Rust na onrust
Oud-ouderling P. Molenaar bemoedigd op zijn sterfbed
Elf jonge kinderen, rond het sterfbed van hun oude vader. Ze zongen: ‘Maar, blij vooruitzicht dat mij streelt...’ Dat waren ook zijn laatste woorden. Toen werd waar wat ze ook hadden gezongen: ‘Maar ’t vrome volk, in U verheugd, zal huppelen van zielenvreugd’, daar zij hun wens verkrijgen.’
Zo stierf oud-ouderling P. Molenaar, 86 jaar oud. Het oudste kind uit zijn tweede huwelijk was 15 jaar, de jongste moest nog geboren worden. Molenaar was lang vitaal geweest. Een van zijn zoons zei later: ‘Ik heb nooit een oude vader gehad.’
Pieter Molenaar (1845-1932) overleed in Wekerom, maar was ambtsdrager geweest in vier gemeenten in het westen van het land. Hij werd in Moordrecht geboren in het gezin van Aris Molenaar en Cornelia van Baren. Op 17 juni 1870 trouwde hij met Hilligje Verduijn uit Bergambacht. Van hun vijftien kinderen overleden er elf voor hun achtste verjaardag.
Molenaar had een boerderij op de hoek Plasweg/Bredeweg in Waddinxveen, de Willem II. Hij kerkte bij ds. I. Middel in de Christelijke Gereformeerde Kerk in Gouda, maar op 2 augustus 1871 ging hij over naar de gemeente in Waddinxveen. Die gemeente (nu Hersteld Hervormde Kerk) werd bediend door ds. W. Raman (1868-1870), ds. W.J. Weijenberg (1871-1873), ds. N.J. Engelberts (1874-1879), ds. C.J.I. Engelbregt (1882-1886), ds. C. de Groot (1888-1926), ds. H.J. Grisnigt (1927-1935), ds. N. van de Kraats (1937-1949), ds. A.P. Verloop (1959-1984), ds. N. van der Want (1986-1994) en ds. J.G. van Tilburg (1997-2017).
Molenaar werd in maart 1874 op 28-jarige leeftijd tot diaken gekozen. Er bleven tal van brieven bewaard die hij van geestelijke vrienden ontving, zoals J.P. Engel in Woubrugge en twee echtparen in Voorschoten: W. de Bruin-Bos en A. Koppe-van Muijen.
In die beide dorpen werkte C.W.H. Eigeman als boerenknecht. Molenaar kende hem waarschijnlijk uit die tijd. Na verhuizing naar Achterberg ging Eigeman in maart 1876 een stichtelijk woord spreken. In een brief aan Molenaar beschreef hij hoe hij daartoe gekomen was. Er bleef ook een ongedateerde brief van Eigeman aan Molenaar bewaard, soms lastig leesbaar doordat de velletjes papier dichtbeschreven zijn.
Eigeman kerkte eerder bij ds. J. Holster in Leiden, net als Aafje Adriana van den Hoek (1860-1912). Zij correspondeerde met Molenaars vrouw. Aafje trouwde in 1881 met Wilhelm Johannes Mennes. Toen in Leiden de concurrentie te groot werd, sloten ze hun winkel en verhuisden ze naar Amsterdam. Daar hadden ze eerst ook een winkel, maar die deden ze van de hand. Mennes ging muzieklessen geven. Hij was organist in de Vrije Oud Gereformeerde Gemeente van ds. A. van den Oever, componeerde liederen, dirigeerde koren en organiseerde Oranjefeesten. Liefde voor muziek had hij van huis uit: zijn vader was dirigent aan het hof van koning Willem III.
Student met sikje
Na het vertrek van ds. N.J. Engelberts in 1879 kwam student A. de Vlieg jr. (1847-1906) uit Kampen met zijn ‘lieve Toekomstige’ bij diaken Molenaar logeren, wellicht om in Waddinxveen te preken. Nadat de gemeente enkele keren tevergeefs een beroep uitbracht, schreef De Vlieg in november 1880 aan Molenaar: ‘Het gaat maar niet gemakkelijk, broertje, om in dat ontwarde W. een predikheer te krijgen.’
Waddinxveen wilde student Van der Munnik laten voorgaan, ondanks diens baard: ‘Het sikjesidee schijnt dan toch geen bezwaar meer te zijn. Nu, dat was ook te erg, om daar nu zo over te vallen. De broeders zijn in dat opzicht met de vooruitgang te feliciteren’, vond student De Vlieg. Zelf ging hij met Kerst en de jaarwisseling in Noordwijk aan Zee preken. Dat werd in 1881 zijn eerste gemeente.
Op Molenaars boerderij was een hooiberg in vlammen opgegaan. De Vlieg leefde mee: ‘Tot mijn ontsteltenis las ik in den “Hollander” dat er bij u onlangs een van de bergen is afgebrand. Dat zal wel akelig zijn geweest.’
Blijde brief uit Zegveld
Molenaar begreep wel wat zijn vrienden schreven, ook al raadden die soms maar wat de juiste spelling was. ‘Wij vulzetere u met de geboorte van het kint’, schreven ze. Of: ‘Zauwelus werd Pouwelus.’ En: ‘Wij bedanken U voor de feziete die ge ons gemaakt heeft.’
Molenaar ontving ook brieven van zijn zwager G. Weerheim, die ouderling was in de Hervormde gemeente in Zegveld. Weerheim schreef in februari 1882: ‘Nu mag ik met verschuldigde eerbied en ons aller blijdschap u mededelen dat die lieve Heere Jezus met Zijn Geest der liefde mij heeft wezen boodschappen dat Hij mijn ziel liefheeft met een eeuwige liefde en hoe dat Hij voor al mijn zonden volkomenlijk heeft voldaan en hoe dat nu die lieve Heere Jezus om mijn zonden aan het kruishout is genageld en hoe dat Hij zo laag bukte als wij nimmer bukken kunnen. En dat is verschenen woensdagmorgen gebeurd toen ik naar mijn werk voer met een schuitje mest, en dat kan en mag ik u zeggen dat ik geen grond voelde en dat ik het uitbarstte en dat ik voor dat ogenblik niet wist wat te doen.’
Hij was naar huis gegaan om het zijn vrouw en zijn moeder mee te delen. De hele week ging hij Gods kinderen langs om te zeggen wat er was gebeurd. ‘Ik heb het de dominee van Zegveld en ook de dominee van Woerden wezen vertellen.’
Moeilijke tijden
Op 26 december 1887 werd diaken Molenaar tot ouderling gekozen. Rond de jaarwisseling 1888/1889 kwam er veel verdriet in de familie. Binnen anderhalve maand verloor Molenaar zijn drie jongste kinderen en ook zijn 28-jarige zus in Zegveld door de dood. Dat gebeurde tijdens een griepepidemie.
Toen de Christelijke Gereformeerde Kerk zich in 1892 verenigde met de dolerende gemeenten van dr. A. Kuyper, besloot de Waddinxveense gemeente met een ruimte tweederdemeerderheid dat ze daarin niet meeging. Molenaar steunde dat standpunt, maar raakte toch buiten het ambt.
De gemeente ging op zichzelf staan, onder de naam Christelijke Afgescheiden Gemeente. Molenaar vroeg de brandkast terug die de kerkenraad van hem in bruikleen had. Ook schreef hij op 8 december 1892 dat er een nieuwe kerkenraad moest worden gekozen. Dat vonden de broeders niet nodig. Ze stelden Molenaar wel kandidaat voor ouderling. Hij gaf echter aan dat hij dat niet opnieuw wilde worden.
De enige ouderling
Begin 1893 ging hij over naar de ledeboeriaanse gemeente in Moerkapelle. Daar werd hij al snel weer ouderling. Nadat de andere ouderling, A. den Ouden, rond 1897 buiten het ambt raakte, stond Molenaar er een tijd alleen voor. In die tijd waren er ’s zondags drie diensten. De gemeente werd precies een jaar (1900-1901) gediend door oefenaar N.H. Beversluis, maar daarna was Molenaar weer de enige ouderling.
Opmerkelijk is dat de periode-Moerkapelle ontbreekt in Molenaars brievenverzameling, althans bij de brieven waarop een datum staat. Uit die periode dateert wel een ongedateerde brief van Jan Verzaal (1841-1904) uit Boskoop. Die had, hoewel hij geen ambtsdrager was, in 1895 zijn vriend J. van Leeuwen tot predikant bevestigd in een groep vrije gemeenten. Verzaal vernam nu dat oefenaar M. Remijn kwam preken. ‘Gaarne had ik Remijn gehoord en ontmoet. Doet hem van mij de groetenis.’
Verzaal heeft niet meer meegemaakt dat zijn dochter in 1908 met een zoon van Molenaar trouwde.
In Moerkapelle kreeg Molenaar hulp: rond 1906 werd diaken J. van der Spek ouderling. Na de vereniging van Kruisgemeenten en de Dijkeaanse gemeenten in 1907 waren ze samen als afgevaardigden op de eerste synode. Een dochter van Molenaar trouwde met een zoon van Van der Spek.
‘Beroep’ uit Wijk bij Duurstede
Molenaar kreeg een brief van J. de Bruin, die in Wijk bij Duurstede een ‘Ledeboerkerk’ wilde stichten. De Bruin noemde de namen van degenen die hij had gevraagd of ze lid wilden worden: Lammers, Van der Ham, Van Ewijk, Van der Heide, Kock en misschien W. Hendriks en Van Zoest. ‘Willeburg die heb ik het niet gevragen, maar daar reken ik ook wel op.’
Molenaar moest maar naar Wijk bij Duurstede komen om de leiding te nemen, vond De Bruin. ‘Molenaar, er is hier zo’n behoefte aan iemand die de ware kenmerken draagt van Gods lieve keurlingen.’ De Bruin wilde Molenaar wel komen halen, ‘want ze zijn allen kittig nieuwsgierig hoe het met u gaan zal. U hebt het ons toch beloofd, als de Heere de weg opent, te komen. Och, waag het maar op de Heere. Ik weet, u zult veel aanhangers krijgen’.
Ds. T. Bouma, gereformeerd predikant in Doorn, had in 1909 in Wijk bij Duurstede een huis gekocht. Daar hield hij kerkdiensten totdat hij in 1919 met emeritaat ging. Een Gereformeerde Kerk ontstond er echter pas in 1975. De Bruin hoopte ‘dat de Griffemeerde hun kerkje afstaan willen’ en ‘als de dolleerende hun kerkje niet afstaan dat we dan gezelschap mochten houden.’ Molenaar zou ds. Bouma zelfs kunnen vragen ‘of hij zijn gemeente of kerkje aan ons over wil doen’.
De Bruin zei dat hij zelf weinig vrijmoedigheid had, maar als Molenaar mensen thuis zou gaan bezoeken, dan ‘had u zo een gemeente’. Er is geen verdere correspondentie over bekend, maar er is in Wijk bij Duurstede nooit een Gereformeerde Gemeente ontstaan.
Aan het ambtelijk werk in Moerkapelle kwam een einde toen Molenaar in 1909 van de Zuidplaspolder naar Kloetinge verhuisde. Hij verliet de streek waar hij 64 jaar had gewoond en waar het voorgeslacht eeuwen had geleefd. In de jaren 1909-1911 was hij ouderling in Goes, waar J. Fraanje toen oefenaar was.
Terug naar Zuid-Holland
In april 1911 vestigde Molenaar zich aan de Blekerssingel in Gouda. Opnieuw kwam hij snel in de ker-kenraad: in de jaren 1911-1916 was hij weer ouderling.
Hij had geen kinderen meer thuis; alleen kleindochter Tijn, van wie de moeder jong was overleden. Molenaar kreeg wel een kostganger: student R. Kok. Dat had de ouderling tijdens een classisvergadering aangeboden: ‘Intusschen is Moolenaar van Gouda opgestaan en zegt dat hij hem voor een jaar voor niets wil huisvesting geven.’
Mevrouw Molenaar zorgde voor Kok als voor een eigen kind, schreef de predikant na haar overlijden. Keetje Verburg schreef dat ze mevrouw Molenaar gelukkig achtte ‘uit liefde een aanstaande proveet te mogen bedienen’.
Omdat het op de boerderij van zijn oudste zoon niet zo ging, nam Molenaar er zelf de leiding op zich. Hij verhuisde daarom naar Moordrecht. Intussen correspondeerde hij met mensen in verschillende delen van het land. Van H.J. Schoonderbeek uit Ede hoorde hij dat die de gezusters Moll ‘op hun ongemotiveerde handeling gewezen’ had: deze vier mutsenplooisters hadden de Hervormde Kerk verlaten. Ze stelden grond beschikbaar voor de bouw van een kerkje voor de Gereformeerde Gemeente die in 1914 in Ede ontstond. Het gezelschap dat jarenlang wekelijks bijeengekomen was, viel geleidelijk uiteen.
Schoonderbeek ging er zelf ook niet meer naartoe: hij verhuisde in 1914 naar Putten, waar de Hervormde kerkenraad hem tot godsdienstonderwijzer had benoemd.
Tweede huwelijk
Hilligje Molenaar-Verduijn overleed op 23 november 1915, op 65-jarige leeftijd, aan suikerziekte. Haar man geloofde dat ze een goede ruil had mogen doen. Student J. Overduin schreef hem vanuit Yerseke: ‘Ik was jl. zaterdag in Kortgene en droomde die nacht dat ik op de begrafenis met u was, en op de vraag hoe het met u ging, blonk uw aangezicht van blijdschap en uw ziel was in de Heere zeer verheugd, en al die tijd dat ik bij u was, sprak ge met grote lof over des Heeren doen. Toen ik wakker werd, dacht ik: Zeker mijn zielsgunning geweest of was het een droom des Hemels? Ook in Kortgene deelde men in uw verlies, en laat dit uw ziele tot troost zijn, de ganse kerk bidt en zucht voor u: Heere, wilt Gij olie tot genezing doen afdruppen in die gewonde ziel.’
Kort daarna trouwde de 70-jarige Molenaar met zijn 22-jarige dienstbode, Hendrikje (Heintje) van Holland (1893-1974) uit Ede. ‘Het verwondert ons niet dat u tegenstand ondervindt van uw kinderen’, reageerde ds. R. Kok vanuit Aagtekerke op het bericht. ‘Misschien zijn er wel meer die u in deze weg tegenstaan. Wanneer u met deze zaak kunt komen voor het aangezicht des Heeren, zou ik niet graag uw tegenstander zijn.’
Ds. Fraanje en Pieter van der Bas uit Moordrecht vroegen Molenaar of hij niet beter wat kon wachten met hertrouwen, maar dat wilde hij niet. Ds. G. van Reenen, die sinds enkele weken in Gouda stond, sprak tijdens de trouwdienst op 9 februari 1916 over Genesis 25:1, over het huwelijk van Abraham met de veel jongere Ketura.
Met de meeste kinderen is de verhouding na enige tijd hersteld. In 1921 schreef een schoondochter: ‘Waarde Ouders’, hoewel haar tweede schoonmoeder jonger was dan zijzelf.
Verhuizingen
Eind 1916 verhuisde het echtpaar Molenaar naar boerderij De Peppel, ten noordoosten van Barneveld. Molenaar was ongeveer 40 jaar ambtsdrager geweest. In Barneveld heeft hij weleens kandidaat gestaan voor ouderling, maar hij is niet meer in het ambt gekomen. De Gereformeerde Gemeente was er vacant totdat in 1918 ds. J. Fraanje kwam. Dat was voor Molenaar een oude bekende, uit Goes.
Molenaar bleef in Barneveld kerken toen hij naar De Driesprong verhuisde, halverwege tussen Wekerom en Ede. Daar ging de 80-jarige boer nog een nieuw stuk grond ontginnen. Doordeweeks woonde hij Bijbellezingen in de Hervormde Kerk in Ede bij.
Zijn kinderen in het westen van het land hielden hem op de hoogte van hun wel en wee. Zo verhuisde zijn zoon Gerrit in november 1924 van Benthuizen naar Ouderkerk aan den IJssel. Hij had niet verwacht ooit uit Benthuizen weg te gaan, maar er was daar te weinig werk en van een winkel in Zoetermeer kreeg hij geen opdrachten meer. Omdat hij tot de Gereformeerde Gemeenten behoorde, werd hem afgeraden in Berkenwoude te gaan wonen. Toen werd hij kleermaker-barbier in Ouderkerk en had hij veel meer werk dan eerder. Zijn huis in Benthuizen verkocht hij aan zijn knecht.
Bemoedigd op het sterfbed
In de brieven die Molenaar bewaarde, ging het veelal over de geestelijke bevindingen van zijn vrienden. W. Kniep (1856-1951) uit Aalsmeer las wat Molenaar over zichzelf had geschreven: ‘Uw lieve Godsontmoetingen waar wij mee verblijd mogen zijn,’ schreef Kniep. ‘O, de Heere betoont maar dat Hij Zijn werk in ’t leven houdt in ’t klimmen der jaren.’
Kniep zocht de horloges uit die Molenaar zijn kinderen steevast op hun veertiende verjaardag gaf. Molenaar kreeg 27 kinderen: 15 uit zijn eerste, 12 uit zijn tweede huwelijk. Tussen de oudste en de jongste zat 61 jaar leeftijdsverschil. De eerste overleed in 1871; anno 2024 (dus 163 jaar later) is er nog één dochter in leven, in Canada, 95 jaar oud.
Van de twaalf kinderen uit het tweede huwelijk zijn er zes ouder dan 90 jaar geworden. Het jongste kind werd bijna zeven maanden na Molenaars overlijden geboren. Later kon over haar worden gezegd: ‘Ze had geen vader op de aarde, maar wel een Vader in de hemel.’
Toen Molenaar vanaf zijn sterfbed naar zijn jonge kinderen keek, zei hij (en het had hem bemoedigd): ‘De Heere is een Man der weduwen en een Vader der wezen.’ Die woorden haalden G. Hendriks van Warbij-van de Pol uit Lunteren (eerder weduwe van ds. C. Pieneman) en ds. W.C. Lamain ook aan in hun condoleancebriefjes.
In Scherpenzeel schreef ouderling B. Roest aan zijn vriend Floor de Kruijf in Werkhoven: ‘De oude Molenaar, 86 jaar, stervende, vlak en rijp voor de poorten der Heerlijkheid. Een man die met de vrouw (Roests langdurig zieke vrouw, LV) alles ondervond en ook een gefundeerd Christen is. Hij was vol van de hemel met God. Los van vrouw en kinderen, ja los van alles. Ps. 17 de laatste verzen, daar lag hij in. Ook gemeenschap met de hemelingen, vol van liefde, hij was al boven voor hij boven was. O, ik was ontroerd en verblijd tegelijk.’
Nadat Molenaar op 13 maart 1932 overleed, schreef Roest aan de weduwe: ‘Waarde Vriendin met uwe kinderen. Vrede! Het overlijden van uw geliefde man ontvangen. O, wat is hij gelukkig. (Het) was steeds bij hem zolang hij leefde, vooral zoals ik met ds. Kok hem zo zalig heb mogen aantreffen.’
Rust na onrust
Mevrouw Molenaar werd ook gecondoleerd door R. Dinger, de notaris uit Lunteren aan wie de notarisbank op de Goudsberg nog altijd herinnert. ‘Met grote bewondering heb ik steeds die krachtige figuur gadegeslagen, die niet ophield om voor de toekomst te zorgen en op een nieuw terrein zoveel schoons tot stand bracht’, schreef Dinger over Molenaar. ‘Een heerlijke troost dat hij is ingegaan in de rust die er overblijft voor het volk van God, waar hij zijn Koning eeuwig in Zijn schoonheid zal aanschouwen’, schreef ds. D.E.J. Hupkes uit Oosterwolde aan de weduwe.
In Utrecht lag Johannis van Vuuren (zie Oude Paden van juni 2023) op bed, nadat hij door een beroerte was getroffen. Hij kende Molenaar van jongs af aan. Zijn vrouw, Aartje Bos, schreef over Molenaar: ‘Hij zei eens tegen mijn man: Ik zal hier Gods raad uitdienen en dan ga ik weg.’ Nu had haar man gezegd: ‘Zo, is oude Piet Molenaar afgelost. Ik ben ook haastende.’ Van Vuuren overleed twee maanden later.
A. Bac had als diaken met Molenaar in de kerkenraad van Moerkapelle gezeten en was hem in 1909 als ouderling opgevolgd. In zijn condoleancebrief schreef hij over de onrust in Molenaars leven: ‘Van uw man en vader mogen we geloven dat hij nu in elk opzicht rusten mag, iets wat hier op aarde ook van hem zo weinig gevonden is. Zijn weg is geweest eene van veel arbeid en zorg, waarop ervaren wordt dat het uitnemendste is moeite en verdriet.’
Tijdens de drukbezochte begrafenis spraken ds. J. Fraanje, ds. R. Kok en W. Kniep. Heintje Molenaarvan Holland was 16 jaar getrouwd geweest. Ze was 42 jaar weduwe. Na de geboorte van haar jongste kind ontving ze een felicitatie van Jacobus Reupkes (1856-1933) uit Apeldoorn. Hij was daar de eerste ouderling van de Gereformeerde Gemeente geweest, maar had op 28 oktober 1921 zijn ambt neergelegd. Na zijn overlijden hield zijn tweede vrouw, Henderica Patijn, het contact met de weduwe Molenaar aan.
Molenaar had voor zijn nageslacht een belofte gekregen uit Psalm 37:25: ‘Ik ben jong geweest en ook ben ik oud geworden, maar heb niet den rechtvaardige verlaten gezien, noch zijn zaad zoekende brood.’ Zijn kleinzoon ds. P. Molenaar zei: ‘Daarbij leefde mijn grootmoeder, al leefde zij bekommerd. Ze is 81 jaar oud geworden. In haar leven heeft ze nooit een kind of kleinkind grafwaarts hoeven te dragen. Dit was voor haar altijd een wonder op grond van deze psalm.’
Ambtsdragers
Pieter Molenaar zong graag uit de psalmberijming van Datheen. Uit die berijming kreeg hij ook de belofte dat er uit zijn nageslacht in het ambt zouden dienen: ‘Uit hen zal altijd iemand komen voort, om de nakomers te leren Uw woord, Ende de goedigheid hoog geprezen, van U bewezen’ (Ps. 22:16).
Molenaar was ouderling in de Gereformeerde Gemeente te Gouda geweest. Daar werd 22 jaar later zijn schoonzoon L. Boer in datzelfde ambt bevestigd en opnieuw 22 jaar later werd ook kleinzoon P.A. Boer er ouderling. L. Boer was de schoonvader van de Hervormde ds. P.J.F. Lamens.
In 1901 was in het gezin van Molenaars dochter Cornelia een zoontje van vijf maanden overleden. Een jaar later stierf Cornelia zelf in het kraambed en dat was het middel tot bekering van haar zus Geertje. Cornelia’s weduwnaar, J. van der Spek, hertrouwde. Hij was later ouderling in de Gereformeerde Gemeente van Moerkapelle, net als vroeger zijn schoonvader Molenaar.
Ds. P. Molenaar, de oudste kleinzoon uit Molenaars tweede huwelijk, is sinds 1971 Hervormd predikant en zijn zoon ds. J.M. Molenaar vanaf 2010 eveneens.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2024
Oude Paden | 64 Pagina's