Strijders voor de aloude waarheid
Bevindelijk gereformeerde militairen en de militaire geestelijke verzorging in Indonesië, 1945-1950
‘Is ons principieel-zijn wel waarheid?’ zo vroeg militair Jan Uithol zich in augustus 1949 vertwijfeld af. Bijna een jaar geleden was in de Oost-Javaanse havenstad Soerabaja het eerste nummer van het contactblad De Band rondom Schrift en Belijdenis verschenen. Het blaadje had tot doel om de onderlinge band tussen naar Indonesië uitgezonden Nederlandse militairen die waren ‘opgevoed in de aloude waarheid Gods’ te versterken.
Deze bij de oude waarheid grootgebrachte militairen onttrokken zich aan de officiële militaire geestelijke verzorging en belegden iedere zondag leesdiensten waarop preken uit de bevindelijk gereformeerde traditie werden gelezen. Maar, zo schreef Uithol, het kwam voor dat militairen die waren opgevoed bij de gereformeerde leer tóch op zondag zich onder de prediking van de legerpredikanten begaven. Die preken lieten, aldus Uithol, aan ‘zuiverheid en Schriftuurlijkheid heel wat te wensen’ over. Deze militairen moesten beter weten, want in hun standplaats waren soms wel vrienden die gezamenlijk een preek lazen. Was er soms geen ‘ware honger naar het Woord?’ Of meenden ze ‘te kunnen volstaan met een preek die geen pijp tabak waard is’? De boodschap van Uithol was helder: iedere militair die zich verbonden wist met ‘de leer die naar de Godzaligheid is’, mocht niet de preken van de legerpredikanten bezoeken. Gedurende de twee jaar waarin De Band rondom Schrift en Belijdenis verscheen en waarin de bevindelijk gereformeerde militairen zelfstandig preken lazen, dook de vraag naar de waarde van de militaire geestelijke verzorging steeds op. Nee, De Band was geen strijdorgaan, maar trok wel duidelijke grenzen. En keer op keer bleek dat de preken van legerpredikanten niet de ‘aloude waarheid’ bevatten. Maar waarom dan niet? Wat waren de redenen voor deze groep bevindelijk gereformeerde militairen om de militaire geestelijke verzorging af te wijzen en zelfstandig preken te lezen? Dit artikel probeert een antwoord te formuleren op die vraag aan de hand van een analyse van De Band rondom Schrift en Belijdenis.
Lezerskring
De lezerskring van De Band werd, aldus de oprichters van het blad, gevormd door militairen ‘die de oude waarheid, Schrift en Belijdenis voorstaan’. Heel nauwkeurig werd de groep bepaald die hieronder viel. Het ging om militairen die doop- of belijdend lid waren van de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Gemeenten, de Oud Gereformeerde Gemeenten of behorend tot de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk. Het blad kwam voort uit de groep ‘Bevindelijke Gereformeerde Prediking’, die in Soerabaja de leesdiensten belegde. Door het begrip ‘bevindelijk’, dat in deze context specifiek gaat over de prediking, onderscheidden zij zich van andere gereformeerden. In dit artikel gebruik ik de term ‘bevindelijk’ ook op een andere manier, namelijk als aanduiding van de groep militairen uit bovengenoemde kerken, alhoewel dat begrip pas na 1985 bekendheid kreeg als groepsaanduiding.
Dienst Geestelijke Verzorging
Om goed te begrijpen waartegen Uithol en anderen in het geweer kwamen, is het noodzakelijk iets te weten over de positie en structuur van de geestelijke verzorging in de krijgsmacht. Sinds 1914 waren er in de Nederlandse krijgsmacht protestantse en katholieke geestelijken actief. In mobilisatie- en oorlogstijd waren dat veelal reserve-legerpredikanten of -aalmoezeniers, zoals ds. Gerrit Hendrik Kersten die in 1930 werd benoemd tot reserve-veldprediker (vanaf 1946 veranderde de officiële aanduiding van veldprediker in legerpredikant). In de meidagen van 1940 hadden deze geestelijken in uniform hun waarde voor de militaire slagkracht bewezen. Daardoor werd hun positie vanaf 1944 onomstreden en stevig verankerd in de militaire hiërarchie. Uitgangspunt was dat aan ieder bataljon (800 man) één legerpredikant en één legeraalmoezenier zou worden toegevoegd. De aalmoezenier was verantwoordelijk voor alle katholieken, de predikant voor de rest. De protestantse dienst was, zeker in de beginjaren na 1945, overwegend gereformeerd van karakter. Hervormde legerpredikanten kwamen pas in 1948 in grotere aantallen de dienst binnen, vrijzinnige legerpredikanten waren er in de periode 1945-1950 nauwelijks.
Taakomschrijving
De taakopvatting van de militaire geestelijken was drieledig, alhoewel deze taken in de praktijk nauw samenhingen. Ten eerste voerden zij kerkelijke taken uit, te beginnen met het preken (iedere zondag meerdere diensten) en het bedienen van de sacramenten. Hiervoor stichtten vele legerpredikanten zogenaamde noodgemeenten, om daarmee een (tijdelijke) kerkrechtelijke bedding voor hun werk te vinden. Ten tweede hadden zij een meer pastorale-sociale taak, die vooral bestond uit pastorale en psychische ondersteuning van militairen. In gesprekken spraken zij met militairen met heimwee, schuldgevoelens of liefdesverdriet. Ten derde hadden zij een militaire taak: die bestond uit het bijdragen aan het militaire moreel (gevechtsbereidheid) en de moraal (voornamelijk de seksuele moraal). In de praktijk bestond een groot tekort aan predikanten; het voorgeschreven aantal geestelijken per bataljon werd niet altijd gehaald. Met name militairen op de verspreide buitenposten zagen vrijwel nooit een predikant. In plaats daarvan lazen deze militairen gezamenlijk (meestal onder leiding van een officier) of zelfstandig een preek.
Een monstrum
De militaire geestelijke verzorging was sterk gericht op het zoeken van christelijke eenheid. De krijgsmacht vereiste dat de legerpredikant er was voor alle niet-katholieken. Hij had dus de verantwoordelijkheid over de niet-kerkelijke militairen én voor de militairen uit de onderscheiden kerkgenootschappen. Voor protestanten betekende dat een directe uitdaging in de omgang met die kerkelijke grenzen. Hoofdlegerpredikant Bep de Kluis was hierover glashelder: er bestaan geen hervormde, gereformeerde, lutherse, doopsgezinde legerpredikanten. Er bestaan alleen legerpredikanten. Hij is er voor alle jongens, die niet bij de aalmoezenier komen. De legerpredikant mag geen specifieke kerkelijke opvattingen uitdragen, maar hij moet alle militairen het evangelie van Jezus Christus brengen, hen sterken, helpen, vertroosten, vermanen en bemoedigen. ‘Een kerkistisch legerpredikant’, zo concludeerde De Kluis fel ‘is een monstrum en ongeschikt voor zijn taak.’
Geen Godzalige leraars
Het is opmerkelijk dat de leesdiensten in Soerabaja pas in de zomer van 1948 van de grond kwamen. Daarvóór waren bevindelijk gereformeerde militairen aangewezen op de militaire geestelijke verzorging óf op zelfstandige leesdiensten. Tijdens hun opleidingsperiode in de Nederlandse kazernes probeerden zij, indien mogelijk, kerken van het eigen kerkgenootschap te bezoeken. In Indonesië aangekomen, was dat niet langer mogelijk. Bronnen laten zien dat orthodox-protestantse militairen over het algemeen een groot verschil ervoeren met de erediensten in hun thuisgemeenten. Dat zat niet alleen in de inhoud van de preken (waarover later meer), maar ook in de liturgie. De meeste legerpredikanten gebruikten bijvoorbeeld gezangen in de zondagse diensten en de preken zelf waren veel korter dan in Nederland. Een van hen schreef: ‘Jammer genoeg zijn de Dominees maar heel matig in hun preken. Veel zingen, en dan duurt de dienst nog minder dan een uur. Een goede Dominee treft men in Indië heel zelden.’ Aan de andere kant waren er ook bevindelijk-gereformeerde militairen die blij waren als ze weer eens een kerkdienst van een legerpredikant konden bezoeken.
Leesdiensten
In de Oost-Javaanse havenstad Soerabaja leidde de onvrede met de bestaande militaire geestelijke verzorging tot actie. In navolging van de gereformeerd-vrijgemaakte militairen, waarvan een groep op zondagen de eigen kerk bezocht, nam grenadier eerste klasse Jan Uithol met enkele andere militairen het initiatief om leesdiensten te gaan beleggen waar preken uit de eigen kerkelijke traditie werden gelezen. In juni 1948 kreeg Uithol formeel toestemming om de lagere school aan Simpang 11 te gebruiken als plaats voor de leesdiensten. Ook op andere plaatsen in Indonesië waren groepjes ontstaan, variërend van vijf tot vijftien militairen. Onderling ontstonden contacten, wat leidde tot de oprichting van het veertiendaags contactorgaan De Band rondom Schrift en Belijdenis. De oplage begon klein, maar groeide in de loop van 1949 door een verbeterd adressensysteem tot een oplage van 500 exemplaren.
Naast de zondagse leesdiensten, die na verloop van tijd in steeds meer steden werden belegd, werd ook een militaire jongelingsvereniging opgericht. Die werd expliciet gepresenteerd als studiekring. Het ging ech-ter niet om het voeren van zware debatten, maar om ‘gezellig bij elkaar, leerzaam en nuchter’ na te denken over de vragen van de eigen tijd. Studie van de Bijbel en de gereformeerde belijdenisgeschriften stond voorop. Het organiseren van leesdiensten, avondsluitingen en jongelingsverenigingen werd vanuit de eigen Nederlandse kerkgenootschappen sterk gestimuleerd. Vanuit plaatselijke gemeenten of landelijke kerkelijke commissies ontvingen de militairen preken, pastorale brieven, kerkbodes, kerkelijke jongerenbladen zoals Daniël (Gereformeerde Gemeenten), De Vaandrager (Gereformeerde Bond) of Ons Jeugdblad (Christelijke Gereformeerde Kerken). Voor verenigingsavonden en zondagse diensten werd uit deze lectuur geput.
Bezwaren
Wat waren precies de theologische bezwaren tegen de prediking van de militaire geestelijken? Het ontbrak onder legerpredikanten aan ‘de Schriftuurlijke prediking, getoetst aan Schrift en Belijdenis’, aldus de redacteuren van De Band. Deze predikanten wilden hun hoorders het geloof ‘verstandelijk inprenten’. Maar in die verstandelijke prediking zat geen leven, ‘de doorwerking van Gods Geest’ en de persoonlijke toepassing op het hart van de toehoorders werd gemist. ‘Het Pelagianisme, Barthianisme en Kuyperianisme wordt gehoord in de prediking, echter de ware Gereformeerde prediking niet. Er worden vaak rake dingen gezegd, dat wil ik niet ontkennen. Doch als het gaat om de kardinale punten, dan moeten we zeggen: neen, de kern wordt gemist. De belangrijkste zaken ondergaan niet voor honderd procent de toets aan Gods Woord en Wet. Daarom preeklezen en zich scharen rondom het Woord der Waarheid.’ Bevindelijke Christusprediking was dringend nodig, aldus de bevindelijk-gereformeerde militairen.
Het gebrek aan bevinding en Schriftgetrouwheid leidde in de praktijk tot het loslaten van de gereformeerde belijdenisgeschriften. Allerlei vormen van vrijzinnigheid wilden het gezag van de belijdenis ondermijnen, waardoor de deur openstond voor de algemene verzoeningsleer. De auteurs in De Band constateerden dat door de legerpredikanten in Indonesië de uitverkiezingsleer werd verworpen en de leer van algemene verzoening voor alle mensen werd gepreekt. Ook valse kerkelijke eenheid was een resultaat van het afnemende gezag van Schrift en belijdenis, aldus de bevindelijk gereformeerde militairen. In plaats van ‘oppervlakkige eenheid met Jan en alleman’ kozen zij liever voor afzondering. Gezamenlijk, zo schreven zij, schaarden zij zich ieder zondag rond de Bijbel om ‘geleerd [te] worden op de school van Gods H. Geest, wat de oude, beproefde Gereformeerde Waarheid Gods, Zijn volk en ons heeft te zeggen’. De militairen die deze diensten bezochten, hechtten hieraan veel waarde. Eén van hen schreef in 1948: ‘Een preek gelezen van Ds. Groen over Psalm 138. Er komen dan zo’n vijfentwintig tot dertig jongens. Dan besef je wat het is als je de kerkdiensten, zoals je thuis gewend was, moet missen, en hoe moeilijk het is om als jongeren onder elkaar voor elkaar te bidden en de Heere te vragen om Zijn hulp in dit vreemde land met alle gevaren en verleidingen.’
Geestelijke strijd
Naast de kritiek op de legerpredikanten is de strijd tegen de verleidingen een centraal thema in De Band rondom Schrift en Belijdenis. Het idee van een geestelijke strijd is in vrijwel ieder nummer aanwezig. Het eerste nummer van de tweede jaargang vermeldde: ‘We betreden het slagveld, waar de strijd wordt gevoerd door twee machten: leven en dood. Niet als toeschouwers, maar als medestrijders, tot aan de tanden toe bewapend, hetzij in het leger des doods of onder de vanen van den Koning des Levens.’ Vanuit het kerkelijke thuisfront werd dat geestelijke front ook voortdurend benadrukt, zoals in het hervormdgereformeerde jongerenblad De Vaandrager: ‘Midden door iedere vriend in Indië loopt een gevechtslijn. Er is dus een front. Er wordt gestreden, en wel de geestelijke strijd tussen satan en God. De gevechten komen vanuit eigen vlees en door de verleiding, waaraan zij bloot staan.’
De lezers van De Band werden keer op keer opgeroepen om, in de militaire omstandigheden, die veel verleidingen met zich meebrachten, vast te houden aan hun christelijke en morele principes. Daarmee stonden de bevindelijk-gereformeerde militairen zeker niet alleen. Vanuit de kerken in Nederland en door de legerpredikanten werd gestreden tegen achteruitgang van de (seksuele) moraal. Met name berichten over ‘barakken vol geslachtsziekten’ veroorzaakten veel deining in de Nederlandse kerken en pers. De bevindelijk-gereformeerden namen in dit morele offensief wel een heel eigen plaats in. Middelen die de legerpredikanten aanprezen als middel tégen moreel verval, zoals bioscopen, goede dansgelegenheden, sport of cabaretvoorstellingen, werden door de bevindelijk gereformeerden juist óók gezien als onderdeel van het algehele verval. Bioscoop, dans, en revue werden in De Band strikt afgewezen: ‘Waarom zouden we onze kostelijke tijd besteden in het gaan zien van films die ons het leven in een geheel verkeerd licht doen zien, waarbij met huwelijk en godsdienst wordt gespeeld? Waarom naar een revue, waarbij men speculeert op de prikkelende werking van de halfnaaktheid? Of waarom ons begeven in de zwoele sfeer van de danszaal, waar de sexuele verlangens worden gestimuleerd? Geeft dit ons rust?’
Naast de strijd tégen verleiding, legde De Band een sterke nadruk op de dagelijkse vervulling van de religieuze plichten zoals persoonlijk Bijbellezen en bidden. Met name het thema zondagsheiliging kreeg veel aandacht. Dat was in de militaire context een lastig punt: hoe kon je tóch de zondag vieren terwijl de andere militairen hun zondag doorbrachten met ‘uitslapen, zouteloze gesprekken, het rondhangen in cantines, bij het schetteren van de radio’? Ook legerpredikanten stonden vaak op een ander standpunt dan de bevindelijk gereformeerden. Op een vraag of het geoorloofd was om op zondag te voetballen antwoordde de legerpredikant met een verwijzing naar Romeinen 14:5b: ‘Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd.’ Zelf zag hij er weinig bezwaar in. Juist de invulling van de zondag was dus een van de punten waarop bevindelijk-gereformeerden, die voetballen op zondag wél afwezen, een grote afstand voelden tussen zichzelf en de legerpredikanten.
Een eigen predikant?
Het behoeft weinig betoog dat onder de bevindelijkgereformeerden, en met name onder militairen uit de Gereformeerde Gemeenten, de wens leefde dat er een predikant uit de eigen kerk naar Indonesië kwam als legerpredikant. Zij schreven naar hun kerken in Nederland over het gebrek aan geestelijke zorg. Dat leidde in Nederland na verschillende vergaderingen tot een beroep op de jonge theologiestudent Arie Vergunst. Hij was de bedoeling dat hij naar Indonesië zou gaan als legerpredikant, uitgezonden vanuit de Gereformeerde Gemeente van Leiden. Vooraf was wel duidelijk dat Vergunst als legerpredikant nooit alle verspreide militairen zou kunnen bereiken, aangezien iedere legerpredikant aan een bepaald bataljonsgebied was toegewezen. Toch zouden het voor de militairen ‘weldadig aandoen zo er één werd aangewezen,’ zo schreef ds. Reinier Kok, ‘want zij gunnen het elkander.’ In De Band werd inderdaad reikhalzend uitgezien naar de komst van Vergunst: ‘We zien uit naar de komst van Cand. Vergunst. De Heere geve gelegenheid en aan hem volle genegenheid tot overkomst en verrichten van het werk waartoe hij van Godswege naar Indië is geroepen. Al kan hij dan niet elke plaats direct bezoeken en overal tegelijk zijn, we wéten dan tenminste dat er één prediker in ons midden is, waarvan we weten mogen, dat hij prediken zal: Jezus Christus en Dien gekruisigd; waar de prediking zuiver Gereformeerd zal zijn, voorwerpelijk en onderwerpelijk verklaard en toegepast.’
Teleurstelling
Vergunst werd goedgekeurd voor militaire dienst, maar eind 1949 liep de uitzending spaak. Dat leidde in Indonesië tot grote teleurstelling. De kandidaatlegerpredikant weigerde de vaccinatie voor uitzending. Tegen ouderling Bart Roest zei hij dat vaccinatie ‘verraad van het beginsel en verraad aan de groep niet-ingeënten’ zou zijn. In Indonesië bevond zich namelijk een groep bevindelijk-gereformeerde militairen die zich vanuit geloofsovertuiging niet liet vaccineren. Dat leverde in de krijgsmacht, en met name bij de repatriering naar Nederland, behoorlijke problemen op. Het is opmerkelijk dat er voor Vergunst een andere regel gold dan voor dienstplichtige militairen. Voor hen bestond namelijk géén vaccinatiedwang, maar alleen vaccinatiedrang. Militairen die de inenting weigerden, werden immers, ondanks de mogelijke problemen die dat kon opleveren, toch uitgezonden naar Indonesië. Militaire archieven geven naast de afwijzing van vaccinaties een andere mogelijkheid dat de uitzending van Vergunst niet door kon gaan. In september 1949, dus nog vóórdat Vergunst de vaccinatie weigerde, schreef legerpredikant Gerben Sybesma vanuit Indonesië over het gerucht dat Vergunst zou worden uitgezonden. Hij had in Nederland geïnformeerd bij hoofdleger-predikant Bep de Kluis en deze verklaarde op basis van die informatie zonder omhaal dat Vergunst ‘zeker niet naar hier [Indonesië]’ zal worden overgeplaatst. De bronnen geven geen volstrekte zekerheid over de reden waarom De Kluis dit aan Sybesma liet weten. Het meest voor de hand ligt de sterke afkeer die De Kluis had voor legerpredikanten die te veel op de eigen kerkelijke groep gericht waren. Dat was al eerder voorgekomen bij gereformeerd-vrijgemaakte predikanten die alleen de eigen militairen wilden bezoeken. Een kerkelijke legerpredikant kon in de krijgsmacht immers niet bestaan: legerpredikanten waren er voor álle militairen.
Tot slot
Dit artikel onderzocht de redenen waarom bevindelijk-gereformeerde militairen in de Oost zich vanaf 1948 zelfstandig gingen organiseren. In contactblad De Band rondom Schrift en Belijdenis werd de protestantse militaire geestelijke verzorging als geheel afgewezen. De preken van de legerpredikanten konden in de ogen van de auteurs in De Band niet de toets van ‘Gods Woord en Wet’ doorstaan. Ze waren te verstandelijk, misten de bevindelijke toepassing en hadden een andere liturgie dan thuis. In de memoires van bevindelijk gereformeerde veteranen die vanaf de jaren negentig volop verschenen, werd dit beeld keer op keer bevestigd. De legerpredikanten waren theologisch niet te vertrouwen en mochten niet worden bezocht. Vergunst, die uiteindelijk niet kwam, werd in De Band voorgesteld als de enige betrouwbare predikant. Achteraf lijkt deze negatieve waardering te kort door de bocht. Het lijkt erop, dat de ervaringen met sommige plaatselijke legerpredikanten leidden tot een afwijzing van de protestantse geestelijke verzorging als geheel. Op andere plaatsen waren immers wél orthodox-protestanten legerpredikanten te vinden, onder andere afkomstig uit de Christelijke Gereformeerde Kerken of uit de Gereformeerde Bond. Die behoorden, volgens de eigen definitie, bij de predikanten die de aloude waarheid preekten. Zij deden echter wél mee aan het ideaal van de protestantse eenheid die de militaire geestelijke verzorging kenmerkte.
Dit artikel laat tegelijkertijd zien dat de groep bevindelijk-gereformeerde militairen in dezen niet uniek is. Ook gereformeerd-vrijgemaakte militairen bekritiseerden de legerpredikanten en gingen waar mogelijk naar de gereformeerd-vrijgemaakte burgerkerken. Het idee dat er in Indonesië naast een militaire ook een geestelijke strijd werd uitgevochten, was evenmin beperkt tot de bevindelijke groep. Ook orthodox-protestantse én katholieke legergeestelijken benadrukten de strijd tussen God en satan. Die strijd kwam in de context van het militaire leven, zo was de breed gedeelde overtuiging, tot volle ontbranding. De verleidingen waren nergens zo groot als in de militaire dienst, ver van huis en kerk. Bevindelijk-gereformeerde militairen voelden zich echter nauwelijks deel van dit bredere orthodox-christelijk offensief tegen zedelijk en godsdienstig verval. Zij benadrukten juist de eenzame strijd die bevindelijk-gereformeerde militairen leverden voor de gereformeerde beginselen. Een van hen omschreef bij zijn thuisvaart de kern van het bevindelijk gereformeerde streven: ‘Houdt moedig stand, ook in het werk, wat begonnen is. Schaart U steeds nauwer aan-één rondom Schrift en Belijdenis. Blijft onderzoeken steeds weer opnieuw, dat oude, getrouwe Woord, het Woord van God, waarvoor de martelaren hun bloed hebben gegeven.’
Gebruikte bronnen
Een volledig (gedigitaliseerd) archief van De Band rondom Schrift en Belijdenis, waarop dit artikel is gebaseerd, is aanwezig in het Documentatiecentrum Gereformeerde Gemeenten te Rotterdam (voorheen het Centraal Archief te Woerden). Daarnaast is voor dit artikel gebruikgemaakt van: J.C. Uithol en J.M. van Wijk (red.), Gods trouw in de tropen. Belevenissen van oud-Indiëgangers gedurende de jaren 1946-1950, 2 dln (Barneveld 1993 en 1995). Voor de geschiedenis van de protestantse militaire geestelijke verzorging gebruikte ik: Els Boon, Jan Hoffenaar en Wilco Veltkamp (red.), Met het Woord onder de wapenen. Protestantse geestelijke verzorging in de krijgsmacht vanaf 1914 (Zoetermeer 2016) en Marleen van den Berg en George Harinck (red.), Voor de geest en het moreel van de troepen. De kerken en de oorlog in Indonesië (Hilversum 2018). Daarnaast heb ik diverse archiefstukken uit het archief van de Protestantse Geestelijke Verzorging gebruikt, aanwezig in het Nationaal Archief te Den Haag, toegang 2.13.197. De casus-Vergunst is uitgebreid beschreven in: W.B. Kranendonk, Dienen, leiden, samenbinden. Leven en werk van ds. A. Vergunst (Apeldoorn 2019).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2021
Oude Paden | 64 Pagina's