Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herinneringen van en aan ds. C. van de Gruiter

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herinneringen van en aan ds. C. van de Gruiter

16 minuten leestijd

In Oude Paden is al eens eerder stilgestaan bij het leven van ds. Cornelis van de Gruiter, de oudgereformeerde predikant van Oostburg, die als laatste het zogenaamde oude ambtsgewaad, bestaande uit de kniebroek, de steek, de mantel en de bef droeg. Daarbij kwam de autobiografie ter sprake die hij in handschrift heeft nagelaten. Er zijn ook brieven van hem bewaard gebleven, geschreven aan mensen in Achterberg. Daaruit zal in dit artikel een aantal citaten worden weergegeven.

Wat de levensloop van Cornelis van de Gruiter betreft, hij werd op 19 februari 1883 in Arnemuiden geboren en was de zoon van Aart van de Gruiter en Maatje Siereveld. Zij en hun kinderen waren aangesloten bij de Hervormde Kerk in die plaats.

Ouder geworden verdiende Cornelis de kost als zeilmaker. Het was toen in maatschappelijk opzicht ‘hard werken voor het gezin om de armoede te boven zien te komen en het alles van mezelf verwachten’. Maar ook: ‘Ik besefte niet dat de Heere in Zijn Woord zegt: “Indien de Heere de stad niet bouwt zo werken deszelfs bouwlieden tevergeefs”.’

Vlissingen

Het gezin – Cornelis was op 15 oktober 1904 gehuwd met Jozina van Belzen – verhuisde naar Vlissingen; op een dag kreeg hij een krant in handen ‘waarin stond dat er in de Christelijke Gereformeerde Kerk een dominee zou preken die van een vloeker een bidder was geworden, ds. J.B.G. Croes, die in 1918 in Vlissingen kwam. Cornelis: ‘Als uit één mond zeiden moeder en ik: “Dan gaan we daar naar de kerk, dat zal dan wel de moeite waard zijn”.’ Hij vervolgde: ‘Wat is er toen een grote verandering in ons leven gekomen, ik werd onder de bediening van die leraar zo inwendig bewerkt door de Heilige Geest dat ik nooit mijn zonden zo heb gezien in hun afschuwelijkheid als in die tijd.’ Het gezin bleef vanaf die tijd de diensten in de Christelijke Gereformeerde Kerk bijwonen, daar kreeg hij onderwijs en het droeg vrucht: ‘Op een nacht was het mij zo bang dat ik geen raad wist en ik werd zelfs aangezet om er een eind aan te maken, want voor mij was er geen genade meer; ik had te veel en te lang en te zwaar gezondigd. Het raakte zo hopeloos, alsof ik zo tegenover de Rechter stond en Gods Heilige Wet verklaarde mij doodschuldig te zijn. Mijn zonden kwamen mij zo gruwelijk voor zodat het doodzonden werden die de eeuwige dood verdiend hadden, en mijn consciëntie stemde er mee in.’

Niets had Cornelis tot verontschuldiging in te brengen, integendeel: ‘De Heiligheid Gods was van dien aard dat ik dacht er onder te verteren en dat zou zeker gebeurd zijn als er geen verborgen ondersteuning in en bij geweest was. Daar kwam er nog één bij die ik niet kon tegenspreken en dat was de duivel, die getuigde dat ik hem gewillig gediend en gehoorzaamd had.’

Onder deze beschuldigingen was het voor Van de Gruiter niet anders dan dat hij dacht ‘voor eeuwig met een slag van Gods toorn in de hel te storten’ en hij riep in zijn binnenste uit: ‘O, het is voor eeuwig kwijt!’ Maar, ‘daar kwam mij de Heere Jezus voor met Zijn doorboorde handen. Zijn doorstoken zijde. Zijn hoofd bebloed door de kroon van doornen… Het was om nooit te vergeten. Toen mijn zielsoog Hem zag, vielen al mijn zonden weg.’

Cornelis besloot met de woorden: ‘Nooit zal ik vergeten die blijdschap: mijn zonden weggenomen, de angsten der hel weg; vreugde en blijdschap daalden in mijn ziel vanuit de Hemel, ik stond daar zo vrij alsof ik nooit zonde gedaan had.’

Oudgereformeerd

Veranderingen in de Christelijke Gereformeerde kerk te Vlissingen waren er de oorzaak van dat er verwijdering kwam tussen Van de Gruiter en deze gemeente. De voorganger die ds. Croes opvolgde, preekte ‘zonder bevinding’. Van de Gruiter ging ook andere kerkdiensten bijwonen en zo hoorde hij eens een preek van ds. L. Boone met als gevolg dat hij moest zeggen: ‘Die man bracht een bevindelijke waarheid. Het leek wel alsof hij me door en door kende.’

Oostburg

Het gezin sloot zich vervolgens aan bij de Oud Gereformeerde Gemeente te Oostburg, waar Van de

Gruiter in mei 1927 als ouderling bevestigd werd. Jaren later, op de algemene vergadering te Rotterdam van 29 december 1934 werd hem ook verlof gegeven om ‘een woord tot stichting’ te gaan spreken, nadat hij eerst een proefpreek gehouden had over 2 Timotheüs 2:19: ‘Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die Zijne zijn; en: Een iegelijk die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid.’

Hij bleef aan de gemeente van Oostburg verbonden, met uitzondering van de jaren 1937 tot 1939 toen hij in Bruinisse stond. Op 14 januari 1943 werd hij door ds. W.H. Blaak tot predikant bevestigd.

Briefcontact

Met de vereniging van 1948, waarbij de Oud Gereformeerde Gemeenten van ds. Boone samengingen met de Federatie van Oud Gereformeerde Gemeenten, deed Van de Gruiter niet mee, volgens hem werd daardoor het Ledeboeriaanse kerkelijke standpunt losgelaten. Hij bleef vanaf die tijd voorgaan in zijn eigen gemeente te Oostburg, verder ook in Achterberg, Elst en Waddinxveen en hij onderhield contact door de brieven die hij hun deed toekomen.

Heel groot bleek de afstand met andere oudgereformeerde voorgangers niet te zijn. Van de Gruiter bleef zich op de hoogte houden van het wel en wee. Op 18 juni 1951 schreef hij dat hij had gehoord dat ds. Van der Poel in het ziekenhuis te Utrecht geopereerd moest worden en merkte op: ‘Die man moet hier ook door een zware lijdensweg. Dan denk ik wel eens: “Gods liefste kinderen worden soms het zwaarst gekastijd”. Ik weet als je dat tegen ds. Van der Poel zou zeggen, dat hij je wel gelijk zou geven, maar erbij zou voegen: “Ja, maar Gods kinderen en daar zal het nu maar op aankomen”.’

Op 11 december 1957 ontving hij een rouwkaart van ‘onze oude leraar ds. Blaak’. De dominee was overleden in de gezegende ouderdom van 86 jaar en 8 maanden: ‘Voorwaar een groot verlies voor de gemeenten, maar een grote winst voor hem. Hij is nu alles te boven en verlost van alle ellenden en bekommernissen van dit moeitevolle leven.’ Van de Gruiter besloot: ‘Er komt zo voor mijn aandacht: “Zalig zijn de doden die in de Heere sterven”, en dat mogen we van hem geloven.’

‘Dominee af’

In de gemeente van Oostburg bleef hij elke zondag tweemaal voorgaan, maar het bewegen ging steeds moeilijker. In Oostburg gaf dat niet zoveel problemen, zo schreef hij op 12 december 1957, want hij woonde vlak bij de kerk, ‘dus mogen wij nergens over klagen dan over ons gebrek en tekort in alles wat wij behoorden te zijn in een heilige wandel, want wij wonen in een aardse tabernakel wiens grondslag in het stof is, en stof kleeft aan het stof. David zegt ervan: “Wat kleeft mijn ziele aan het stof, maak mij levend naar Uw Woord”.’

Het preken in de andere gemeenten viel hem wel steeds zwaarder; lichamelijk kon hij het alleen nog maar met grote moeite volbrengen. Op 12 december 1958 was het: ‘Ik denk zo dikwijls terug hoe dikwijls wij des zondags vele gemeenten bediend hebben. Altoos gingen wij om de veertien dagen zondags andere gemeenten bedienen, maar dat gebeurt tegenwoordig niet meer. Zeer vele zondagen zijn wij te Achterberg geweest en hadden wij de krachten nog, dan zouden wij het nog doen, maar helaas, het kan niet meer. Nochtans zijn wij de gemeenten niet vergeten, maar in dit alles vliegen wij achteruit.’

Het voelde voor hem in deze tijd zelfs alsof hij al jaren ‘dominee af’ was, zoals in een brief van 30 juni 1955 staat: ‘Wij moeten met onze armoe voor de dag komen en dat valt niet mee als je dominee geweest bent en je bent nu dominee af.’

Zwakheid

Zo moest hij over zichzelf klagen, niet over Gods leidingen met hem: ‘Dit mogen wij zeggen, dat de Heere goed is; wij mogen het minst niet klagen, alles is boven waardigheid en verdienste, zien wij op de afmakingen en dagelijkse tekortkomingen en nalatigheid. Och geliefden, dan mogen wij wel vol van dankerkentelijkheid zijn, nademaal de Heere van Zijn Israël moest getuigen: “Veertig jaar heb ik verdriet gehad van dit geslacht” en op een andere plaats: “Een os kent zijn bezitter en een ezel de kribbe zijns Heeren, maar Mijn volk heeft geen kennis”. En als de Heere dit getuigt van Zijn volk in de toe-eigening, wat zullen wij dan getuigen van onszelf?’

Overigens zouden nog tijdens zijn leven ‘zijn’ gemeenten zich in 1959 weer bij de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland aansluiten omdat het voor ds. Van de Gruiter bijna niet meer mogelijk was om voor te gaan gezien zijn broze gezondheid. Hij was geheel ‘versleten’, zo staat in de notulen.

Lichamelijk bleef hij zwak; in november 1961 kreeg hij een hartaanval: ‘Het was zeer ernstig en ik geloofde dat ons einde er was. Ook had ik begeerte om te mogen sterven: alles was vredig met alles wat mij nabij was.’ De kinderen waren gekomen en hij had ze liefderijk aangesproken. Terwijl zij en andere vrienden er waren, ‘mochten wij ons hart verklaren, hoe het bij ons lag, ziende op het smartelijke lijden van de Borg in Gethsemané.’ Hij besloot: ‘Zweet als druppels bloed en de laatste druppel gestort om te voldoen hetgeen van Hem geëist werd. Dat was Zijn lust, om des Vaders welbehagen te doen. Als de Heilige Geest dat aan onze ziel openbaart, dan zinken we weg in bewondering.’

Hij verbleef daarna een tijdlang bij een zoon in Zegveld, een arts en daar knapte hij weer wat op, maar in 1963 zou het echtpaar Van de Gruiter blijvend in Zegveld gaan wonen en daar de laatste levensjaren doorbrengen. Dat was gebeurd ‘onder biddend opzien’ tot de Heere, ‘of het de goedkeuring des Heeren mocht wegdragen’. Toen ‘kregen we een waarheid zo helder: “Ga in vrede”.’

Onderwijs uit oudvaders

In Zegveld heeft hij nog een aantal jaren geleefd, verwonderlijk voor een man met zo’n zwak lichaam. Hij bleef er ook door middel van bezoeken en brieven in contact met gemeenteleden. Voor zichzelf en zijn vrouw las hij preken, voornamelijk van oudvaders. Van de Gruiter had veel op met de achttiende-eeuwse Rotterdamse predikant Abraham Hellenbroek (1658-1731) en op 1 juni 1964 schreef hij: ‘Wat is God toch goed voor ons. Gisteren lazen wij ’s morgens een preek van Hellenbroek uit Hooglied 5: “Ik sliep” en ’s avonds het tweede gedeelte “maar mijn hart waakte”. O, wat hebben wij daar veel onder genoten.’ Want Hellenbroek ‘ging verklaren’ dat ‘het oude deel van een kind van God telkens maar in slaap valt en soms zo ver weg kan zijn dat ze wel eens zeggen: “Heere, wat gevoel ik mij toch arm, doods, ledig, droog. Ach, is er wel wat met mij gebeurd? Ik gevoel mij zo liefdeloos, biddeloos, belangeloos, harteloos. Ach, als het alles maar niet verkeerd uitkomt”.’ Hellenbroek ‘zei zo’: ‘Ja, dat is de waarneming dat onze oude mens er geheel buiten gezet wordt; maar nu mag dat nieuwe deel toch nog zeggen: “Maar mijn hart waakte”.’

De preken van de Rotterdamse predikant gaven troost: ‘O geliefden, wat waren ik en mijn vrouw nog blij dat wij die lieve oudvaders nog hebben.’ Meer dan een half jaar later, op 4 februari 1965, ontving het echtpaar ‘lief onderwijs’ uit een andere preek van Hellenbroek, nu uit de Lijdensstoffen. Ze lazen dat de Heere Jezus tot een bespotting gemaakt was door ‘de Overpriesters, Farizeeën en Schriftgeleerden, met een kroon van doornen op Zijn hoofd en een rietstok in Zijn hand’ en dat ze ‘Hem in Zijn lieve, blanke, vlekkeloze aangezicht spogen en Hem kinnenbakslagen gaven’. Van de Gruiter: ‘O, mijn ziel verbrak eronder; Hellenbroek zei zo: “Dat hebben wij gedaan met onze zonden…”’

Een laatste bericht

Een laatste bewaarde brief van de voormalige, oude Oostburgse predikant dateert van 21 juni 1965. Ook daarin staat hij stil bij zijn lichaamszwakte: ‘Wat mijn lichaam betreft, ik ben heel kortademig en ‘s morgens bij het opstaan nog net zo moe als ik ’s avonds naar bed ga. Wij worden goed gewaar dat ons lichaam wordt afgebroken. We kunnen ook ’s nachts niet meer slapen; elk uur bijna wakker.’

Toch mocht hij ’s nachts nogal eens ‘lieve uitgangen’ hebben en wel ‘om het verlossingswerk met de begeerte: “Lieve Heere, mocht het nog eens toegepast en verzegeld worden. Er is altoos nog zo een ledige plaats die wij zelf niet vervullen kunnen”.’

Als in een terugblik op zijn levensloop schreef hij: ‘36 jaar gesproken tot de armen van geest en nu zelf terecht gekomen op mijn 82-jarige leeftijd in het armenhuis: arm in kennis, arm in liefde, arm in het zuchten, arm in toe-eigening.’ Maar er was toch ook een diep verlangen naar de ware rijkdom in hem gewerkt: ‘O, wat zal dat eenmaal zijn als wij uit genade en door genade mogen aanschouwen de rijkdom in Hem, die arm geworden is om armen met Zijn goederen te vervullen. O, wat is er nog een rijkdom in Hem niet waar?’ En tot slot: ‘Was ik thans in uw midden, dan zouden wij u er meer van kunnen getuigen dan wij nu schrijven kunnen!’

Op 6 maart 1970 overleed ds. Cornelis van de Gruiter in Zegveld. De begrafenisdienst werd geleid door ds. Iz. Kok.


Toespraak van oefenaar C. van de Gruiter bij de begrafenis van ds. L. Boone

God heeft onze lieve leraar weggenomen. Ik denk terug toen ik zijn eerste preek hoorde, die door mijn ziel heen sneed, ik zal het nooit vergeten. De eerste woorden die ik tot de leraar sprak, toen ik hem leerde kennen, vroeg ik hem in mijn onkunde: ‘Maar dominee, wie heeft u verteld wat ik gedaan heb en wie ik ben?’

Hij zei: ‘Dat zal ik u vertellen, dat vindt zijn oorzaak niet in mij, maar het vindt zijn oorzaak in de Heilige Geest. Gij zijt nu in de kreupelstraat. Gij gaat naar de kerkstrijd.’

En als ik op die kist kijk en toen ik het doodsbericht ontving, heb ik gezegd: ‘Zalig uur van sterven, verlost uit het lijden, uit de ellende en nu voor eeuwig in het huis des Vaders, daar zullen zij rusten van al hun arbeid en hun werken volgen met hen.’


Herinnering aan ds. W.H. Blaak

Na het overlijden van ds. W.H. Blaak schreef ds. C. van de Gruiter enige brieven naar de familie Blaak. Ze zijn opgenomen in Ds. W.H. Blaak, Verzamelde Geschriften, samengesteld en geredigeerd door J.M. Vermeulen (Kampen 1998). In de brief van 30 december 1957 komt het volgende fragment voor:

Toen ds. Blaak voor het eerst een zondagje in Oostburg was, was er een oud kind des Heeren met mij mee gekomen. En dat vergeet ik ook nooit. Je vader liep enige stappen voor ons en ik hoorde hem zuchten en zeggen: ‘Heere, gaat U ook mee?’

Hij zei dit wel binnensmonds, maar toch hoorden wij het. Mijn hart brak eronder en die oude man zei tegen mij: ‘Blijf eens even bij me staan. Als die man blijft steken is het onze schuld. Hoor die man eens zuchten, hebben wij al voor hem gezucht?’ Ik zei: ‘Ja man, dat is voor een spreker zeker nodig.’ De Heere zegt: ‘Draagt elkanders lasten.’

Wij mogen geloven dat wij er weleens toe verwaardigd zijn geworden. Hij stond zeer gemakkelijk op de stoel.

En toen de kerk uitging zei die man tegen mij: ‘Er is vandaag grond boven geploegd die in geen tweehonderd jaar meer boven gelegen heeft.’ Ik zei: ‘Dat geloof ik ook en het kan niet anders dan dat zulke grond rijke vrucht zal voortbrengen, dat zal de eeuwigheid openbaren.’

Wij hebben zondag nadat uw vader en onze beminde leraar ter aarde besteld was ook een rouwdienst in de kerk gehouden en gesproken dat de bezoldiging der zonde de dood is en dat de dood alle mensen treffen zal, maar met een onuitsprekelijk groot verschil: voor des Heeren volk is de prikkel eruit weggenomen. Dit bevestigt de Heere Zelf in Psalm 116 met de woorden: ‘Kostelijk is in de ogen des Heeren de dood Zijner gunstgenoten.’

En waarom zo kostelijk? Wel, dan worden ze thuisgehaald en verlost uit een lichaam der zonde en des doods. De Heere haalt ze weg uit een wereld die midden in het boze ligt. De dood is wel een koning der verschrikking, maar het is een gedode dood, een dood die overwonnen is. Een dood die niet beschadigen kan.


Voorwoord

In de uitgave met de rouwdiensten en toespraken bij de begrafenis van ds. W.H. Blaak is een Voorwoord door ds. C. van de Gruiter opgenomen waarin staat:

Wegens mijn hoog geklommen leeftijd konden wij bij de begrafenis niet aanwezig zijn, daar wij lijdende zijn aan het hart, maar ziende op de grote belangstelling, zeg ik niet te veel, dat ds. Blaak vrucht op zijn arbeid gehad heeft.

De laatste keer dat wij in de gemeente Geldermalsen gesproken hebben, was hij ziek maar zat hij toch onder ons gehoor. Ik mocht gelovig geloven dat onze lieve vriend in zijn ganse loopbaan door de Heere geleid is geworden, zowel als oefenaar en als leraar, temeer, daar hij onbestudeerd was, en van het gegevene moest leven, zowel in de bediening als voor het gewone leven.

Maar nu is hij het alles te boven. Die zondag hebben wij gesproken uit Psalm 73:24: ‘Gij zult mij leiden door Uw raad, en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen.’ Het was voor mij geen moeite om dit te geloven. Hij is nu opgenomen in Gods heerlijkheid en mag daar eeuwig rusten van zijn arbeid.


Begrafenispreek

Ds. Iz Kok preekte bij de begrafenis van ds. C. van de Gruiter. De tekst ervan ontving ik van ds. M.D. Geuze. Er staat in:

Wanneer je bij broeder Van de Gruiter kwam, rook je die geur van de verborgen omgang met God. Daar ging een geur van liefde, van gunning, van het spreken van de goedertierenheid van de Heere van uit. Dat was voor hem zijn vreugde: de geur van de vreze des Heeren…

Velen hebben in die zeven jaar de weg naar Zegveld gevonden (waar ds. Van de Gruiter met zijn vrouw Jozina van Belzen inwoonde bij een zoon en schoondochter. Zij overleed in 1974) en velen uit Zegveld hebben deze weg gevonden. Hij heeft het geleerd in de beleving – ook wel daarvoor, denk ik, maar in het bijzonder in de laatste jaren – ‘Ik geloof één, heilige, algemene, christelijke Kerk’! Er stond geen bordje op de deur: van deze of van gene kerk. Alleen het Woord, alleen de genade, alleen de liefde, alleen vanuit die verborgen omgang met de Heere sprak hij, spraken zij, werd er gebeden, gezongen, gesproken over de dingen van Gods Koninkrijk…

Onze ambtsbroeder wist het zo treffend: Ik ga niet als dominee naar de hemel. Dominees kunnen net zo goed buitengesloten worden als gemeenteleden. Je gaat niet als predikant, als profeet, naar de hemel. Ook niet als de bekeerde man of vrouw, want bekeerde mensen kunnen net zo goed buitengesloten worden als onbekeerde mensen. Denkt u niet dat die dwaze maagden in Jezus’ gelijkenis vast van mening waren: We zijn toch bekeerd? We stappen de hemel binnen? Ze waren alleen maar verbaasd dat het niet gebeurde. Je gaat dus niet als ambtsdrager, niet als bekeerd mens naar de hemel. We hebben het in zijn leven gezien, in het bijzonder aan het einde: hij is heengegaan als zondaar, die maar op één ding zijn hand mocht leggen, kon leggen en begeerde te leggen: op het Lam. En dat in zichzelf onbekeerlijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2022

Oude Paden | 64 Pagina's

Herinneringen van en aan ds. C. van de Gruiter

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2022

Oude Paden | 64 Pagina's