Jan Pieter Heije, De Dichter Van ‘De Zilvervloot’
Tijdsbeeld stond in het teken van verering roemrijk voorgeslacht
Het is waar en niet waar dat Jan Pieter Heije (1809- 1876) volkomen vergeten is. Als we aan Nederlanders vragen of ze Heije kennen, zal het antwoord vrijwel altijd ontkennend zijn. Als we dezelfde mensen vragen of ze het lied van de Zilvervloot kennen, zullen ze vrijwel direct “ja” zeggen. Dat het lied door Heije gemaakt is, zegt hun niets, maar het lied zingen ze mét de kinderen geregeld uit volle borst mee, misschien op Koningsdag bij de aubade.
Heije werd geboren in Amsterdam. Na het gymnasium studeerde hij medicijnen aan de Leidse universiteit. Omstreeks 1830 was hij betrokken bij ‘de strijd met de Belgen’. Pas daarna rondde hij de studie af en vestigde hij zich als arts in Amsterdam. Hij kreeg contact met enkele letterkundigen, Potgieter en Drost, maar de liefde kwam niet van twee kanten. Heije koos er daarna voor om zich vooral op het kind en op het volk te richten.
Kenmerkend voor de tijd waarin Heije leefde, was de poging het volk te laten zien hoe groot het voorgeslacht was. Daar konden de negentiendeeeuwers zich aan optrekken. De liedjes die wij over de Gouden Eeuw kennen, stammen vrijwel allemaal uit de negentiende eeuw. Het is voor de beoordeling goed dat scherp in het oog te houden.
Naar zee
Neem het bekende Naar zee: De jongens zíjn ferm en stoer, maar ze krijgen een berisping omdat ze niet naar zee gaan. Juist op zee is winst te behalen. Dat was toch gebleken in de Gouden Eeuw?
Een interessante uitdrukking is “van zessen klaar”. Deze uitdrukking verwijst naar paarden die vier goede benen en twee goede ogen hadden en daarmee prima toegerust waren tot werken. De uitdrukking in het lied betekent, dat de jongens een aansporing krijgen aan te pakken.
Wie dus ferm en stoer en welschapen is én van aanpakken weet, móet wel naar zee gaan, wat zinvol herhaald wordt. Na het berispen volgt het lokken: plezier maken, pit hebben, reizen, waaghals of vakman zijn, de hele wereld kennen, is dat niet aantrekkelijk?
Wie matroos is, zou eigenlijk de strijd moeten aangaan. Helaas (sic) is het zo weinig echt menens op zee. Wie echter bij de koopvaardij wil, kan op zee ook aan zijn trekken komen.
De vermaning, de aansporing en de keuze hebben effect. In het laatste couplet trekken onze jongens naar zee. Er blijven wel mensen achter met verdriet en ook mensen die flauwhartig zijn. Met de namen Jan Salie en Jan Courage verwijst Heije naar het beroemde boek van Potgieter, die met zijn Jan, Jannetje en hun jongste kind allegorisch liet zien dat er een geest van Jan Salie heerste in de Nederlanden. Men was futloos volgens hem.
Het Vlaggenlied
Jarenlang hebben Nederlanders op school het vlaggenlied moeten leren. Ook daarin wakkert Heije de vaderlandsliefde fors aan.
De kleuren zijn prachtig, de vlag is fier (personificatie) en krijgt bijna iets goddelijks (heilige), want ze representeert de deugden trouw, vroomheid en moed. Daarom kan het niet anders of de Nederlander móet vreugdevol reageren op het zien van deze vlag!
In het tweede couplet legt Heije nog eens fijntjes uit hoe het zit met die drie deugden. Blauw is inderdaad de kleur van de trouw. Rood is behalve de kleur der liefde ook die van macht en energie. Dat wit de kleur van de zuiverheid is, is algemeen bekend. Daarom kan Heije die gemakkelijk verbinden met vroomheid, hier zeer positief bedoeld. Vroom is het inderdaad om alles te verwachten van Gods zegen.
Het derde couplet is wat lastig opgebouwd. Met een conclusie dat die vlag gezien mag worden, zet Heije in. Daarna: laat de vlag onze bede weergeven. We vragen met de vlag om trouw, vroomheid en moed. De dichter spreekt de wens uit dat Nederland op zee en te land respect afdwingt bij andere volken. Stel je voor dat het ooit voorkomen zou de vlag te moeten strijken, dan zullen we haar opnieuw opheffen. Zelfs al kost het ons leven!
De Zilvervloot
Natuurlijk moet hier ook het allerbekendste lied van Heije genoemd worden: Een triomfantelijk lied van de Zilvervloot. Het refrein wordt herhaald, aan het eind gewijzigd.
Bovenstaand lied sluit goed aan op het eerste. De heldendaden van het voorgeslacht - in dit geval Piet Hein - moeten de negentiende-eeuwers inspireren. Het laatste couplet daagt de Nederlander uit: zou hij terugschrikken of zou hij aanvallen? In het refrein leert Heije zijn landgenoten het enig goede antwoord te geven.
Het religieuze lied
Sluiten we af met een religieus lied. Ook daarin wilde Heije het volk iets bijbrengen. Een gebed zoals Morgenzang moet je naar mijn idee vooral voorbeeldig lezen. Heije wil opvoeden. Het volk moet nazingen wat hij voorzingt.
Er is wel het besef van de bescherming van God in de afgelopen nacht, maar de ik-figuur spreekt de dank niet expliciet uit. Wel is er het ‘stralend oog’ waarmee de zon gezien wordt. Is de vermelding van ´berg en dal´ er omwille van het rijm? Zoveel bergen telt Nederland toch niet?
Bij het zien van zo veel zegeningen overal doet de ik-figuur de wens een lofzang te mogen zingen, waarna een gebed volgt om wat hij als belangrijkste ervaart: opgewekt en vroom te zijn, de deugd te betrachten en het kwaad na te laten, vertrouwend te zijn.
De dichter neemt een sprong. Zoals de nu begonnen dag eindigen zal, zal ook het leven eenmaal eindigen. Maar dan nóg zingt hij van harte. Hij kent immers het Morgenlicht.
Theologisch is er misschien wel wat af te dingen op het lied. De vergeving van zonden komt bijvoorbeeld niet ter sprake. Maar in een tijd zoals de achttiende eeuw met veel sociale ellende, is het toch wel opvallend dat de dichter zo’n blijde toon weet aan te slaan, een toon die in het mopperige Nederland van de eenentwintigste eeuw niet misstaan zou, maar nu ben ík aan het moraliseren.
Besluit
Het volk moet opgevoed worden. Literatuur kan daarbij helpen. De geschiedenis is grillig: enkele van de grote mannen zoals Potgieter zijn zeker bij het grote publiek vergeten en wie in de ogen van de grote literatoren van de negentiende eeuw niet meetelde, blijft bekend. Laat Heije niet met zijn naam bekend zijn, hij is het zeker met enkele ‘evergreens’.
Veel van de zeventiende eeuw kennen we via de negentiende-eeuwse spiegel. We moeten ons ervan bewust zijn dat dit geen zuivere spiegel is. Het kost wel wat moeite om de romantiserende kijk van negentiendeeeuwse literatoren te omzeilen. Dat is beslist nodig om een zuiverder blik te kunnen slaan op de Gouden Eeuw.
Naar zee
Ferme jongens, stoere knapen,
Foei! Hoe suffend staat ge daar!
Zijt ge dan niet welgeschapen,
Zijt ge niet van zessen klaar?
Schaam je, jongens, en ga mee
Naar de zee, naar de zee!
Dat ´s een leven van plezieren,
Dat ´s een leven van stavast,
Zo de wereld rond te zwieren
In het topje van de mast:
Thuis te zijn op iedre ree…
Kom ga mee, naar de zee!
Ben je een hachje… vaar ten oorlog
(’t Is helaas méest voor de grap)
´k Weet een allerbest kantoor nog
Als je wilt ter koopmanschap:
Maar, óf ge oorlog zoekt óf vree,
Alle twee vindt ge op zee.
Laat ze pruilen, laat ze druilen
Laat ze schuilen aan het strand;
Loop Jan Salie op zijn muilen
Jan Courage kiest het want:
Holla, bootsman! Alles ree?
Wij gaan mee naar de zee.
Vlaggenlied
o Schitt’rende kleuren van Nederlands vlag,
Wat wappert gij fier langs de vloed:
Hoe klopt ons het harte van vreugd en ontzag
Wanneer het uw banen begroet!
Ontplooi u, waai uit nu, bij nacht en bij dag,
Gij blijft ons het teken, o heilige vlag,
Van trouw en van vroomheid en moed!
Of is niet dat blauw, in zijn smetloze pracht,
Der trouw onzer vaad’ren gewijd?
Of tuigt niet dat rood van hun manlijke kracht
En moed, in zo menige strijd?
Of wijst niet die blankheid, zo rein en zo zacht,
Op vroomheid, die zegen van Gode verwacht:
De zegen, die énig gedijt?
Waai uit dan, o vlag! Zij een tolk onzer bee
Om trouw en om vroomheid en moed.
De wereld ontzie u op golven en ree....
Maar - daaldet gij ooit op de vloed -
Wij heffen uw wit uit de schuimende zee
En voeren naar ‘t blauw van de hemel u mee .. .
Al kleurt zich uw rood met ons bloed!
De Zilvervloot
Heb-je van de Zilveren Vloot wel gehoord,
De Zilveren Vloot van Spanje?
Die had er veel Spaanse matten aan boord
En appeltjes van Oranje!
REFREIN
Piet Hein, Piet Hein,
Zijn naam is klein,
Zijn daden bennen groot:
Die heeft gewonnen de Zilvervloot!
Zei toen niet Piet Hein, met een aalwaerig *) woord:
“Wel, jongetjes van Oranje,
Kom klim reis aan dit en dat Spaanse boord,
En rol me die mat van Spanje!”
Klommen niet de jongens als katten in ‘t want
En vochten ze niet als leeuwen?
Ze maakten de Spanjerds duchtig te schand,
Tot in Spanje klonk hun schreeuwen.
Kwam er nu nog eenmaal zo’n Zilveren Vloot,
Zeg, zou jelui nog zo kloppen?
Of zoudt gij u veilig en buiten schoot,
Maar stil in je hangmat stoppen?
REFREIN
“Wel, Neêrlands bloed
Heeft nog wel moed!
Al bennen we niet groot,
We zouden nog winnen een Zilvervloot!”
*) aalwaerig = ernstig-eenvoudig
Morgenzang
God, in Uw trouwe hoede en wacht
Heb ik gerust de ganse nacht,
En hef nu met een stralend oog
Mijn blik, naar ‘t zonlicht aan de boog.
Waarheen ik zie, langs berg en dal, ‘t Is zegen, zegen overal;
Zo stroom’ dan ook, met blij geluid,
Een lofgezang ten boezem uit.
Geef mij, o Heer, het grootste goed:
Een vrolijk hart, een vroom gemoed,
Een wil tot deugd, een schrik voor kwaad,
Een ziel, die zich op U verlaat.
Komt dan mijn uiterste avondstond,
Dan zing ik nog met hart en mond:
“Legg’ mij de dood ter ruste neer....
Ik ken Uw morgenlicht, o Heer!”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 2019
Protestants Nederland | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 2019
Protestants Nederland | 28 Pagina's