Oren, ogen, puntje van je neus
”Het ene jaar maak ik meer neuzen, het andere jaar meer oren”, vertelt ir. Joan Saridin (44), alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Tien jaar geleden ruilde ze een carrière als architect in voor het laboratorium van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Als anaplastoloog maakt ze dagelijks protheses voor mensen die een neus, oor, of oog kwijtraakten. ”Als een oog maar iets scheef is, loens je ineens.”
Een tussendeur scheidt het ‘schone’ patiëntengedeelte van het enigszins chaotische laboratorium. Hoewel werkplaats een betere benaming is voor de kleine ruimte met tientallen vakjes, laatjes, boortjes en beiteltjes. Een rek met gipsen tandprotheses grijnst de bezoekers aan. „Dat zijn de harde, kunststof protheses. Die zijn van mijn collega”, wijst Saridin. Ze stalt een aantal oren uit in verschillende bouwfasen en pakt een neus uit een lade. „Ik houd mij bezig met de zachte delen van het gezicht.”
WAT HOUDT UW WERK PRECIES IN?
„Anaplastologie staat voor aangezichtsprothetiek. Ik maak alle epitheses, dat zijn zachte protheses om zacht weefsel en huid te vervangen. Tachtig procent van mijn patiënten is oncologiepatiënt. We zijn nu in het hoofd-halsgedeelte van het Erasmus, waar iedereen die een tumor heeft in dat gedeelte van het lichaam, onder behandeling is.”
WAS DIT ALTIJD AL UW DROOMBAAN?
„Nee, helemaal niet! Tandtechniek interesseerde mij altijd wel, maar uiteindelijk koos ik er toch voor om architect te worden. Aan de Technische Universiteit Delft studeerde ik bouwkunde, en met heel veel plezier heb ik van alles ontworpen. Nu ontwerp ik nog steeds, maar op een veel kleinere schaal en in een heel andere omgeving dan de bouw.”
HOE BENT U VAN DE TEKENTAFEL IN HET LABORATORIUM TERECHTGEKOMEN?
„Ik werk hier sinds 2009 en heb gesolliciteerd op de vacature. Het was een vereiste dat ik eerst in het ziekenhuis leerde werken met de patiënten voor ik aan de opleiding in Londen begon. Het is geen vak dat je na je opleiding meteen helemaal in de vingers hebt. Je moet leren inspelen op elke patiënt en het kost tijd om ervaring op te doen. Het is een ambacht.”
MAAR U HEBT GEEN MEDISCHE ACHTERGROND…
„Dat hoeft ook niet, want ik werk alleen buiten het lichaam. Dit is een heel technische kant van de zorg. Er is een medisch team dat mij ondersteunt. Als ik een ontsteking zie, haal ik er iemand bij. De arts behandelt en de patiënt komt pas bij mij terug als de huid weer rustig is. Medische ingrepen doe ik dus niet.”
WAT VOOR MENSEN BEHANDELT U ZOAL?
„Ik merk dat de patiënten steeds jonger worden. De gemiddelde leeftijd was eerst rond de 80, nu zien we steeds meer relatief jonge mensen met huidkanker, vaak op de neus en het oor. Een aandoening aan het oog komt merendeels van binnenuit door een tumor. Er komen hier ook wel kinderen, vaak met een aangeboren afwijking. Soms laten ze het ook zo, het is ook goed dat een kind ermee leert leven. De keuze ligt bij de patiënt en de ouders. Toevallig heb ik nu drie jongere patiënten die nu volwassen zijn en kiezen voor een klik-oor. Zij hebben nooit een prothese gehad, maar maken nu bewust de keuze voor een implantaat.”
WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN EEN KLIK-OOR EN EEN PLAK-OOR?
„Een plak-epithese bevestig je met lijm, een klik-epithese klikt met magneetjes op een implantaat. Ik pro-beer bij oncologische patiënten als het even kan een implantaat te plaatsen, als er tenminste genoeg bot aanwezig is. Zo niet, dan is de enige optie helaas een plak-epithese.”
MOET EEN PATIËNT LANG WACHTEN OP EEN NIEUWE NEUS?
„Een plak-epithese lukt meestal tussen de tien en twaalf weken. Bij een implantaat duurt het drie tot vier maanden voor het goed is ingegroeid en als er bestraald is, zelfs zes maanden. Uiteindelijk heb je dan pas na negen maanden een neus. De patiënt krijgt dan wel een tijdelijke plak-epithese. Dat is best lastig opdoen, vooral bij een neus. Met zweten en bewegen kan het een beetje losgaan. En als een oog maar iets scheef is, loens je ineens.”
HOE MAAKT U EEN EPITHESE?
Saridin laat een gipsen afdruk zien van een deel van een gezicht zonder neus, met in de holte drie kleine knopjes: de magnetische implantaten.
„Ik maak een afdruk van het gezicht met siliconen en daarvan weer een mal van gips. De neus zelf modelleer ik van was. Als de patiënt terugkomt, passen we de neus. Daarbij kijk ik goed naar wat er gebeurt bij bewegingen. Wanneer je je lip optrekt, moet de prothese niet omhoog gedrukt worden. Op dat moment is de prothese nog heel statisch en pas als we gaan passen, gaat het leven.”
MAAKT U NIET EEN AFDRUK VAN DE NEUS OF HET OOR VÓÓR DE AMPUTATIE?
„Vaak kan dat niet, omdat zo’n oor of neus door de tumor vervormd is. Een afdruk maken doet dan bovendien pijn. Ik werk veel met foto’s en probeer die zo veel mogelijk te benaderen. Een patiënt zegt dan: „Maar ik had een veel grotere neus!” Helaas wordt hij soms smaller, als er veel weggehaald is. Maak ik de neus wél groter, dan is de kans groot dat je spleten ziet wanneer de patiënt lacht of praat. Als ik dat uitleg, begrijpen mensen het wel. Ik benadruk ook altijd dat ik geen nieuwe neus maak, maar een hulpmiddel dat het defect verbergt. Het is een illusie dat je er dan niets meer van ziet en daar moet een patiënt zich wel bewust van zijn.”
VAN EEN KNALROZE WASSEN MODEL TOT EEN LEVENSECHT OOR: HOE GAAT DAT?
„Het wassen model is makkelijk te modelleren; ik kan daar zo iets afschrapen om het smaller te maken. Zodra het model goed is, zet ik dit om in een mal. De mal vul ik vervolgens met transparante siliconen, die ik op kleur breng. De mal gaat dicht en het hardt uit tot een siliconen model dat de patiënt dan daadwerkelijk krijgt.”
MAAR IEDEREEN HEEFT TOCH EEN ANDERE HUIDSKLEUR?
„Ja, daarom scan ik de huid met een apparaatje, waar een kleurcode uitkomt. Zo weet ik precies hoeveel ik van elke kleurstof ik moet gebruiken om de juiste tint te krijgen.”
NET ZOALS JE IN DE BOUWMARKT VERF KUNT LATEN MENGEN?
„Precies! Bij het oor zie je verschillende tinten, en ik maak daarom verschillende kleuren aan. Die leg ik zo in de mal dat het buitenste randje van het oor iets roder en donkerder is en de binnenkant juist iets geler. Als het oor eenmaal klaar is, passen we het en kunnen we het eventueel iets bijwerken. Ik vraag de patiënt dan om te lachen, te kauwen en te praten, zodat ik kan zien hoe de prothese aansluit. Vrouwen willen vaak een oorbel kunnen dragen, dus dan prikken we er een gaatje in. Het is siliconen, dus dat kan makkelijk.”
JAN DE CUBBER, EEN VAN UW BELGISCHE COLLEGA’S, NOEMT ANAPLASTOLOGIE DE „DISCIPLINE DIE HAAR OORSPRONG VINDT WAAR KUNST EN WETENSCHAP ELKAAR ONTMOETEN.” U BENT DUS EIGENLIJK EEN KUNSTENAAR.
„Eigenlijk wel. Bij de bouwmarkt krijg je één pot verf, en als je die op de muur schildert, krijg je een egale wand. De huid is niet egaal, dus daar speel ik mee. Ik heb potjes met adertjes en kleurpoeders om levensechte accenten aan te brengen.”
OP DE WERKBANK STORT SARIDIN EEN ZAK MET TUBES KLEURSTOF LEEG. VERSCHILLENDE TINTEN ROZE, ROOD EN PAARS, MAAR OOK EEN OPVALLENDE GROENE TUBE MET DE NAAM ‘OLIVE’.
„Groen is voor de oudere patiënten. Daarmee krijg je een wat vergrijsde tint in het roze en dat geeft een verouderd, rimpelig effect. Bij een kind gebruik ik dat niet, want een kinderhuid is heel egaal.”
WERKT DIT MET OGEN HETZELFDE?
„Voor ogen is er een heel andere techniek. Een oog schilder ik er echt in. Je werkt dan alleen met harde acryl.”
Saridin pakt een klein bronskleurig pinnetje, dat doet denken aan een grote punaise met een platte kop. „Op dit paletje schilder ik. Wanneer je er een druppel water op doet, het glazen bolletje erop doet en het dichtmaakt, zie je wat het wordt: een pupil. Daaroverheen zet ik het oogwit. Dit is een heel oude techniek, die al tientallen jaren hetzelfde is. Alleen door eindeloos te oefenen, krijg je een goed resultaat. Met ogen is het weleens zo dat het oog open blijft staan. Zo vertelde een patiënt eens dat hij in de kerk zat en bad, maar dat hij merkte dat een jongetje hem gefascineerd aan bleef staren. En een oma vertelde dat zij even op de bank lag en dat haar ene kleinkind fluisterde: „Oma slaapt.” Maar een andere zei: „Nee hoor, ze heeft nog één oog open.””
MAAKT HUMOR HET WERK LICHTER?
„Gelukkig hebben veel patiënten humor. Daar heb ik bewondering voor, want je moet wel leren om ermee om te gaan dat je een epithese nodig hebt. Ik ben maar de maker; zij moeten ermee leven. Ik heb respect voor het feit dat ze de situatie kunnen accepteren en doorgaan.”
ZIJN PATIËNTEN ONZEKER MET HUN PROTHESE?
„Je ziet hen langzamerhand wel opbloeien. De eerste keer dat ze een epithese krijgen, is vaak erg emotioneel. Positief, omdat ze zichzelf ineens weer herkennen. Negatief, omdat ze soms ook erg moeten wennen. Sommigen willen eerst thuis oefenen met opdoen voor ze ermee naar buiten gaan. Je moet er ook vertrouwen in krijgen dat zo’n ding blijft zitten, zodat je niet bang bent dat je oor in de metro ineens op de grond ligt. Soms is het ook wennen dat mensen nu niets meer aan hen zien, terwijl ze nog wel ziek zijn of aan één kant geen zicht meer hebben.”
MOET EEN PATIËNT DAARNA NOG VAAK TERUGKOMEN?
„Vaak zie ik ze na zes weken weer. Als ze dan in de wachtkamer zitten met epithese, ben ik echt zó blij. Ze komen dan de kamer binnen en stáán er echt weer. Dat geeft veel voldoening. De volgende controle is na drie maanden en als het goed gaat, om de zes maanden. Ik kijk of de kleur nog goed is, want de huid kan veranderen. We meten een epithese ook niet meteen na een operatie aan, omdat het gezicht dan nog gezwollen is en de huid een grauwe kleur kan hebben. Maar soms zie je dat zelfs na een jaar de huid nog is geslonken en moet de epithese een beetje aangepast worden.”
HET KLINKT ALS HEEL DANKBAAR WERK…
„Zeker! Als gezond persoon leer ik ook veel van mijn patiënten en waardeer ik nog meer dat ik zelf gezond ben. Patiënten kunnen soms ook heel ongeduldig zijn dat het zo lang duurt voor hun epithese klaar is. Maar ik heb ze hier niet op voorraad liggen. Je leert mensen ook echt goed kennen tijdens de uren dat we samenwerken aan de prothese. Helaas overlijden er ook patiënten, bijvoorbeeld doordat de kanker terugkomt. Dat vind ik dan wel moeilijk.”
U KEERT DUS NIET MEER TERUG IN DE BOUWKUNDE?
„Nee, gebouwen praten niet terug, hè? Maar op vakantie ben ik toch weer de architect en geniet ik ontzettend van mooie gebouwen en stuur ik daar veel foto’s van naar mijn familie. „De architect is er weer!” reageren ze dan. Ik vind het heel mooi dat ik nog steeds bezig ben met ontwerpen, maar het is een wereld van verschil.”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 19 februari 2020
Terdege | 108 Pagina's