Kerk In Middeleeuwen Kende Bedrijvige ‘Zielenheilsmarkt’
Reformatie maakte korte metten met winstgevende handel
In de Middeleeuwen wierp de Roomse Kerk zich op als bemiddelaar voor het zielenheil van zijn leden. Het leidde tot een heuse ‘zielenheilsmarkt’ die de kerk geen windeieren legde. De Reformatie maakte er korte metten mee.
In deze bijdrage vraag ik aandacht voor het onlangs verschenen boek Rural salvation markets, medieval memoria in Dutch village parishes van historicus Kees Kuiken. Helaas is het boek niet in het Nederlands beschikbaar. Wat mij betreft verdient het zeker een vertaling.
In de Middeleeuwen was er sprake van wat historici een ‘memoriecultuur’ noemen. De kerk van Rome leerde toen het zogenaamde ‘vagevuur’. Dat was een plaats van loutering voordat men naar de hemel ging. Die vervelende wachttijd kon verkort worden als er voor je gebeden werd. De kerk bood daartoe haar diensten aan, tegen betaling. Bij priesters kon je ‘zielmissen’ bestellen. Dat waren speciale diensten voor het zielenheil van overledenen, veelal gecombineerd met grafbezoek.
De meest vermogende families hadden vaak zelf een priester in dienst, liefst verbonden aan een eigen altaar in de kerk. Daar werden wekelijks of nog vaker zielmissen opgedragen. Meestal bleef het beperkt tot een jaarlijkse voorbede of mis op de sterfdag van de overledene. Op Allerzielen werd voor alle overledenen gebeden.
Onderdeel leer
In de dertiende eeuw werd dit systeem onderdeel van de kerkelijke leer, waarna een opmars begon. Het was algemeen geaccepteerd van ongeveer de jaren 1370 tot ongeveer de jaren 1520, zelfs in kringen van de geestelijke hervormingsbewegingen die bekend werden onder de naam Moderne Devotie. Maar ook na 1550 kwam het nog wel voor. Er was in de zestiende eeuw –zeker plaatselijk– sprake van terughoudendheid om er afstand van te nemen.
Deze ‘zielenheilsmarkt’ (een uitdrukking van professor Hans Mol) was winstgevend voor de kerk. Er waren organisaties die zich er helemaal op toelegden. Zo was er in Den Bosch een vrome broederschap die dat deed. Men bood voor een paar stuivers herdenkingen aan. Die vonden viermaal per jaar plaats in de eigen kapel van deze Illustre Lieve Vrouwenbroederschap in de Sint-Janskerk van de stad. Dan baden de broeders voor het zielenheil van duizenden ‘buitenleden’ in hun boeken. Die buitenleden kregen als premie ieder jaar een kaars. Kuiken spreekt gekscherend over ‘zielenheil per postorder’.
In verschillende plaatsen bestaan nog steeds in de Middeleeuwen opgerichte stichtingen, die toen een eigen altaar hadden met een fonds waaruit de opleiding en de toelage van een eigen priester moesten worden betaald. Die stichtingen zijn in de loop der tijden meestal omgevormd tot studielenen. Veel meer middeleeuwers lieten
hun zielenheil jaarlijks verzorgen door hun parochiekerk. De priester noteerde die ‘jaargetijden’ meestal in de heiligenkalender vóór in zijn misboek. Als het er veel waren, legde de parochie een afzonderlijk memorieboek aan.
In ons land zijn een paar honderd middeleeuwse memorieboeken en andere van dergelijke ‘verjaardagskalenders’ bewaard gebleven. Sinds 2013 zijn ze te vinden op de landelijke website Medieval Memoria Online (MeMO) van de Universiteit Utrecht. Bij de Reformatie zijn veel van dit soort bronnen verloren geraakt. De meeste komen uit grote stads- of kloosterkerken. Kuiken heeft onderzoek naar dorpsparochies gedaan. Hij bracht de herdenkingen in 56 dorpen in kaart.
Voor Friesland zijn nog twee andere uitgaven, beide van de Fryske Akademy, te noemen. In 1994 verscheen Friese testamenten tot 1550. Daarin staan veel schenkingen aan kerken voor het zielenheil van de testateurs. In 2013 kwam De Beneficiaalboeken van Friesland, 1543 uit. De boeken vormen een register waarin de inkomsten van kerken en vrome privé-stichtingen in acht steden en vijfentwintig grietenijen staan. In dit verband moet opnieuw de naam van Mol genoemd worden. Hij ontdekte dat er onder codenamen als “ewich deel” veel memoriediensten in staan. Die diensten werden betaald uit de opbrengst (in natura of geld) van een stuk land dat aan de parochie, de pastorie of een privé-stichting was geschonken. Deze inkomsten moesten in 1543 worden opgegeven – Karel V wilde er belasting over heffen.
Kuiken brengt de diverse aspecten van de zielenheilsmarkt uitstekend in kaart, nadat hij in het inleidende hoofdstuk een overzicht van het materiaal (teksten en contexten) geboden heeft. Die aspecten zijn de economische, de sociale en de culturele kanten van het verschijnsel. Hier spreekt duidelijk de historicus met godsdienstwetenschappelijke belangstelling (Kuiken is in beide disciplines gepromoveerd). Natuurlijk zit er ook een theologische kant aan. Maar de sociale domineert bij hem.
Hij besluit het boek, met een variatie op de apostel Paulus in 1 Korintiërs 13: 13, met de opmerking dat er op het terrein van de zielenheilsmarkt geloof, vrees en loyaliteit waren. Natuurlijk had het fenomeen alles met het geloof te maken. Ook met vrees, en wel voor de dood, maar de grootste was toch wel de loyaliteit, aldus de auteur. Dan gaat het om “trouw van de levenden aan de doden.”
Zoals bekend, heeft de Reformatie korte metten gemaakt met de praktijken zoals Kuiken die in kaart gebracht heeft. In de 83ste van zijn 95 stellingen uit 1517 vraagt Luther: “(…) waarom blijven de dodenmissen en de jaarlijkse gedachtenisvieringen voor de overledenen nog bestaan en waarom geeft hij [de paus] de jaargelden die daarvoor gesticht werden niet terug of staat toe dat ze teruggenomen worden, als het toch niet juist is voor de al verlosten nog te bidden.”
In 1520 wijdt hij in Aan de christelijke edelen van de Duitse natie, over het herstel van de christelijke stand een hele paragraaf aan de kwestie. Daarin stelt hij dat de diverse missen ter nagedachtenis van overledenen geheel moeten worden afgeschaft of in ieder geval worden verminderd. De tekst spreekt over “Jartag” (jaarlijkse mis op sterfdag overledene), “begencknis” (begrafenismis) en “seel messen” (algemene term: missen voor overledenen).
Luther vindt dat ze verworden zijn tot niets anders dan een schijnvertoning, waarmee God zeer vertoornd wordt. “Het enige doel ervan is namelijk geld, vreten en zuipen.” Hij vervolgt: “Hoe zou God behagen kunnen hebben in die ellendige dodenwaken en missen, wanneer ze op een beroerde manier worden afgeraffeld, in plaats van te worden gelezen of gebeden? En als ze wel worden gebeden, dan gebeurt dat niet vrijwillig, uit liefde tot God, maar vanwege het geld, als aangenomen werk.”
Het heeft er veel van dat het Luther hier vooral gaat om het liturgische en financiële kader waarin de zielenmissen opgedragen werden. Wat dat laatste betreft, inderdaad: de Kerk van de Middeleeuwen kende een bedrijvige ‘zielenheilsmarkt’.
Ontleend aan
Kees Kuiken, ‘Trouw aan dode dorpsgenoten’, in: Fryslân 26 (2020) nr. 1, p. 18-20; Kees Kuiken, Rural salvation markets, medieval memoria in Dutch village parishes (Groningen/ Wageningen), deel 49 in de reeks Historia Agricultura.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 2020
Protestants Nederland | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 2020
Protestants Nederland | 24 Pagina's