Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Evolutionisme En Creationisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Evolutionisme En Creationisme

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

A Aanwijzingen voor het: gebruik

- Het gaat in deze schets om een moeilijke materie. Probeer het zo eenvoudig mogelijk te houden, door veel voorbeelden te noemen om zo alle leden erbij te betrekken.

Het is een belangrijk onderwerp dat nog steeds niets aan actualiteit heeft ingeboet. Vooral middelbare scholieren krijgen met deze materie te maken.

- In deze schets zijn enkele facetten van de evolutietheorie en het creationisme naar voren gebracht. Het is een greep uit vele. In de vermelde literatuur is uitvoeriger informatie te verkrijgen.

- Benadruk dat de evolutietheorie niet wetenschappelijk bewezen is, doordat vele vragen onbeantwoord blijven, en dat het evolutionisme een levensbeschouwing is die een sterke afkeer heeft van het scheppingsgeloof.

- Stel tevens duidelijk dat het creationisme niet mag dienen tot bevestiging van de stelling: de Bijbel heeft toch gelijk. Dit houdt tevens in dat we in discussies de wetenschappelijke argumenten van de creationisten niet mogen gebruiken om de waarheid van de bijbelse gegevens te bewijzen, maar wel om de evolutiegedachte te weerleggen.

Laat vooral duidelijk uitkomen dat we ons ten allen tijde moeten buigen voor het onfeilbare Woord van God, ook voor hetgeen dat Woord ons openbaart omtrent de wording en het zijn van de kosmos.

- Het onderwerp kan gesplitst worden in drie onderdelen die eventueel door verschillende inleiders gehouden kunnen worden:

- schepping

- evolutionisme

- creationisme

B Evolutionisme

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de evolutietheorie en het evolutionisme.

De evolutietheorie streeft ernaar om een verklaring te geven voor het ontstaan van de wereld en de ontwikkeling van de lagere levensvormen tot hogere in een tijdsbestek van miljoenen jaren. Het evolutionisme is een levensbeschouwing die gebaseerd is op het geloof in een algemene evolutie. Willen we kunnen spreken over het evolutionisme, dan zal eerst moeten worden ingegaan op de evolutietheorie.

De naam die ten nauwste verbonden is met de evolutiegedachte is die van Charles Darwin (1809-1882). Deze man studeerde aanvankelijk theologie, maar later kreeg hij belangstelling voor de natuurwetenschappen. Hij maakte van 1831-1836 een onderzoekingstocht naar Zuid Amerika en de eilanden in de Grote Oceaan met het schip de Beagle. Zijn resultaten legde hij vast in het boek "Over het ontstaan der soorten door middel van natuurlijke selectie". Het verscheen in 1859.

Wat leerde Darwin?

Hij stelde dat binnen een soort (dit is een verzameling levende organismen - planten of dieren - die sterk overeenkomen in de kenmerken van hun bouw en die onderling kunnen kruisen en daarbij vruchtbare nakomelingen geven) geen twee individuen gelijk zijn. Door uiterlijke omstandigheden zoals voedselschaarste, koude, hitte, droogte, vochtigheid en ziekten, kunnen bepaalde variaties binnen een soort verminderde levenskansen krijgen en andere juist gunstiger. Zo voltrekt zich de z.g. natuurlijke selectie: dieren die het best aan de levensomstandigheden zijn aangepast overleven, anderen sterven uit. Bij langdurige herhaling van deze selectie ontstaan dan nieuwe soorten. Alle soorten zouden op deze manier uit elkaar ontstaan zijn. Dus in de loop van miljoenen jaren zijn b.v. uit kikkers muizen en uit muizen apen en uit apen mensen ontstaan.

De theorie van Darwin is in wetenschappelijk opzicht niet zo opzienbarend. Reeds vóór Darwin was de evolutiegedachte bij biologen en filosofen wijd verbreid. Het is echter Darwin geweest die deze systematisch heeft uitgewerkt en hij meende zijn beweringen met een behoorlijke hoeveelheid feitenmateriaal te kunnen staven. De theorie van Darwin heeft in de loop der jaren wel uitbreiding en wijzigingen ondergaan, maar de grondgedachten zijn dezelfde / gebleven. Het is niet verwonderlijk dat bijbelgetrouwe christenen de evolutiegedachte van Darwin verwierpen, omdat ze zagen dat dit een directe ontkenning was van de bijbelse gegevens. Darwins ideeën hebben dan ook tot felle theologische discussies geleid.

Waarom vond de theorie van Darwin zoveel aanhang?

Vooral tengevolge van de ontwikkeling van de natuurwetenschappen (Newton) meende de mens van de 18e en 19e eeuw alles met zijn verstand te kunnen verklaren in termen van oorzaak en gevolg. De menselijke rede triomfeerde . Het was de tijd van de Verlichting. De rede werd vergoddelijkt. Alles wat niet vatbaar was voor menselijke rede (het verstand) werd minachtend verworpen. Het zal duidelijk zijn dat ook het geloof in de schepping en in de bijbelse wonderen door de mens van de Verlichting werd geminacht.

De verlichte mens zocht een alternatief voor het scheppingsgeloof. Hij wilde dit echter een wetenschappelijke fundering geven. Verschillende mensen hebben dit geprobeerd, onder wie Charles Lyell en Maltus. De grondgedachten waren dat alles zeer geleidelijk in een langdurig ontwikkelingsproces is ontstaan, zonder dat daarbij een persoonlijke God is betrokken. Bij dit proces wordt er een strijd om het bestaan gevoerd, waarbij de het beste aan de omgeving aangepaste en sterkste individuen deze strijd overwinnen. Tot een bevredigende verklaring kwam het echter niet.

Het zou ook zo gezegd kunnen worden: de verlichte mens snakte naar een wetenschappelijke theorie om het scheppingsgeloof te kunnen weerleggen en om zijn modern levensbesef te funderen. Deze theorie meende hij verkregen te hebben in de evolutietheorie van Charles Darwin.

De ideeën van Darwin -ook wel het Darwinisme genoemd- reikten verder dan de biologie. Ze werden ook algemeen geldig verklaard op het terrein van de economie en politiek: het z.g. sociaal-darwinisme.

Bij de voorbeelden die we hiervan geven moeten de grondgedachten van Darwin goed voor ogen worden gehouden: de harde strijd om het bestaan en de overleving van de sterksten.

De sociologen en politici ontleenden aan Darwin de gedachte van de onderlinge wedijver. De mens neemt immers deel aan de grote strijd om het bestaan. Hij strijdt tegen andere organismen, zoals b.v. tegen ziekteverwekkers. Hierbij zij opgemerkt dat in die tijd de franse geleerde Pasteur en zijn collega's bezig waren met het onderzoek naar micro-organismen (o.a. bacterieën). De wetenschap geeft de mens wapens in die strijd.

De westeuropese middenstanders, die het voor de wind was gegaan, vonden in Darwins theorie een fundering voor hun burgermansopvattingen: alles is erop gericht om de vlijtige, intelligente, harde werkers te belonen en de domme, verkwistende luiaards, die op de liefdadigheid steunden, te bestraffen. Bovenal liet de burgerman van die tijd zich door Darwin bevestigen, dat de armen arm waren omdat ze nu eenmaal ongeschikt waren voor de levensstrijd. Er werd als volgt geredeneerd: iemand die niet genoeg kan verdienen om in zijn eigen onderhoud te voorzien, kan beter sterven; in de natuur sterven immers de organismen die zichzelf niet kunnen voeden ook uit. Dit is bovendien nog tot groter voordeel van de soort in haar geheel: zo ontstaat er een beter ras. De Engelsman Herbert Spencer (1820-1903), een vurig aanhanger van de evolutietheorie, vatte het als volgt samen: "Ook voor de mens geldt de wet volgens welke de soort zich handhaaft evenals voor alle wezens, dat de volwassen individuen, die het best aan hun bestaansvoorwaarden voldoen, er het best aan toe zijn en zij die daar het slechtst aan voldoen, er het slechtst aan toe zijn.... Overal in de natuur zien we een strenge tucht heersen, die juist doordat zij wreed schijnt zo genadig is." Hieruit blijkt dat de evolutiegedachte in de wetenschap goed aansloeg bij het modern optimistisch levensbesef van de 19eeeuuse mens.

Prof. dr. R. Hooykaas drukt het in zijn boek "Geschiedenis der Natuurwetenschappen" als volgt uit: "Darwins opvatting dat de levende natuur uit een collectie individuen bestaat, die ieder hun eigen egoïstische strijd om het bestaan voeren, had een parallel in het 19e eeuwse liberalisme, dat geen wetten wilde laten maken die de vrijheid van de burger belemmeren. Het liberalisme predikte de vrije concurrentie; het darwinisme scheen er de natuurwetenschappelijke basis aan te geven. Voor de marxisten was aantrekkelijk, dat het darwinisme de uitwendige omgeving als doorslaggevende factor in de menselijke ontwikkeling erkende.

De imperialisten zagen er het recht van de sterksten door bevestigd; rassentheoretici ontleenden er het recht op heerschappij van de superieure rassen aan." Wat dit laatste betreft zij opgemerkt, dat Hitler de grondgedachte over de Übermensch heeft overgenomen van de filosoof Nietzche. Dit is ontaard in een poging om het joodse ras uit te roeien .

Uit het bovenstaande volgt dat de verlichte mens zijn levensbeschouwing(het evolutionisme) g ron dde op een wetenschappelijke theorie: de evolutieleer.

Door de verdere ontwikkeling van de natuurwetenschap en de techniek is het secularisatieproces alleen nog maar toegenomen. Alles is gevangen in evolutieschema's.

De wetenschap is ontwikkeling; geen stilstand, maar vooruitgang: veelal echter een vooruitgang zonder God. Zo ontstaat een leven waarin de vooruitgang van de wetenschap en techniek het leven bepaalt en beheerst. Voor God is geen plaats meer. Dat is achteruitqano. Wat van de hoge God afvalt, moet vallen!

Hoe denkt men zich thans het onstaan van het leven in?

Lange tijd hebben velen geloofd in de spontane generatie, d.w.z. het plotseling spontaan ontstaan van een levend organisme uit dood materiaal. Deze gedachte is afkomstig van de griekse (heidensel) filosoof Aristoteles (ca. 350 v. Chr.). Op deze wijze zouden palingen uit modder en luizen en vliegen uit rottend vlees ontstaan zijn. Ook in ons land heeft men dit lang geloofd. Vooral heeft hiertoe bijgedragen het verhaal van een zekere Van Helmont(ca. 1600), die beweerde dat muizen ontstonden door een vuil naar transpiratie ruikend hemd enige weken in een zak met tarwekorrels te leggen. Tegenwoordig gelooft niemand daar nog in.

Een russisch geleerde heeft in de jaren 20 gesteld -zonder het te bewijzen- dat wanneer men een mengsel van eenvoudige gassen blootstelt aan electrische ontladingen (overspringen van een vonk, bliksem) er stoffen ontstaan, die gerekend worden tot de fundamentele bouwstoffen van levende organismen. Het is de amerikaanse geleerde Miller geweest die dit in 1953 proefondervindelijk bevestigd heeft. Op basis van dit waargenomen feit komt men tot de volgende veronderstelling wat betreft het ontstaan van het leven. Heel lang geleden bestond de dampkring uit dit mengsel van eenvoudige gassen (het oergas). Doordat nu bliksemstralen vielen op dit oergas ontstonden de bouwstenen voor de levende cellen. Gedurende het verloop van miljoenen jaren zouden deze bouwstenen aan elkaar gekoppeld zijn, waardoor de oercellen ontstonden. Deze zouden zich weer in een tijdsbestek van miljoenen jaren tot hogere levensvormen ontwikkeld hebben.

Hier zijn nogal wat vraagtekens te plaatsen. Waar komen de ontladingen en het oergas vandaan? Hoe kan men ooit bewijzen dat de omstandigheden zo zijn geweest als men nu veronderstelt? In dit verband kan opgemerkt worden, dat de schepping een wonder is, een eenmalige gebeurtenis waarbij geen mens aanwezig was. De enige betrouwbare informatie over het ontstaan van de kosmos en het leven daarin, wordt ons gegeven door de Schepper Zelf in Zijn onfeilbaar Woord.

De bewering dat het ontstaan van het leven zoals de evolutietheorie dat stelt, wetenschappelijker en betrouwbaarder is dan het bijbels scheppingsgegeven, is ongegrond. Dit evolutiemodel moet men óók geloven.

Thans weet men dat de levende cel verbijsterend gecompliceerd is opgebouwd. Bekwame wiskundigen hebben aangetoond dat deze cellen nooit gevormd kunnen zijn door toevallige koppeling van eenvoudige moleculen.

We kunnen stellen dat deze z.g. wetenschappelijke verklaring iedere bewijsgrond mist. Prof. dr. R. Hooykaas, tot voor kort hoogleraar in de geschiedenis van de natuurwetenschappen, noemt de spontane wording van levende organismen uit dode stof, volstrekt onwetenschappelijk en een onbeholpen poging om God op z.g. wetenschappelijke wijze uit de wereld weg te verklaren. Deze veronderstelling is dan ook eerder gebaseerd op een afkeer van het scheppingsgeloof, dan op wetenschappelijk vaststaande feiten.

Is het ontstaan van de ene soort uit de andere nu bewezen?

Eerst moet worden opgemerkt dat er onderscheid gemaakt wordt tussen de micro-evolutie en de macro-evolutie.

De micro-evolutie heeft betrekking op kleinere of grotere veranderingen, die zich binnen een bepaalde soort (plant of dier) hebben voltrokken en nog voltrekken. Dat deze veranderingen kunnen plaatsvinden staat vast, alleen het woord micro-evolutie is misleidend.

Onder macro-evolutie wordt verstaan het ontstaan van de ene soort uit een andere reeds bestaande soort in de loop van miljoenen jaren. De hogere ontwikkelde vormen hebben zich uit de eenvoudige vormen van leven ontwikkeld. De problemen liggen niet bij de microevolutie, maar bij de macro-evolutie.

Om de vraag over de juistheid van de macro-evolutie te beantwoorden moeten we nagaan of de erfelijksleer (genetica) en/of de gevonden fossielen -versteende resten van planten en dieren- hiervoor duidelijke aanwijzingen geven.

De erfelijksleer

Wanneer er binnen een soort een biologische verandering optreedt (bv. uiterlijk waarneembaar), dan moet dat een gevolg zijn van een verandering van de erfelijke eigenschappen. Deze erfelijke eigenschappen liggen in hoofdzaak opgeslagen in de genen. Dit zijn zeer ingewikkelde moleculen in de kernen van de lichaams- en voortplantingscellen.

Door allerlei invloeden van buitenaf kunnen genen willekeurige veranderingen ondergaan (mutaties). Als gevolg van deze mutaties verandert ook het uiterlijk, waardoor er binnen een bepaalde soort variaties kunnen optreden (micro-evolutie), maar dit betekent allerminst dat zo'n soort zich heeft ontwikkeld tot een hogere soort (macro-evolutie).

Een mutatie is een plotseling optredende erfelijke verandering in de (uiterlijk zichtbare) eigenschappen van een individu. Een opmerkelijk voorbeeld hiervan zijn de verschillende soorten insekten, die tegen allerlei vergiften weerstand hebben. Toen men pas insektenbestrijdingsmiddelen gebruikte, nam het aantal insekten snel af. Na enkele jaren herstelden ze zich weer en ondervonden kennelijk geen nadeel meer van de vergiften. Deze insekten hebben zich aangepast aan een veranderd (vergiftigd) milieu: niet door gewenning, maar door verandering van overerfbare eigenschappen.

Vroeger kwamen deze mutaties ook wel eens voor, maar toen hadden de insekten geen profijt van deze nieuwe eigenschap (er waren geen bestrijdingsmiddelen). Tegenwoordig sterven alle insekten uit die geen weerstand hebben. Alleen de dieren die wel weerstand bezitten blijven in leven. Uit deze (oorspronkelijk enkele) dieren ontstaat na verloop van tijd weer een groot aantal insekten, waarop het vergift geen invloed heeft. Door deze mutaties ontstaan binnen één soort variaties, maar het blijft dezelfde soort (microevolutie). Er zou sprake zijn van macro-evolutie als b.v. uit een vlinder door mutatie een kikker ontstaat.

In de Standaard Encyclopedie staat:"de vooropgestelde hypothesen (vooronderstellingen) van de genetische (erfelijke) aanleg kunnen in feite niet bewezen worden. Ook blijft onverklaard de oorzaak van het overwegend stijgend verloop (van lage naar hogere organismen) van de evolutie".

Onze conclusie is dan ook dat in de biologie geen mechanisme bekend is dat aandrijft tot verandering van de soort, maar dat de natuur er juist naar streeft om zoveel mogelijk te blijven wat zij is.

De fossielen

De paleontologie (leer van de uitgestorven organismen) houdt zich bezig met de bestudering van fossielen. Dit zijn versteende resten van planten en dieren, die gevonden worden in de verschillende aardlagen. Volgens de evolutietheorie zijn deze aardlagen in de loop van miljoenen jaren geleidelijk ontstaan(net zoals vandaag ontstaat: nieuw slib op een oudere laag (actualiteitsprincipe of uniformitarisme). In de oudste - dus de onderste aardlagen - vindt men de eenvoudigste fossiele organismen en in de hogere - dus jongere - aardlagen naast eenvoudige lagere fossiele organismen eveneens meer ingewikkelde hogere fossiele organismen. Al deze fossielen houdende lagen omspannen, naar men zegt een periode van 600 miljoen jaar.

Nu zou men dus verwachten dat men aan de hand van de gevonden fossielen -gaande van de oudste aardlagen naar de jongste- een ontwikkeling moet opmerken van lagere organismen naar hogere, waarbij dan ook tevens de overgangsvormen zouden moeten gevonden worden. Het blijkt echter dat bijna overal op aarde de lagen niet in volgorde van ouderdom boven elkaar liggen. Ook blijkt dat in de lagen die men als de oudste beschouwt, niet alleen eenvoudige organismen(bv. varens) gevonden worden, maar dat alle hoofdafdelingen behalve de gewervelde dieren vertegenwoordigd zijn. Deze verschij- nen in de volgende lagen, echter zonder aanwijsbare tussenvormen (de missing links, de ontbrekende schakels).

Dat aardlagen in de loop van miljoenen jaren geleidelijk zijn gevormd, wordt bv. tegengesproken door het argument dat er aardlagen zijn gevonden, waarin boomstronken dwars door verschillende lagen heen steken. Dat de vorming van deze lagen snel moet zijn geschied kan worden afgeleid uit het feit dat deze stronken verrot zouden zijn indien deze gedurende een lange tijd aan de lucht en vocht zouden zijn blootgesteld. Trouwens de vorming van fossielen kan alleen plaatsvinden indien het betreffende organisme snel bedolven wordt, zodat rotting wordt tegengegaan.

Als klassiek "bewijs" voor de evolutie wordt genoemd de reeks fossiele paarden, die afgebeeld staan in het natuurhistorisch museum in New York. Deze reeks begint met een klein dier dat vijf tenen aan elke voet heeft. Elk volgend dier is weer groter dan het voorgaande, terwijl eveneens het aantal tenen geleidelijk afneemt, totdat uiteindelijk de middelste teen overblijft, die we nu kennen als de paardenhoef.

Nu dient te worden opgemerkt dat deze fossielen afkomstig zijn uit alle delen van de wereld, zodat de waarschijnlijkheid dat deze dieren zich uit elkaar ontwikkeld hebben erg klein is. Tevens geldt: het paard is paard gebleven, zodat de overgang naar een andere soort niet is aangetoond.

Dit paardenverhaal is daarom geen bewijs voor de evolutie. Volgens de evolutietheorie waren de dinosauriërs (enorme pre-historische monsters) reeds 70 miljoen naar uitgestorven toen de mens op aarde leefde. In Amerika zijn echter in bepaalde aardlagen voetafdrukken van mensen naast die van dinosauriërs aangetroffen, wat door deskundige geologen na nauwkeurig onderzoek is vastgesteld. Dat dit een vernietigend argument tegen de evolutietheorie is hoeft nauwelijks betoog.

Tenslotte willen we nog opmerken dat de juistheid van de vooronderstellingen waarop de ouderdomsbepalingen zijn gebaseerd, door gezaghebbende geleerden in twijfel worden getrokken.

Een kritische benadering is noodzakelijk

De hierboven genoemde zaken geven voldoende aanleiding om de evolutietheorie zeer kritisch te benaderen. Niet alleen principieel, ook wat betreft haar wetenschappelijke geldigheid (zie ir. J. v. d. Graaf: Evolutie en geloof).

Prof. Hooykaas drukt dit als volgt uit:

"Veel wat voor wetenschap doorgaat is in feite een antichristelijk geloof dat leidt tot een antichristelijke moraal en waartegen we niet alleen in naam van het christelijk geloof, maar ook in naam van de ware natuurwetenschap moeten protesteren . Ongemerkt kan men terecht komen np het drijfzand van menselijke meningen en opvattingen, die worden gebracht onder een schijnbare wetenschappelijke argumentatie."

Het natuurwetenschappelijk bewijs voor de evolutietheorie ontbreekt, zodat deze niet anders is dan een geloof dat beleden wordt door evolutionisten.

Terugkomend op het evolutionisme kan gezegd u/orden dat dit een levensbeschouwing is, die gebaseerd is op het geloof in een zelfstandige en wetmatige ontwikkeling der dingen en die de schepping, onderhouding en regering van de kosmos door God, verwerpt. Het zal duidelijk zijn dat het scheppingsgeloof en het evolutionisme lijnrecht tegenover elkaar staan. Hier is sprake van een conflict tussen twee levensbeschouwingen en niet tussen geloof en natuurwetenschap. Het evolutionisme is niet wetenschappelijker dan het geloof in de schepping.

Het is zeer betreurenswaardig dat hoogleraren van de Vrije Universiteit -zoals prof. dr. Lever- de evolutietheorie aanhangen en verdedigen. En dat terwijl de stichter van de V.U. dr. A. Kuyper in de eerste zin van zijn rectorale rede, getiteld "Evolutie", gehouden op 22 oktober 1898 zei: "onze eeuw sterft weg onder de hypnose van het evolutie-dogma".

Dat deze ontwikkeling aan de V.U. niet beperkt is gebleven tot de biologie, maar ook heeft doorgewerkt in de theologie, getuigen de geschriften van prof. dr. H.M. Kuitert. Immers toen prof. Lever zijn boekje "Waar blijven we?" schreef, deed prof. Kuitert zijn werkje "Verstaat ge wat ge leest?" het licht zien.

Voert Lever in het eerstgenoemde boekje een pleidooi voor de aanvaarding van de evolutietheorie, in het laatstgenoemde werkje geeft Kuitert een uiteenzetting van de scheppingsgeschiedenis die lijnrecht staat tegenover de wijze waarop de Bijbel en de belijdenisgeschriften daarover spreken.

De Schrift moet buigen voor een "valselijk genaamde" wetenschap, die bij nader onderzoek niet meer dan een levensbeschouwing blijkt te zijn.

De Bijbel is dan niet meer gezaghebbend Woord van God, ook niet ten aanzien van de schepping, maar een inspiratiebron voor het menselijk handelen. Zo heeft de evolutietheorie -onder de schijn van wetenschap- haar duizenden verslagen, ook onder jongeren die onder Gods Woord zijn opgegroeid.

C Creationisme

In de V.S. is een groep bijbelgetrouwe geleerden die de evolutietheorie krachtig bestrijden. Enkele namen: Rehwinkel, Morris, en Whitelaw.

In Nederland wordt aan hun wetenschappelijk werk bekendheid gegeven door o.a. Dr. W.J. Ouweneel, die reeds verschillende boeken en een aanzienlijk aantal artikelen op zijn naam heeft staan. Deze wetenschapsbeoefenaren gaan ervan uit dat God alles in zes dagen geschapen heeft (gecreëerd; creationisme)en zij aanvaarden de Bijbel als het onfeilbare Woord van God.

Zij proberen de gevonden resultaten -b.v. de vondsten van bepaalde fossielen- te verklaren aan de hand van bijbelse gegevens, zoals de zondvloed. Nu kunnen verschillende feiten op bevredigende wijze verklaard worden door het bijbelse gegeven van de zondvloed als uitgangspunt te kiezen. Toch ontkomt ook de creationist er niet aan om uit te gaan van bepaalde vooronderstellingen, zaken die niet bewezen kunnen worden.

Ondanks veel waardering voor hun werk, moeten we ook kritisch staan tegenover bepaalde uitspraken van de creationisten. Uit hun werk kunnen we leren dat er andere verklaringen dan die de evolutietheorie geeft, kunnen gegeven worden voor dezelfde verschijnselen.

We zien dus dat de evolutionist en de creationist op basis van dezelfde feiten (bepaalde vondsten) tot totaal verschillende theorieën komen.De ene theorie staat haaks op de bijbelse gegevens, terwijl de andere niet met de Bijbel in strijd is. Hieruit blijkt duidelijk, dat bij de opbouw van een theorie de levensbeschouwing van de onderzoeker een beslissende factor is.

Hoewel we zeer afwijzend moeten staan tegenover de evolutietheorie moeten we ons niet laten verleiden kritiekloos te kiezen voor het creationisme, omdat het niet in strijd is met de bijbelse gegevens. Het gevaar dat bij het creationisme dreigt is, dat het zich gemakkelijk laat lenen tot een vermenging van geloof en wetenschap. Geloof en wetenschap zijn twee volkomen anderssoortige zaken. Het geloof richt zich op zaken die men niet ziet (Hebr. 11:1), terwijl met name de natuurwetenschap zich uitsluitend richt op zaken die men wél ziet, eventueel met behulp van instrumenten.

De creationist tracht b.v. op basis van gevonden fossielen de beschrijven hoe de beher.oth (Job 40:10) eruit heeft gezien, of hij probeert een verklaring te geven voor het feit dat na de zondvloed de nensen minder oud werden dan vóór de zondvloed. Dat men hier van een bepaalde vooronderstelling uitgaat, behoeft nauwelijks betoog.

Hoewel de creationisten het niet altijd direct zullen toegeven, kan toch gesteld worden dat zij in bepaalde gevallen de waarheid (het gezag) van de Bijbel mede door wetenschappelijke argumenten willen funderen. In dit geval gaat de menselijke rede dienen om het gezag en de waarheid van de Schrift meer geloofwaardigheid te geven. De goeden niet tena gesproken.

De schepping en de andere wonderen zijn nooit wetenschappelijk te verklaren, omdat dit eenmalige gebeurtenissen zijn en dus niet herhaalbaar.

Hier zijn we niet meer op het terrein van de wetenschap, maar op dat van het geloof.

In Hebr. 11:2 staat: "door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden."

Er kan gezegd worden dat de Bijbel ons omtrent de geschapen werkelijkheid een stuk informatie geeft, die geen enkele tak van de wetenschap ons bieden kan. In Gods Woord wordt de schepping, de onderhouding en de regering van de wereld door God, bezongen, alsmede ook de wonderen die Hij heeft verricht.

Als creationisme synoniem is met bewijzen dat de Bijbel gelijk heeft, dan is het een zelfde vorm van ongeloof als het evolutionisme en is de naam creationisme (geloven in de bijbelse schepping) onjuist. Is het echter synoniem met uitgaan van het bijbelse geloof in de schepping bij het natuurwetenschappelijk onderzoek, dan is het geheel legitiem.

G Gespreksvragen

1. Hoe zou het komen dat de evolutietheorie zoveel aanhangers heeft?

2. Er zijn mensen o.a. Prof. Dr. J. Lever die stellen dat God de wereld geschapen heeft met de mogelijkheid tot evolutie. Zij zien in de evolutie de hand van God. Mogen we deze opvatting delen of moeten we deze verwerpen, omdat dit een soort compromis is tussen de bijbelse gegevens en de wetenschap?

3. Kunnen we wetenschapsbeoefening beschouwen als een opdracht van God?

4. Op welke wijze moeten we wetenschap beoefenen?

5. Is het christelijk geloof een belemmering bij wetenschapsbeoefening?

6. Waaraan ontleent de Heilige Schrift haar gezag? En de wetenschap?

7. Is het wel de moeite waard om ons zo intensief met de evolutietheorie bezig te houden, of moet/mag iedereen er maar van denken wat hij/zij wil?

8. Mag de Bijbel beschouwd worden als een boek, waarin feitelijke gegevens te vinden zijn, die voor de wetenschap bruikbaar zijn?

E Literatuur

- dr. W.J. Ouweneel, Wat is het nu: schepping of evolutie? Winschoten, 1974

- dr. W.J. Ouweneel, Vraag het de aarde eens, Middelharnis, 1977

- dr. W.J. Ouweneel, De ark in de branding, Amsterdam, 1976

x - dr. W.J. Ouweneel, Jeugd in een stervende eeuw, Amsterdam,1977

* - ir. J. van der Graaf e.a., Evolutie en geloof, Nijkerk, z.j.

- ir. J. van der Graaf, Te midden van tijdgenoten en geestverwanten, Nijkerk, z.j.

- D.J. Couvée, Mag het?, Amsterdam, 1972

- B.C. Nelson, Naar hun aard, Amsterdam 1972

- H.M. Morris, De evolutieleer, een theorie op haar retour, Groningen z.j.

x - drs. J.A. van Delden, Schepping of Evolutie?, Goes, 1977

* - drs. J.A. van Delden, Schepping en Wetenwchap, Amsterdam, 1977

- Elseviers Wereldgeschiedenis, Amsterdam, 1952. (x = vrij moeilijk)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

Salvo | 68 Pagina's

Evolutionisme En Creationisme

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

Salvo | 68 Pagina's