Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Ik ben toen Boven geweest, al de tijd dat er kerk was’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Ik ben toen Boven geweest, al de tijd dat er kerk was’

Een brief van Lijsje Roest–van Rooijen aan Mientje Vrijdag

7 minuten leestijd

Tussen ouderling Bart Roest (1892-1974) en Mientje Vrijdag uit Rijssen (1884-1943) bestond een langdurige en in geestelijk opzicht een diepgaande correspondentie, maar de vriendschap van zijn vrouw Lijsje (Liesje) van Rooijen (1886-1938) en Mientje was misschien nog wel diepgaander. Het waren zielsvriendinnen die elkaar hun diepste geloofsbelevingen bekendmaakten. Dit komt ook duidelijk naar voren in een tot nu toe onbekende brief van Lijsje aan haar vriendin van 28 maart 1931. Ze was toen zelf niet in staat om naar de kerk te gaan.

De vriendschap tussen Lijsje en Mientje dateerde al vanaf het midden van de jaren twintig van de vorige eeuw. Al op jonge leeftijd trok de Heere Mientje Vrijdag vanuit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Na acht maanden huwelijk nam de Heere haar man Jan ter Haar weg uit het leven; hij leed aan een longziekte. Lijsje is zelf is ook op jonge leeftijd door de Heere stilgezet. De last van de zonde drukte al vroeg op haar, ze was 27 jaar toen de grote weldaad van de schuldvergeving aan haar ziel is toegepast.

‘Gemoedigd’

Het was Bart Roest die een groot aantal brieven schreef aan Mientje Vrijdag, maar zeker is ook dat zijn vrouw Lijsje er veel aan haar richtte. De brieven van de hand van Bart Roest aan Mientje Vrijdag zijn door hem gepubliceerd. In één daarvan - van maandagmorgen 16 maart 1931 - dus ruim anderhalve week voor de brief van zijn vrouw Lijsje aan Mientje, schreef Roest over de situatie in zijn gezin: ‘De Heere is ook met Zijn heilige roede onder ons dak gekomen: de vrouw, alle vier kinderen en Klaasje tesaam op bed. Maandag de vrouw en dinsdag lag alles in koorts en griep. Een paar middagen heeft een gelukkig meisje ons geholpen, Gerrie de Vries, vrijdag de zus van Klaasje, anders alles zelf gedaan. Alle zes in de middellijke weg de dokter erbij: alles in de koorts, ijlen, niet eten, niet slapen. Zelf was ik ook koortsachtig, het ene glas water na het andere en toch op de been gebleven door Gods goedheid. Nacht en dag in de weer boven en beneden en ik deed het blijmoedig zonder murmurering. Ja, ik was gedurig zo verblijd. Als ik mij niet geschaamd had voor de zieken, had ik gedurig gezongen. Waarom ik zo verblijd was, ja, dat is Gods wonderbare goedheid. O, ik moest gedurig maar zeggen: Heere, ik dank U, dat U mijn huis niet voorbijgaat; komt U onder mijn dak, legt U er alles neer, denkt U nog aan ons, Heere? Zijn wij beter dan alle anderen? En dan die blijdschap: Heere, dat ik geen bastaard ben. O, tuchtig, louter, zegen de roede, doe ze mij omhelzen en kussen. O, dat heiligen van God de Heere in mijn ziele, dat rechtvaardigen, dat goedkeuren. Dat was mijn kracht, moed en sterkte die God mij gaf, dat deed mij gezwind alles gemoedigd doen en ik geloofde dat de Heere het zou maken, dat het kwade niet al te zuur zou smaken.’

Schatten en weldaden

Dat laatste gebeurde ook, Roest schreef dat zijn vrouw lag te kermen en klagen van de pijn en dat ze niet kon ophouden te steunen. Maar, zo vervolgde hij:

‘Woensdag werd zij bij het kruis gebracht: daar zag zij haar Liefste hangen in Zijn gadeloos borglijden voor haar. Toen was het: “O, man, wat een heerlijk bed” en alles weldaden wat ze zag en had, alles goedertierenheid. Och, ze was zo blij. Ik zeg: “Vrouw, daar is nog wat achtergebleven, daar is nog meer, vraag of die lieve Borg door Zijn Geest je ook weer brengt in de rust in uw verzoende Vader.” Zaterdag kwam dat nader, daar sprak de Heere Jezus in haar hart door Zijn Geest en Woord, alleen deze woorden: “Heilige Vader, rechtvaardige Vader.” Meer niet. Wat dat inhoudt? Dit, twee zaken: voor de Heere Jezus de onderworpenheid en gewilligheid om die heilige en rechtvaardige Vader te gehoorzamen en te verheerlijken als Borg, breid het maar uit, Johannes 17. Voor de vrouw was het die rechtvaardige en heilige Vader: kastijding, heilige liefde, rust, goedheid, alles.’

Roest schreef verder nog: ‘Nu zit ik nog uit te zien wat de Heere verder met haar voor heeft; ik hoop stilletjes dat de eeuwigheidsgordijnen nog openscheuren mogen, doch met onderworpenheid. Ik hoop, dat zij nog worstelingen krijgt met alles, dat de Heere nog meer mag spreken. O, dat zijn mijn schatten en weldaden.’

Tijdens de kerkdienst

De Heere sprak nog meer, zoals blijkt uit de brief van 28 maart 1931. Mevrouw Roest vermeldde daarin dat haar man zwak was, maar toch weer naar de kerk kon gaan in Scherpenzeel. Tijdens kerktijd geraakte zij zo in gemeenschap met de Heere en Zijn Kerk, dat ze schrijven kon ‘Boven te zijn geweest’, al de tijd dat de kerkdienst in Scherpenzeel duurde.

Haar brief wordt hieronder volledig weergegeven.


Geliefde zielsvriendin,

Het is met de hulpe des Heeren, in afhanging van de invloed des Geestes, dat ik de pen opgenomen heb, om een lettertje uit zielsbetrekking te schrijven. Het is zaterdagavond en hoop dit briefje maandag op de post te doen. Wij zijn nog zwak en liggen nog veel te bed. Doch door ’s Heeren goedheid mogen wij vooruitgaande zijn en nog weer wat aansterken. Mijn lieve man is ook nog zwak maar doet zijn werk wel, doch veel zwaar naar het lichaam. De kinderen en Klaasje gaat ook wel weer. Wij mochten uw briefje ontvangen en daarin gezien hoe u het maakt onder alle pijnen en zwakte. Wat is dat lieve Wezen dan nog goed en recht, nietwaar, in en onder alles wat er doorgemaakt wordt. O, dan zouden we er niet graag iets vanaf willen hebben. O die heilige en rechtvaardige Vader in Christus kastijdt ons tot ons nut om Zijner heiligheid deelachtig te worden, O, als Hij het kruis en de kastijding heiligt, is het tot doding van het lichaam der zonde en losmaking van de wereld. O wat is de Heere goed, nietwaar, om voor te bereiden en toe te bereiden voor de eeuwige heerlijkheid en volmaaktheid. Och, dan is toch het lijden van deze tegenwoordige tijd niet te waarderen tegen de heerlijkheid die eenmaal geopenbaard zal worden. O lieve zus, houd moed, de reis kort dagelijks op. O laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die voorgesteld is, ziende op onze overste Leidsman en Voleinder des geloofs. O, laten we zingen: ‘Gij zaagt uw strijd bekronen.’ O lieve zus, dat zullen we eeuwig zingen van dat dierbare Lam Gods. O, ik kan alles niet in woorden uitdrukken, maar wat zal het zijn als onze loopbaan geëindigd is. Laten we elkaar opwekken, daar dit zo weinig meer is in deze donkere tijd van diep verval. Laten we gesterkt in den Geest mogen worden in onze weg, door de Heilige Geest en door Zijn dierbaar Woord, om zo nauw aan Hem en aan elkaar verbonden te blijven.

Ik heb de laatste paar weken veel in God Drie-enig mij mogen verlustigen. Mijn man heeft het u wel geschreven. Ook zondagavond zo wonderlijk gesteld geweest. Dacht werkelijk dat ik niet meer op aarde terug zou komen. Ik was onder kerktijd alleen thuis op bed zuchtende voor alles. En o wonderlijk, daar komt die lieve Geest met deze woorden in mijn hart: ‘Ik zag geen tempel in haar want de almachtige God is haar Tempel en het Lam.’ En o, ik ben toen Boven geweest al de tijd dat er kerk was. O lieve zus, ik zei maar: ‘O Mientje, u dacht mij voor te gaan en nu bent u nog op aarde en ik ben hier nu al.’ O verwondering, o aanbidding, ik kan het in geen woorden uitdragen maar was geheel verslonden. Ook mijn zalig afgestorven vader mocht ik ontmoeten in die Tempel. O die Tempelzangen. Hierboven is geen wanklank. Mijn lieve man was vol verwondering, want hij was er veel mee in de worsteling geweest en nu zag hij de gebedsverhoring. O wat groot dat we zo samen mogen leven.

Wij zijn die zondagavond wonderlijk bij elkaar geweest. Hem Drie-enig zij alleen de eer. Niemand ter wereld kan het ons geven. En dan zulke hellewichten die we van onszelf zijn. O, wat is het toch onbegrijpelijk. Nu lieve zus, de Heere zij u nabij en goed, Hij geve u kracht en sterkte naar ziel en lichaam en een ruimte mate van Zijn Geest. Ik moet afbreken met de pen, kan niet meer, doch uit zielsbetrekking een lettertje. Zijt in liefde omhelsd en Gode aanbevolen, ook Dina.

Van uw liefhebbende zuster L. Roest-van Rooijen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2023

Oude Paden | 64 Pagina's

‘Ik ben toen Boven geweest, al de tijd dat er kerk was’

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2023

Oude Paden | 64 Pagina's