soort van toepassing’ te doen.

Tijdens een les over het gebed, de doop en de bekering ontstaat er ‘een godsdienstige roering’ onder ‘de jonge dogters’. Resler schrijft daar zelf over: ‘De eene hoorde ik uitroepen: Ik ben eene groote zondaares! Een ander: Ik zie mijn rampzaligen staat! Een derde: Wat moet ik doen om zalig te worden? Hier zugte een over hare zonden, daar kermde eene over haar zielsgevaar; ginds riep een derde tot de Heere Jezus.’ Veel catechisanten blijven napraten met hun dominee en gaan samen in gebed. Hun levensstijl verandert als vanzelf. Over deze ‘geestelijke bekommering’ schrijft Resler een persoonlijk verslag onder de titel Kleine bijdragen tot de regte beoordeeling der werking van den Heiligen Geest (1802). Hij voegt er een paar preken en zelfs plaatselijke kerkenraadsnotulen aan toe.

Als Resler na deze winter op het catechisatieseizoen terugkijkt, zegt hij: ‘Ik heb niet bij eene enkele, maar bij veeler mijner leerlingen de sterkste bewijzen waargenomen van den diepen indruk welken de waarheid op uw harten maakte. Ik heb opgemerkt met welk eener bedaardheid en oplettendheid de meesten uwer mijn onderwijs deze winter hebben aangehoord.’

Reslers vader had in Huizen ook van die beroeringen in de gemeente meegemaakt. Hij weet nog wel dat daar in Huizen verdachtmakingen op gekomen waren. Zo gebeurt het ook in Oud-Beijerland. De profane wereld steekt de draak met al die ‘fijmelarij’. En allerlei ‘geestelijke keurmeesters’ vinden het maar verdacht, opeens zoveel geestelijke onrust. Dat kan toch niet van de Heilige Geest zijn! Allemaal dweperij! Zelfs verschijnt er een pamflet, anoniem natuurlijk, en ongedateerd, onder de titel Ernstige en gemoedelijke brief aan P.J.R. over de werking van den H. Geest op ’s menschen hart. Resler beantwoordt dat met het boekje De ware godsdienstigheid geene dweeperij (1805), gevolgd door De invloed van den Heiligen Geest op de ware godsdienstigheid geene geestdrijverij (1807). Hij zet zijn gedachten kracht bij met uitspraken uit de Heilige Schrift, de belijdenisgeschriften en liturgische formulieren.

Oud-Beijerland leert Resler kennen als een ijverig en pastoraal herder. Veel tijd besteedt hij aan de voorbereiding van zijn preken. Hij schrijft ze ook altijd helemaal uit. De ochtenduren reserveert hij voor studie. Om niet gehinderd te worden door al het dorpsrumoer studeert hij het liefst in een tuinkoepel op het erf van Klaas Schelling, een rijke boer uit de gemeente. ’s Middags gaat hij met ‘troostrijke redenen’ de gemeente in. In de avonduren is hij druk met kerkelijke vergaderingen, catechisaties en preekbeurten.

‘Met Olie overgoten’

In 1802 vertrekt de wolkkolom van boven Oud-Beijerland. Resler moet naar Maassluis, zijn vierde en laatste gemeente. Hij bereidt een afscheidspreek voor, die hij echter niet kan uitspreken. Vlak voor hun vertrek overlijdt Reslers vrouw, Henriëtte Catharina van Gasten, nog maar veertig jaar oud. Resler blijft achter met zes jonge kinderen.

Zijn afscheidspreek voor Oud-Beijerland wordt op 12 oktober 1802 voorgelezen door een ambtsbroeder, ds. Johannes la Verge uit Heinenoord, die de dienst voor hem waarneemt. Deze leest ook een afscheidsbrief van Resler voor. De preek, over 2 Korinthe 2:14 tot en met 16, is later uitgegeven. Daarin valt onder meer te lezen: ‘Deze predikstoel herinnert mij, wat ik hier aan een Drie-enig God gehad heb. Menigmaal ben ik op deze hoge plaats als met Olie overgoten geweest, en wel het meest dan wanneer ik ongelovig en beklemd den kansel optrad. Hier heb ik ondervonden: vrees niet, Ik ben uw Schild; niemand zal de hand aan u leggen, om u kwaad te doen.’

Evangelische Gezangen

Op 17 oktober 1802 volgt Resler in Maassluis Johannes Noordink op. Van zondag tot zondag bedient hij het Woord in de Groote Kerk. Deze kerk, uit 1639, was toen een van de eerste kerken in Nederland die als protestantse kerk is gebouwd.

Een kwart eeuw dient Resler Maassluis. In deze periode worden in de Nederlandse Hervormde Kerk de ‘Evangelische Gezangen’ ingevoerd (1807). Het liedboek geeft veel rumoer, maar Resler is er niet ongelukkig mee. Hij schrijft er een boekje over, Beantwoording van latere bedenkingen op de Evangelische Gezangen (1819). De Axelse oefenaar J.W. Vijgeboom schrijft er tegenin zijn Eenvoudig antwoord op een stukje dat aan vrienden ter hand gesteld is door den heer P.J.R.. Het geschriftje van Vijgeboom roept weer een ander werkje op: De eer der evangelische gezangen, geschreven door ds. J. Martijn (1822). Vijgeboom laat dat niet over zijn kant gaan en reageert op zijn beurt met: De leer der godzaligheid verdedigt tegen het leerstelsel der Evang. Gezangen.

Ongemerkt ontslapen

In het jaar 1827 wordt Resler ziek. Op 4 maart van dit jaar houdt hij zijn laatste preek, in het naburige Maasland en in zijn eigen gemeente Maassluis. In dit jaar staat hij ook 25 jaar in Maassluis. Hij wil nog een herdenkingspredicatie houden, over Psalm 34:4: ‘Maakt den Heere met mij groot, en laat ons Zijn Naam tezamen verhogen.’ Zijn gezondheidstoestand laat dat echter niet meer toe. Daarom verschijnt deze preek later in druk.

Het einde komt op 26 december, op Eerste Kerstdag. Hij is ‘zacht en ongemerkt ontslapen’. Zijn Maassluise ambtsbroeder, ds. Werner Willem van Beuzekom, merkt op: ‘De dag van het heugelijke feest der geboorte onzes Heeren was voor hem de heerlijke dag zijner wedergeboorte tot een nieuw leven. De dag der herdenking van Jezus’ komst op aarde was voor hem zijn vertrek naar den hemel.’

Resler wordt op zaterdagavond 29 december begraven in de Groote Kerk. (Twee jaar later, in 1829, wordt het gebruik om in de kerk te begraven bij Koninklijk Besluit verboden).

De volgende morgen, zondag 30 december 1827, houdt ds Van Beuzekom de gebruikelijke grafrede. Hij zegt dan onder meer: ‘Dáár hebben wij zijn stoffelijk overschot betrouwd aan de aarde als een zaad Gods, gezaaid om rijp te worden voor den grooten dag des oogstes. Hij heeft den strijd gestreden, zijn werk volbragt, zijn loop geëindigd. Zijn geest, opgenomen in heerlijkheid, leeft dáárboven en is onuitsprekelijk zalig. Zijn stof, in den schoot der aarde gelegd, zal met eere onder ons rusten tot den morgen der zalige opstanding. Vloeit dan vrij, tranen (hij is die waardig), vloeit bij ’t graf van een man, zoo geliefd in zijn leven, zoo beweend in zijn dood, als mensch en als christen, als leeraar en herder, als echtgenoot en vader, als ambtgenoot en vriend, zoo eerwaardig, beminnelijk, trouw, ijverig, dienstvaardig en voorbeeldig, de vriend van God en van de menschen. (...) Eens zien wij onze Resler weder, zalig en verheerlijkt.’

Resler ligt, volgens de volledige documentatie van de 177 koopgraven in de Groote Kerk, niet begraven in het speciaal voor predikanten bestemde graf. Volgens het ‘Overzicht van de ontvangsten uit het begraven, 1800-1828’ van het archief van de kerkvoogdij in Maassluis ligt hij in graf nr. 3, een huurgraf, gelegen onder het orgelbalkon. Resler is ‘vrij’ ter aarde besteld, er zijn dus geen kosten in rekening gebracht. Kennelijk was dit graf al bezet, maar hebben de grafmakers hem daarin kosteloos bijgezet.

In de consistoriekamer, achter de kansel, hangen nog steeds de vier borden met de namen van alle predikanten die Maassluis hebben gediend. Op een van de borden staat zijn naam: Philippus Jacobus Resler.

Voorbeeld van Hellenbroek

Philippus Jacobus Resler is onder ons bekend door zijn verkorte uitgave van de bekende catechisatiemethode Voorbeeld der Godlyke waarheden van Abraham Hellenbroek. Reslers boekje verscheen in het jaar 1801, tijdens zijn periode in Oud-Beijerland, onder de naam Het leerboekje van Hellenbroek, verkort. Het boekje was ‘kerkelijk goedgekeurd door de classis van Zuid-Holland’. Resler had het geschreven ‘tot gebruik zijner leerlingen, bijzonder voor mingeoefenden’, dus ten behoeve van kinderen voor wie Voorbeeld der Godlyke waarheden toch iets te pittig was. Het kleine boekje kreeg tal van herdrukken en wordt in enkele kerkelijke gemeenten nog steeds gebruikt.


Als nieuwe predikant van Maassluis begon Resler zijn ‘voorafspraak’ als volgt:

Zie daar dan, geliefde gemeente van Maassluis uw nieuwe leraar voor uw aangezicht om zijn werk onder u te beginnen! Ik heb uit zovele mondelinge en schriftelijke verklaringen alle grond om te denken dat gij mij op uw kansel met blijdschap en dankerkentenis tot God, Die mij hier gebracht heeft, heden aanschouwt… Ikzelf ben ook ongewoon verheugd dat ik tegen wind en stroom, thans voor uw ogen sta.

Maar, mijne vrienden, waarom hebt gij mij toch zo sterk en algemeen begeerd? Verwacht u niet te veel van mij? Immers, u ziet voor uw ogen staan een arm zondaar, die zichzelf als onbekwaam, gans melaats en verdoemeniswaardig beschouwt. Die van zichzelf niets kan en niets heeft. Is er dan iets in mij dat u behaagt, het is het mijne niet, maar alleen des Heeren. Zal ik hier enig nut doen, de genade zal met mij en met u dienen te zijn.

Nog eens, gij zijt thans verblijd, maar zult gij dat op den duur blijven? Nu ziet gij mij hier, maar eenmaal zult gij mij ook zien, wanneer wij tezamen zullen staan voor de Rechterstoel van Christus, om rekenschap te geven; ik, wat ik u heb voorgehouden; gij, wat mijn prediking op u heeft uitgewerkt. Zullen dan al die honderden, die nu zo verheugd zijn, in die oordeelsdag ook allen zo verblijd zijn, mij te zien? Of zitten en staan er heden hier die in de grote dag wel wensen zouden: Had ik die Leraar maar nooit gezien, nooit gehoord! Die was gezonden om mij te waarschuwen en te roepen, ik heb naar zijn woorden niet gehoord; hem te zien is een priem in mijn geweten en een verzwaring van mijn oordeel…

Dit moet u belang doen stellen, niet slechts in mijn komst, maar in mijn gehele bediening. Dan hebt u reden om verblijd te zijn, daar de Heere toont nog lust te hebben in uw behoudenis, door bode op bode tot u te zenden en u te nodigen tot Zijn gemeenschap. Trouwens, dit is het menslievend oogmerk waartoe God Zijn dienaars in de gemeenten zendt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2021

Oude Paden | 64 Pagina's

‘Eens zien wij onze Resler weder’

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2021

Oude Paden | 64 Pagina's