Reflexen
Resto qui (Ik blijf hier)
Onmiddellijk werd ik getroffen door de illustratie op de omslag – een foto van een kerktoren die in het water staat, tegen een achtergrond die overduidelijk bewerkt is. Een mooi fietstochtje over de hei had ons van Hilversum naar Laren gebracht, alwaar een bezoek aan de plaatselijke boekhandel en de poffertjeskraam in de loop der jaren de status van een ritueel aan het begin van de vakantie heeft gekregen. De boekverkoper had een exemplaar van Ik blijf hier van de hand van de Italiaanse schrijver Marco Balzano op de leestafel gelegd (Amsterdam, Antwerpen: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2018). De kerktoren herkende ik – de middeleeuwse toren van Graun im Vinschau. Een stuwdam heeft ervoor gezorgd dat zeventig jaar geleden dorp en kerkgebouw onder water zijn verdwenen.
In de jaren waarin ik de middelbare school bezocht, maakten wij iedere zomer de reis naar Vinschau. Reschen en Graun, de eerste dorpjes na het passeren van de grens tussen Oostenrijk en Italië, werden voorbijgereden om achter de stuwdam in Sankt Valentin auf der Haide drie weken door te brengen in Pension Sprenger. Vanuit onze kamer op de zolderverdieping hadden mijn broer en ik een indrukwekkend uitzicht op de Ortler en Königspitze.
Alsof een stuwdam ten behoeve van hydro-elektriciteit nog niet voldoende groene stroom oplevert, zijn nu op de Malser Haide drie enorme windmolens verrezen, waardoor voor deze bergen (helaas) een ander beeld geschoven is.
Waar doorgaans de aankoop van nog weer een boek kritisch wordt gewogen, was de aanschaf van dit boek snel beslist. Jeugdsentimenten en daaraan toegevoegd: ‘Doe het maar!’, speelden onbetwist een rol.
Vinschau – een brede, vruchtbare vallei met schitterende parels van Karolingische kunst, eeuwenoude fresco’s in kleine parochiekerkjes, kastelen, kloosters en boomgaarden – kent een bewogen recente geschiedenis. In Ik blijf hier vertelt onderwijzeres Trina aan haar dochter Marica hoe het kleine dorp Graun ten slotte verzwolgen is in het water van de Reschensee. Het persoonlijke drama van de boeren die generaties lang de grond bewerkt hadden en de grote geschiedenis van Europa van de twintigste eeuw zijn op een mooie manier met elkaar vervlochten. De bewoners van het dorp, waarvan de fundamenten nog zichtbaar zijn wanneer het water laag staat, spraken Duits.
Toen Mussolini aan de macht kwam dwong hij de bewoners van de recent bij Italië gevoegde vallei, Italiaans te spreken. In de moderne geschiedenis van Zuid-Tirol vloeien Italiaans fascisme en het Duitse nazisme in elkaar over. De bewoners komen in de jaren veertig van de vorige eeuw voor de keuze te staan: vertrekken naar Duitsland, of ‘blijven’. Op het fascisme en het nazisme volgt nog een derde ramp. Na de Tweede Wereldoorlog wordt een plan dat reeds in 1911 gesmeed was, weer uit de la gehaald. Industriëlen hadden namelijk het oog laten vallen op het brede dal bij de grens met Oostenrijk. De ideale plek om een stuwmeer aan te leggen ten behoeve van het opwekken van hydro-elektriciteit. Het stuwmeer ontstond in 1950 na de bouw van een dam tussen 1948 en 1950. Het resultaat: een kunstmatig meer van zes kilometer lang, waarvoor 163 huizen zijn afgebroken. Slechts de kerktoren herinnert aan het oude dorp en de boerderijen die verdwenen zijn.
Als gezin op vakantie in St. Valentin merkten wij zo’n veertig jaar geleden nog altijd de weerstand om Italiaans te spreken. Met een zekere achterdocht keken zij naar de ‘echte’ Italianen – vooral wanneer zij diep uit de laars kwamen. Duits was de moedertaal van deze mensen en Italiaans hun tweede taal.
Je haalde het niet in je hoofd om te zeggen dat je naar het zwembad in Curon ging of van plan was de Passo dello Stelvio te rijden; je ging zwemmen in Graun of naar het Stilfserjoch.
Cornelis Graafland Centrum
Het beeld van de middeleeuwse kerktoren in het water van het Lago di Resia heeft niet alleen jeugdherinneringen wakker geroepen, maar ook impulsen gegeven voor de reflectie. De kerk van het oude Curon is afgebroken; minder dan een kilometer verderop, onbereikbaar voor het water, is Nuova Curon opgebouwd, inclusief een nieuwe kerk met toren waar de parochianen samenkomen. ‘Alle dingen hebben weer een vreemde schijn van normaliteit aangenomen. Op de vensterbanken en de balkons staan weer geraniums, voor de ramen hangen gordijnen. De huizen waar we tegenwoordig in wonen, lijken op die in willekeurig welk bergdorp. (...) Ook wonden die niet genezen, houden op een gegeven moment op met bloeden. De woede, zelfs die om het ons aangedane geweld, is net als alles gedoemd om langzaam te verdwijnen, om zich over te geven aan iets groters waarvan ik niet weet hoe het heet’ (231). Er is continuïteit, maar er zijn ook verschillen.
Deze overwegingen brengen me bij het Cornelis Graafland Centrum – het nieuwe Theologisch Instituut van de Gereformeerde Bond. Op dinsdag 1 oktober is het officieel van start gegaan. Een nieuw initiatief dat voortbouwt op het promovendiberaad dat niet minder dan twintig jaar van waarde is geweest voor promovendi die zich voorbereidden op een promotie op het gebied van bijbelwetenschappen, kerk- en theologiegeschiedenis, systematische en praktische theologie. Vandaag de dag vormen de Graduate Schools en Noster de plaatsen waar de promovendi hun teksten in bespreking kunnen geven en feedback ontvangen op hun dissertatie in wording. Uiteraard blijft er ruimte om een artikel of een hoofdstuk van een dissertatie in bespreking te geven. Nieuw is dat het Centrum niet alleen promovendi wil samenbrengen, maar ook degenen die reeds gepromoveerd zijn. Coördinator dr. Henk van den Belt verwoordde de taak van het nieuwe centrum: ‘In de eenentwintigste eeuw is het een roeping voor de gereformeerde theologie om dankbaar te aanvaarden wat God ons in de gereformeerde theologie tot nu toe gegeven heeft en vanuit dat geschonkene te zoeken naar re-formatie, her-vorming aan de hand van de vragen die in onze context prangend zijn, opdat onze bijdrage aan de academische theologie trefzeker zal zijn en zo ook dienstbaar aan de kerk en tot heil van de wereld waarin God ons roept om als kinderen van Zijn rijk te leven.’ Vanuit de stuurgroep zijn drie themavelden geïntroduceerd:
Gereformeerde hermeneutiek, Profetie en profetische prediking en Ecclesiologie en belijdende teksten. Het derde themaveld hoop ik de komende tijd te coördineren.
Enkele jaren geleden is de nota Kerk 2025 – Waar een Woord is, is een weg gepresenteerd (2016). Centraal staan de toekomst en de inrichting van de kerk. Het document is verschenen in een tijd die zich kenmerkt door een toenemende marginalisering van de kerk, door zorgen die er zijn in plaatselijke gemeenten over het voortbestaan van de kerk ter plaatse en de invulling van de ambten, door de nog steeds toenemende individualisering en dat alles in een pluriforme samenleving. Een kerk waar het water tot de lippen is gestegen; een kerk waarvan de toren nog boven het water uitsteekt...
Tegelijkertijd zien we iets van een nieuw elan in de vele pioniersplekken die zich inmiddels een stevige plaats hebben verworven naast bestaande gemeenten. De publicatie van de nota Kerk 2025 heeft ervoor gezorgd dat de woorden ‘back to basics’ ingeburgerd zijn geraakt. Ik citeer: ‘De kerk is niet als een menselijk project begonnen maar als een gave van God. Een gave die bestand is tegen slijtage, afbraak en vervlakking. Zelfs als er een stoflaag over de kerk ligt, zal het leven eronder nooit helemaal verstikken. Het wordt op een verborgen manier in stand gehouden door God zelf.’ Bij deze geloofsuitspraak wordt teruggegrepen op artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waar Guido de Brès gearticuleerd heeft, dat ‘de(ze) kerk er is geweest van het begin van de wereld af aan en er zal zijn tot het einde toe; want Christus is een eeuwig Koning, die niet zonder onderdanen kan zijn.’
Na een jarenlange aanloop is in 2017 wereldwijd aandacht geschonken aan de Reformatie. In Wittenberg maakte Maarten Luther vijfhonderd jaar gele- den zijn stellingen wereldkundig. Een periode van crisis allerwege, waarin op verschillende plaatsen gelijktijdig verlangd en gezocht is naar een vormgeving van kerk en gemeente die zich kenmerkte door eenzelfde beweging back to basics, toentertijd verwoord als ad fontes. Luthers latere tijdgenoot Johannes Calvijn heeft Handelingen 2:42 – ‘En zij volhardden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het breken van het brood en in de gebeden’ – gelezen als een ecclesiologische blauwdruk: ‘Er valt niet aan te twijfelen dat Lukas alles op het oog heeft gehad wat wij in het christelijk geloof hebben.
Want door de dingen die hij zegt, kan men vaststellen of de kerk is zoals zij behoort te zijn, namelijk wanneer het Woord van God onder ons verkondigd wordt en wij het avondmaal van onze Here hebben en wij in ware liefde de gemeenschap met elkaar onderhouden. Die dingen zijn noodzakelijk om naar waarheid de leer van de apostelen te volgen. (...) Wanneer we echt een kenmerk willen hebben om te kunnen onderscheiden of een kerk van God is of niet, dan komen we terecht in deze passage en onderzoeken we of zij beantwoordt aan wat ik zojuist genoemd heb.’ In de context van de stadsstaat Genève heeft Calvijn in de zestiende eeuw al zijn energie en werkkracht ingezet om het beeld dat Lukas geschetst heeft van de oerchristelijke gemeente te transponeren naar zijn eigen tijd.
Deze summiere schets, waarin ik ook enkele kerkhistorische facetten een plaats heb gegeven, biedt zicht op het terrein waarop gemeenschappelijk en individueel onderzoek zich kan richten. Ik noem hier enkele thema’s waaraan het Centrum een bijdrage kan leveren en spreek daarbij de hoop uit dat de bezinning het geheel van de kerk ten goede zal komen. De pioniersplekken in de Protestantse Kerk in Nederland hebben een nieuwe impuls gegeven aan de bezinning op de vraag naar de specifieke betekenis van het ambt. Wanneer kan er sprake zijn van een gemeente? Is de aanwezigheid van een predikant daarvoor noodzakelijk? Nauw daarmee verbonden is de vraag naar sacramentsbevoegdheid. Mogen ouders hun kind laten dopen op een pioniersplek door iemand anders dan een predikant? En hoe zit het met de viering van het avondmaal? Kan de maaltijd van de Here ook buiten een reguliere eredienst, waarin de ambten vertegenwoordigd zijn, plaatsvinden? Welke bijdrage kan de gereformeerde theologie bieden aan een actuele doordenking van de betekenis van de ambten in de kerk, en dat tegen de achtergrond van een toenemende bedrijfsmatige benadering van de organisatie van de kerk en de vormgeving van het kerkelijk leven?
Bij de doordenking van deze vragen mogen we ons laten leiden door hetgeen prof. Graafland in 1973 reeds verwoordde in Waarom nog gereformeerd?:
‘Wij hebben ook nu de opdracht om niet alleen in de ruimte van de kerk maar ook in de ruimte van de wereld te staan en te gaan. Het positieve van wat er is mogen wij waarderen, en vanuit de opdracht van God doen wij mee aan de bevordering van het goede en het schone en het ware’ (99-100).
Henri Wijnandus de Knijff (1931-2019)
Op 9 september is Hans de Knijff overleden. Hij was emeritus kerkelijk hoogleraar christelijke ethiek, dogmatiek en bijbelse theologie vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Boven de rouwkaart staan woorden uit Johannes 6: ‘Gij wilt toch ook niet weggaan?’
Simon Petrus antwoordde Hem: ‘naar wie zouden wij moeten gaan Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven geven, En wij geloven en weten dat U de Heilige God bent.’ Onder de titel ‘Heengaan of blijven’ heeft De Knijff in de bundel Schaarste en overvloed een meditatie over deze tekst opgenomen.
Enkele regels uit de overdenking neem ik hier over: ‘Blijven! Horen wij die roep? Of die andere, van onze tekst: heengaan? Welke is sterker? Wij leven in een tijd van secularisatie en kerkverlating. Er is een grote zuigkracht om heen te gaan; het ongeloof is vanzelfsprekend geworden en het geloof lijkt in de huidige maatschappij een lachertje. Vele duizenden hebben de kerk verlaten.
Er zijn vele motieven: slechte ervaringen met de kerk; de verschrikkelijke zonden der kerk in het verleden; de wetenschap en het wondergeloof; God als boeman; de maatschappelijke vanzelfsprekendheid van het ongeloof, enzovoorts. Maar is er ook afkeer vanwege het geloof zelf? Dat is in onze tekst de eigenlijke reden. De heengaande discipelen zeggen: “deze rede is hard, wie kan haar aanhoren?” (...) Het evangelie is de grote stoorzender in ons bestaan; wij blijven niet dezelfde die wij zijn. Dat is de ‘harde’ oorzaak van het ongeloof en zij zal wel in al de motieven die wij noemden, een krachtig woordje meespreken. (...) Wij brengen het nooit veel verder dan “een begin van gehoorzaamheid.” Wie eenmaal door God is aangeraakt, kan Hem niet totaal vergeten. Daarin ligt onze redding.
Wie heb ik in de hemel, Heer,
behalve U, mijn troost en eer,
wat kan op aarde mij bekoren?
Alleen bij U wil ik behoren.’ (Psalm 73:10 ber.)
Moge zijn nagedachtenis tot zegen zijn. Het overlijden van prof. De Knijff roept de studie theologie in herinnering. Ik maakte toentertijd deel uit van de tweede lichting studenten in de tweefasenstructuur. De Wet tweefasenstructuur wetenschappelijk onderwijs, opgesteld onder minister Arie Pais, bepaalde tussen 1982 en 2002 de organisatie van het universitaire onderwijs. Uit de studententijd herinner ik me de strakke, behoorlijk rigide scheiding tussen de doctoraalfase van de opleiding en de kerkelijke opleiding. Gedurende de eerste jaren waren er incidenteel wel contacten met de kerkelijk hoogleraren, maar de colleges en intensievere contacten volgden pas helemaal aan het einde van de studie. Op vrijdagmorgen gaf De Knijff college dogmatiek. De datum die ik noteerde in Venus aan de leiband. Europa’s erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek is daarvan de stille getuige: ‘26-2-1988’. Erudiet is het eerste woord dat bovenkomt. In een van de zalen van – toen nog – Trans II plaatste hij die vrijdagmorgen een doos met de mooie gebonden boeken.
Als studenten konden we een exemplaar aanschaffen, waarvoor hij korting had bedongen. De prijs in guldens heb ik niet genoteerd; ook zoek ik tevergeefs naar zijn handtekening. Was ik vergeten te vragen het boek te signeren of was hij daarvoor te bescheiden?
Wanneer je Venus aan de leiband weer in handen hebt, kom je opnieuw onder de indruk van de rijke inhoud van dit boek. In driehonderd pagina’s wordt de geschiedenis van de Europese seksualiteit behandeld in haar betekenis voor het gevoelsleven van de hedendaagse mens. Een warm pleidooi de seksualiteit aan te spreken op haar impliciet huwelijkskarakter. Je wordt meegenomen in een zorgvuldig opgebouwd betoog waarin De Knijff laat zien hoe ‘de sexuele acte, de coïtus, het samen-gaan-tot-één in nuce het gehele huwelijk impliceert’ (300). ‘Zij (de christelijke kerk, WM) zal menigmaal conservatiever moeten zijn dan de overige maatschappij, maar zij behoudt daarmee wellicht de mogelijkheid, bepaalde beseffen te bewaren, totdat daar in de andere tijden weer opnieuw naar gevraagd wordt. Zij zal dat alles uiteraard niet kunnen verrichten in een bomvrij bastion, maar op het strijdtoneel van de ideeën, die ook haar raken’ (303). Beknopt komt ook homoseksualiteit aan de orde: ‘Als homosexualiteit zich wil verdedigen, moet zij het doen als een eigensoortige expressie van geslachtelijk gestempeld mens-zijn.’ Dit is een zin die ik dertig jaar geleden onderstreept heb, met in de marge de opmerking: ‘schriftgegevens!’ De Knijff sluit af met: ‘Van de kerk dient gevraagd te worden, de homosexueel als de anders geaarde medemens te erkennen en aan zijn beleving geen obstakels in de weg te leggen, maar evenzeer geduld te hebben met mensen, die zijn gestempeld door historisch gegroeide gevoelscomplexen, die men alleen door ontmoeting en argumentatie overwinnen en relativeren kan’ (305).
Bij het schrijven van deze Reflexen heb ik me veroorloofd niet te rade te gaan bij de redacteuren van dit themanummer. Dat geeft de vrijheid om nog even bij de thematiek van Venus aan de leiband te blijven. Korte tijd na de publicatie van de Nashvilleverklaring stond ik op zondag 27 januari jongstleden op het rooster om in de Grote Kerk te Hilversum te preken over ‘het zevende gebod’ aan de hand van Zondag 41 van de Heidelbergse Catechismus.
‘Vraag 108: Wat leert ons het zevende gebod? – Dat alle onzedelijkheid door God vervloekt is en dat wij daarom, door er een hartgrondige afkeer van te hebben, eerbaar en ingetogen leven, hetzij in de heilige huwelijkse staat of daarbuiten. Vraag 109: Verbiedt God in dit gebod niet meer dan echtbreken en soortgelijke schandelijkheden? – Daar ons lichaam en onze ziel tempels van de Heilige Geest zijn, wil Hij dat wij die beide zuiver en heilig bewaren.
Daarom verbiedt Hij alle onzedelijke daden, gebaren, woorden, gedachten, begeerten en wat de mens daartoe kan verleiden.’
Je probeert je een voorstelling te maken van keurvorst Frederik III, de hoftheologen en adviseurs die in januari 1563 rond een grote tafel zitten. In een van de zalen van het kasteel van Heidelberg buigen zij zich over de tekst in wording die uiteindelijk als de Heidelbergse Catechismus op de markt is gekomen. Mannen die hun taak serieus oppakken, want het moest niet minder worden dan een leerboekje voor de kerk, de kinderen op school en voor de mensen thuis. Zo zijn zij terechtgekomen bij het zevende gebod. ‘Wat zeggen we wel?’, ‘wat laten we rusten?’ en ‘hoe pakken we het aan?’ zijn de vragen waarop zij toen een antwoord moesten formuleren. Het lezerspubliek is breed: kinderen, pubers bij wie ook toen de hormonen door hun lijf gierden, jongvolwassenen, gehuwden en ongehuwden, weduwen en weduwnaars en alles wat binnen of buiten deze kaders valt. Een spannende taak om zowel de ‘dogmatiek’ als de ‘ethiek’ in één boekje te behandelen! Tegelijk heb ik een kritische opmerking aan het adres van deze mannen. ‘Dit is toch een gemiste kans! Waarom hebben jullie niet gewoon vanuit de Bijbel verteld hoe mooi God ons mensen geschapen heeft en hoe mooi seksualiteit is? Had dat als eerste benoemd; daarna komt de rest. Maar eerst, en vóór al het andere het mooie en kostbare onderstrepen.’
We kunnen in het verleden kijken en ons voorstellen hoe rond een tafel in Heidelberg is nagedacht over de formulering van de vragen en antwoorden van het nieuwe leerboekje. Zo kunnen we ook vanuit ons heden proberen een voorstelling te maken van de toekomst. Stel je onderzoekers, journalisten en columnisten voor die in 2099 volop bezig zijn met het schrijven van beschouwingen over de 21 e eeuw. De nieuwe eeuw is nog slechts een kwestie van maanden. Ook de jaren twintig van deze eeuw komen aan bod – onze tijd.
Eén ding zal hun zeker opvallen: het traditionele huwelijk van één man en één vrouw is toen ontzettend uitgehold. Allerlei alternatieven zijn gepromoot en vooral géén bevoogding en voorschriften.
Een eerlijk verhaal over seksualiteit in een kerk die tot op het bot verdeeld is. Dan heb je het ook over ons lichaam. Gelukkig hebben de mannen rond de tafel daar oog voor gehad. Sprankelende teksten uit de boeken van Salomo hebben zij laten liggen. Niettemin, onze lichamen – lijf en geest – zijn de plaats waar de Heer wil wonen. Ons lichaam – als kind, als jongere, als gehuwde, als homo, als single, als weduwe of weduwnaar, als ... Dat lichaam is tempel van de Heilige Geest. Tegelijkertijd is ons gehele menselijk bestaan door de zonde beschadigd. Seksualiteit is een van de goede gaven van God, maar ook op dit brede terrein – waarbij het beslist niet alleen om homoseksualiteit gaat – draagt ieder mens op een of andere wijze de gevolgen van de gebrokenheid met zich mee. Daarom is het van groot belang er onder alle omstandigheden in naastenliefde en betrokkenheid voor elkaar te zijn om samen de goede strijd van het geloof te strijden. Als we beginnen met de vraag: ‘Welke rol heeft God in mijn leven; in mijn omgang met mijn lichaam; in mijn verbondenheid met de ander?’, zouden we dan niet een basis hebben voor gesprek – hoe lastig dat ook is?
Die mannen in Heidelberg laten me niet los. Bij de start van het Graafland Centrum was niet één vrouwelijke onderzoeker aanwezig. De enige aanwezige vrouwen waren de weduwe van prof. Graafland en de echtgenote van de coördinator van het Centrum. Maar er gloort licht! De drie mannen van de Gewone Catechismus. Christelijk geloof in 100 vragen en antwoorden hebben zich laten bijstaan door een bredere redactie, bestaande uit Leantine Dekker, Jeanette Rodenburg en Wim Verboom.
De Knijff heeft niet alleen een seksuele ethiek, maar ook een christelijke milieuethiek geschreven: Tussen woning en woestijn. Milieuzorg als aspect van christelijke cultuur. Dit boek uit 1995 laat zich typeren als een profetisch appel tegen het doemdenken en voor een christelijke toekomstverwachting. ‘Het christenleven zal steeds meer door een zekere tweeheid worden gekenmerkt: toekeer-naar en afkeer-van van de wereld, genot en ascese, scheppingsvreugde en terughoudendheid. In de bewoning van de aarde en het gebruik van haar goederen betekent dit: “hebben, als had men niet”. Het gaat om een verantwoorde inrichting, die de aarde als leengoed beschouwt, haar daarom respecteert en haar steeds aan de toets van een zinvol en rechtvaardig gebruik onderwerpt en dat zonodig met een royale achterstelling van het onmiddellijke eigenbelang’ (192). Hij schuwt de concretisering niet en een opmerking over vakantie stemt zoveel jaren later nog tot nadenken: ‘Wie een vakantiethuis niet weet te genieten, zal daartoe ten diepste ook in den vreemde niet in staat zijn’ (209).
Van een andere toonsoort – weerbarstiger ook qua formaat – is het pamflet van Koos van Noppen, Messentrekkers bij de Nachtwacht. Een paar prangende vragen aan geloofsgenoten. Ik moet belijden dat ik het direct heb weggezet naast Tussen woning en woestijn en dat het vanwege het terugdenken aan een van mijn leermeesters ‘toevallig’ op mijn bureau terecht is gekomen.
Deze profetische stem klinkt anders, ruiger, rauwer dan de academische toon van De Knijff: ‘Wat dat eenvoudige leven concreet inhoudt verschilt uiteraard van persoon tot persoon. In hoofdzaak zal het betekenen dat we zoveel mogelijk afstand doen van “welvaart” die die naam eigenlijk niet mag dragen, omdat ze ten koste gaat van onze relatie tot God, de schepping, onze naaste en uiteindelijk onszelf. Er zal gekozen moeten worden. Kappen nou met de afgoden van deze tijd!’ (13, curs. KvN).
Met belangstelling zie ik de eerste vruchten van het Graafland Centrum op het terrein van de profetische prediking tegemoet. In een interview dat Van Noppen met De Knijff had aan het begin van dit jaar, blijkt dat de hoogleraar tot het einde van zijn leven strijdvaardig is gebleven: ‘Als ik nu predikant zou zijn, in de kracht van mijn leven, dan wist ik het wel. Ik zou werken aan een gemeenteleven dat op het gebied van milieu heel andere keuzes maakt dan het nu doet, ten aanzien van autogebruik, vliegen, vakantiebestemmingen, et cetera. Mijn inzet zou erop gericht zijn om samen te komen tot een werkelijk ascetisch leven, in de goede zin des woords, met het oog op het gemeenschappelijke welzijn van alle mensen op aarde. Dat bewustzijn zou ik de gemeente indragen’ (Kontekstueel 33/3 (2019), 12). Zal de aarde de mens overleven – zoals de toren nog resteert van wat eeuwenlang een Godshuis is geweest aan de rand van een groene, vruchtbare vallei?
Bij de begrafenis van een gletsjer
In IJsland verdween dit jaar voor het eerst een gletsjer als gevolg van klimaatverandering en in de Zwitserse Alpen werd in september een ‘begrafenis’ gehouden voor de Pizol-gletsjer. Hoe zou de situatie in Vinschau zijn? Marco Balzano heeft bij mij de nieuwsgierigheid aangewakkerd om met eigen ogen te zien wat er in de loop van pakweg veertig jaar veranderd is in de omgeving van Graun. Wanneer ik het steile Langtaufers inrij tot de weg doodloopt bij het gehucht Melag en daarvandaan te voet verderga, wat zal er dan nog over blijken te zijn van de gletsjers onder de Weiβkugel? Of klinken Valle Lunga, Melago en Palla Bianca net iets mooier? ‘Op een dag toen ik probeerde om hem een gedicht uit het hoofd te laten leren, bedacht ik dat als ze me het niet zo diep hadden laten haten, Italiaans een mooie taal was. Als je het voorlas, leek het wel zingen. (...) Maar het Italiaans en het Duits bleven muren die alleen maar hoger werden’ (105-106). De gletsjers aan het einde van Langtaufers zullen vast en zeker nog niet helemaal gesmolten zijn... maar voor de zekerheid zal ik toch een paar oude dia’s digitaliseren en de plaatjes van toen meenemen om ze te vergelijken met het panorama dat zich nu zal ontvouwen. Als ik er dan toch ben, wil ik ook aan de voet van een van de windmolens staan om weer vrij zicht te hebben op de bergen, en vandaar afdalen via Glurns, de kleinste stad in Tirol, naar de voet van het Stilfserjoch... uiteraard klimaatneutraal, op de racefiets, op de cadans van Dio è sulle montagne e sulle valli e ovunque.
Personalia
Tijdens de opening van academisch jaar 2019 op maandag 2 september werd bekendgemaakt dat redactielid dr. Theo Pleizier verkozen was tot docent van het jaar 2018-2019. De studenten waarderen hem omdat hij in zijn colleges een veilige ruimte weet te creëren waarin iedereen optimaal van elkaar kan leren. Daarnaast geven de studenten aan dat hij op integere wijze de pastorale casussen met de groep weet te analyseren, en voor de studenten juist datgene eruit weet te halen en mee te geven wat voor hen belangrijk is.
In Leuven werd dr. Jos de Kock maandagavond 2 september geïnstalleerd als rector van de Evangelische Theologische Faculteit. Sinds oktober 2018 is hij verbonden aan de ETF. In zijn inaugurele rede ‘Wait a minute in stressful times. A practical theological account of learning in encounter’ verkende De Kock het concept van ‘leren in ontmoeting’, alsook de betekenis ervan voor het godsdienstonderwijs, het jeugdwerk en voor het beoefenen van de (praktische) theologie als academische en vormende instelling.
Dinsdag 8 oktober heeft dr. Pieter Vos in Groningen zijn inaugurele rede uitgesproken, getiteld ‘Het gedeelde verhaal van een beschadigde moraal:
Moral injury en de geestelijke verzorging bij de krijgsmacht.’ Hij heeft daarmee zijn ambt aanvaard als bijzonder hoogleraar protestantse geestelijke verzorging bij de krijgsmacht.
Vrijdag 11 oktober heeft dr. Gert Noort zijn ambt aanvaard als bijzonder hoogleraar Protestantse en Evangelicale Missie op de bijzondere leerstoel David Bosch Chair for the Comparative Study of Mainline Protestant and Evangelical Mission aan de Theologische Universiteit Kampen met het uitspreken van de rede, getiteld ‘Heil in missionaire samenwerking. Missiologische kanttekeningen bij convergentie van visies en praktijken.’
Van harte wens ik de nieuwbenoemde hoogleraren vreugde en zegen toe bij het werk dat zij zullen verrichten op de leerstoel die zij bekleden.
Vervolgens melden we in deze rubriek een drietal jubilea.
In september vierde de Teologiese Skool in Potchefstroom – thans de Noordwes-Universiteit – haar 150-jarig jubileum. Drie leden van de advisory board van ons tijdschrift zijn aan deze universiteit werkzaam: dr. H.F. de Rooij, dr. F.J. van Rensburg en dr. C. Coetzee. We wensen hun en hun collega’s de bezieling toe om ook in de toekomst zich door de gereformeerde theologie te laten voeden. Redactielid dr. Gijsbert van den Brink heeft ter gelegen- heid van het jubileum een lezing gehouden over het aangelegen thema ‘De toekomst van theologie aan openbare universiteiten’.
Woensdag 11 september vond in de Barnabaskerk in Apeldoorn de jubileumviering plaats van 125 jaar Theologische Universiteit Apeldoorn. Deze viering viel samen met de opening van het academisch jaar. De school startte op 9 september 1894 in ’s-Gravenhage en verhuisde honderd jaar geleden naar Apeldoorn. Van harte feliciteren we onze collega’s met dit jubileum en wensen hun toe dat hun werk ook in de toekomst – hetzij in Apeldoorn, hetzij op een andere locatie – vruchtbaar zal zijn voor kerk en theologie.
Respectabele getallen – honderdvijftig en honderdvijfentwintig jaar; getallen die getuigen van Gods genade en trouw. Op 4 oktober is de Gereformeerde Theologen Studentenvereniging Voetius begonnen aan de laatste periode van vijf jaar op weg naar het 125-jarig jubileum. Gloriedagen van weleer in Utrecht met een indrukwekkende ledenlijst; in Amsterdam enkele jaren geleden bijna geworden tot niets, maar toch doorgegaan en – om bij het beeld van de kerktoren in het Lago di Resia te blijven – boven water gebleven. Tijdens de lustrumdies op 7 oktober zongen we als studenten en mentoren in de kapel van de PThU tijdens het avondgebed onder andere Liedboek, Gezang 704:
‘Van Hem, de ene Heer, gaf het verleden blijk, het heden zingt zijn eer, de toekomst is zijn rijk.’ Heden, Anno Domini 2019, sporen de woorden van het Canticum der G.T.S.V. Voetius ons aan: Profiteamur Dei laudem.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2019
Theologia Reformata | 130 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2019
Theologia Reformata | 130 Pagina's