Meditatie
Want bij U is de bron van het leven, in Uw licht zien wij het licht, Psalm 36, 10
Inleiding
In zijn gedicht ‘Verleden’ geeft Bonhoeffer uiting aan de worsteling die hij ervaart met hoe zijn leven er op dat moment uitziet. Opgesloten in zijn cel, aangevochten, eenzaam, hunkerend naar wat was. In de rauwe bewoordingen weerklinken pijn en bitterheid over het leven dat hem is afgenomen (‘mijn leven wil ik, ik eis mijn leven terug’). De herinnering aan het leven voordat de gevangenisdeur achter hem in het slot viel, kwelt hem. We zien hier iemand midden in één van de kwetsbaarste momenten van zijn leven. Hij ervaart de gevolgen van invloed van de duistere machten in zijn tijd, moet zich opnieuw leren verhouden tot dit andere, opgesloten leven. Wat kun je dan zomaar meegezogen worden in je teleurstelling, verbijstering en moedeloosheid. Wat kun je dan ook zomaar je droombeeld blijven koesteren, door je hang naar het verleden of je ideaal over de toekomst. En wat kun je tegelijkertijd ook hunkeren naar een opbeurend woord, een beker water, naar licht aan het einde van de tunnel. Dit zijn het soort kwetsbare momenten waar het erop aankomt om jezelf te oefenen om vanuit Gods goedertierenheid naar je leven te kijken. Ook al lijkt het destructieve ons de adem af te snijden en ons het levenslicht te ontnemen, God staat erboven, want bij Hem is de bron van het leven, in Zijn licht zien wij het licht. Psalm 36 is één van die oefeningen in perspectiefwissel. In deze meditatie is Psalm 36,10 het uitgangspunt. Ik zal eerst kort iets zeggen over het geheel van de psalm. Achtereenvolgens zal ik de beide vershelften bespreken.
Psalm 36: context en opbouw
Om vers 10 van Psalm 36 enigszins te kunnen begrijpen eerst iets over de psalm in zijn geheel. Psalm 36 wordt ook wel geduid als een reflectie op Gods gerechtigheid. De dichter reflecteert op het leven, de contrasten die zichtbaar zijn, het gedrag van de ander dat schuurt met zijn opvattingen over het leven. Hij is in gesprek met zichzelf en tijdens dat proces zie je dat hij van blikrichting verandert. Van datgene wat hij ziet en observeert naar datgene wat hij gelooft en hoopt. Daarom geven niet alleen de woorden van deze psalm stof tot denken, maar ook de houding van de dichter. Dat blijkt onder meer uit de structuur van dit lied.
De psalm begint met een opschrift en daarna geeft de dichter in de verzen 2-5 een beschrijving van de ‘goddeloze’. Een mens die op zichzelf gericht is, gevangenzit in zijn eigen gelijk. Luther noemde zo iemand de homo incurvatus in se ipsum, de in zichzelf gekromde mens. Hij is iemand die, met de woorden van deze psalm, geen ontzag heeft voor God, de waarheid verdraait, liegt, niet gericht is op het goede, het kwade daarentegen bewust omarmt en koestert.
De psalmist laat het bij deze beschrijving. Na zo’n uiteenzetting zou je op z’n minst een klacht verwachten, een uiting van frustratie, van heilige verontwaardiging. De dichter daarentegen geeft er geen waardeoordeel aan, misschien ook wel omdat hij zijn eigen hart een beetje kent. ‘Die Sünde, konstatiert er, ist eine Möglichkeit, die im Raum meines (eigenen) Herzens Platz greifen kann’ (B. Janowski).
Als de dichter een nieuwe strofe begint, kiest hij voor een heel ander, contrasterend perspectief. Eén dat voorbij gaat aan cynisme, moedeloosheid en wanhoop. De verzen 6-10 zijn een proclamatie van Gods goedertierenheid (vers 6, 8 en 11). Dat klinkt niet alleen in het gebruik van zijn naam (JHWH) door, maar ook in de verwijzing naar zijn werken, de schepping. De verwijzing naar de reikwijdte van het universum geeft uitdrukking aan het bijzondere en allesomvattende van Gods wezen. Met zo’n God verwijlen betekent veilig zijn en delen in de generositeit van de Gastheer. Veiligheid omdat Hij bescherming biedt onder zijn vleugels, zoals een hen haar kuikens toedekt met haar vleugels. Genereuze gastvrijheid omdat er een overvloed en veelsoortigheid aan gaven zijn in het huis van de Gastheer. Bij dit huis moet waarschijnlijk gedacht worden aan de tempel.
De verzen 11-13 vormen een gebed en dat is het slot van de psalm. De dichter bidt om de blijvende aanwezigheid van Gods goedertierenheid en gerechtigheid in zijn leven. Dat impliceert voor hem in ieder geval ook dat hij niet terneergedrukt wordt door de goddeloze en niet door hem het spoor bijster raakt. De psalmist eindigt met een triomfkreet en een profetisch vergezicht dat niet degenen die onrecht bedrijven het laatste woord zullen hebben. De dichter ziet ze als het ware al geveld liggen, niet meer in staat om op te staan. Hun lot is bezegeld. Tot die tijd moet hij het met Gods kracht en onder Gods bescherming nog een tijdje met hen zien uit te houden.
Want bij U is de bron van het leven
Vers 10 lijkt wel het adagium van Psalm 36 te zijn, waarin de inhoud van de hele psalm samenkomt. Want bij U is de bron van het leven. In Uw licht zien wij het licht. In deze paragraaf komt het eerste gedeelte van dit vers aan de orde, in de volgende paragraaf zoomen we in op het tweede gedeelte. Bij God is de bron van het leven. Wat wordt bedoeld met ‘bron van het leven’? In het Oude Testament komt de benaming ‘bron van leven’ zo’n achttien keer voor. Een vergelijking met deze frase in de bijbelboeken Jeremia en Spreuken helpt om dit beeld wat beter te begrijpen. Jeremia 2,13 beschrijft God als de bron van levend water. De Heere klaagt over zijn volk Israël dat Hem als de bron van levend water heeft verlaten. Hij noemt het zelfs een dubbel kwaad omdat ze Hem niet alleen niet meer nodig hebben, maar ook hun eigen levensbronnen creëren, namelijk lekkende cisternen (waterreservoirs), waardoor het hemelwater weglekt en slib resteert. Jeremia verwijst daarmee naar de situatie in het land Israël. Israël kende drie soorten water, namelijk het beste water, dat stroomde uit een bron of in een rivier, ook wel levend water genoemd. Daarnaast was er grondwater waarmee een waterput volliep. Ten slotte was er water dat van een hoger gelegen terrein vloeide en bewaard werd in bakken of putten. Dat laatste werd al snel een verzamelplaats van slib en muggenlarven. In de beeldspraak van Jeremia hebben de Israëlieten het beste water vervangen door het slechtste én zijn hun reservoirs ook nog eens lek, zodat alleen het slib overblijft. In Psalm 36,10 gaat het dus over God als bron van dat beste water, water dat leeft en stroomt.
Daarnaast komt de frase ‘bron van leven’ een aantal keer voor in het Spreukenboek. Enkele voorbeelden: het onderricht van de wijze (13,14), de vreze des HEEREN (14,27), het inzicht (16,22) worden een bron van leven genoemd. De gemene deler is de wijsheid. Net zoals een bron cruciaal is voor het leven (zonder water geen leven) is wijsheid ook levensnoodzakelijk. Niet alleen om de schoonheid van de wijsheid zelf, maar vooral omdat wijsheid in de Bijbel een relationeel begrip is. Wijsheid ontstaat in nauwe verbinding met God, de bron van wijsheid.
Op welke manier wordt zichtbaar dat God de bron van het leven is? Dat is allereerst feitelijk en fysiek. Stilstaan bij je ademhaling en de cadans van je hartslag. Je realiseren dat tijd en zuurstof Gods basale gaven aan de mens zijn die het heden van ons mens-zijn creëren. Dat feit alleen al mag het leven glans en blijdschap geven, want ‘dit is de dag die de HEERE gemaakt heeft, laten wij op deze dag ons verheugen en blij zijn’ (Ps. 118,24).
Nog meer wordt het zichtbaar in Jezus, zittend bij de Jakobsbron in Samaria (Joh. 4). Daar spreekt Hij over zichzelf als de Bron die het leven een vitaliteit geeft die het fysieke bestaan overstijgt. Met Jezus als levensbron wordt niet alleen je eigen dorst gelest, maar heb je ook veel om uit te delen. Jezus belooft van zo iemand een heilsfontein voor anderen te maken en Hij is daarbij niet karig. Jezus spreekt niet over druppels, maar over stromen van levend water die uit zijn binnenste zullen vloeien (Joh. 7,37-39). Daarmee kondigt Hij de Heilige Geest aan. De Heilige Geest als levend water doordrenkt de gelovige tot in zijn diepste wezen en Hij maakt van hem een overvloedig kanaal van Gods genade en liefde.
Tot slot heeft het beeld van God als de bron van het leven ook alles te maken met toekomstverwachting. In het tempelvisioen van Ezechiël 47 ontspringt uit de tempel een rivier die overal waar haar water de aarde bereikt, het leven doet opbloeien. Deze levenwekkende waterstroom heeft zijn oorsprong in God zelf. Verkwikking en leven vloeien vanaf de troon van God en van het Lam (Opb. 22,1). Dat is het perspectief waar de gelovige zich aan mag laven onderweg naar de ontmoeting met God als de bron van het leven.
In Uw licht zien wij het licht
Zoals water essentieel is om te overleven, zo is licht dat ook. Licht is de vrucht van Gods spreken op de eerste scheppingsdag. In de Bijbel wordt veelvuldig over licht gesproken en het wordt op verschillende manieren als metafoor gebruikt. In Psalm 36 heeft het de betekenis van ‘het licht zien’, ‘een ander perspectief aangereikt krijgen’. Vergelijkbaar is de ervaring dat wanneer je vastloopt in je eigen gedachten, wanneer je er voor je gevoel niet meer uitkomt, er dan die ander is die een vraag stelt waardoor je opeens met andere ogen kijkt naar de situatie. Zo’n ervaring moet de dichter van Psalm 36 ook gehad hebben. Als hij blijft malen over hoe het toch kan dat die ander, de goddeloze, zo zijn gang kan gaan. Als hij het niet klein krijgt dat leugen en onrecht zo veel slachtoffers maken. Als hij als het ware met Psalm 4,7 de vraag stelt ‘Wie zal ons het goede doen zien? Verhef over mij het licht van Uw aangezicht, HEERE.’ Dan láát God op dat moment Zijn licht over de situatie schijnen, waardoor de situatie van de goddeloze in een ander licht komt te staan.
Het licht waarmee God schijnt is niet dat van de zelfbevestiging in de zin van ‘Ik zal je laten zien dat je gelijk hebt, Ik deel je observaties en Ik schaar me aan jouw kant’. Nee, God laat zijn licht op een andere plek schijnen. Hijzelf leidt onze blik af van dat wat het daglicht niet kan verdragen. Hij laat zijn licht schijnen in de duisternis (en verdrijft haar daarmee). In het licht waarmee God schijnt richt Hij de aandacht op zichzelf, op zijn goedertierenheid, die immers beter dan het leven is (Ps. 63,4). Hoe desastreus het leven zich soms kan manifesteren en hoe overweldigend destructieve machten soms ervaren worden, in het licht van Gods goedertierenheid ontdek je dat het pleit allang beslecht is.
Dat licht van God in Psalm 36 heeft een profetische klank. In Jezus wordt duidelijk dat het licht niet alleen een scheppingsdaad is, maar een Persoon. Door Johannes aangekondigd als het waarachtige licht (Joh. 1,9), openbaart
de Christus zich in Johannes 8,12 als het Licht van de wereld. In Jezus krijgt het licht uit Psalm 36 een allesomvattende betekenis, namelijk van ‘het licht zien’ naar ‘het levenslicht hebben’. Het licht dat niet slechts opheldering geeft, maar de totale levenssfeer omvat en geldt voor alle terreinen van het leven. De Universiteit van Colombia heeft daarom Psalm 36,10 als haar motto: in lumine Tuo videbimus lumen. Het is niet voor niets dat Christus zijn volgelingen oproept om te wandelen als kinderen van het licht (Ef. 5,8) en zijn kerk in herinnering brengt dat zij het licht van de wereld zijn (Mt. 5,14). Hét licht zien is niet vrijblijvend, het betekent ook licht zijn. Je licht laten schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken (Mt. 5,16).
Het licht is niet alleen in het begin van de wereldgeschiedenis elementair, maar zal in het nieuwe Jeruzalem nog luisterrijker en grootser zijn. Als daar Gods heerlijkheid volledig aan het licht komt, heeft dat zo’n verlichtende werking dat de zon en maan niet meer nodig zijn (Opb. 21,23). Het Lam is de lamp van het nieuwe Jeruzalem. Wanneer dat moment is aangebroken zien we letterlijk in zijn licht het licht.
Tot slot
Deze meditatie begon met een verwijzing naar Dietrich Bonhoeffers gedicht ‘Verleden’. In Psalm 36 wordt een houding geschetst die ons leert om niet in de verbijstering over het gedrag van de ander en de teleurstelling te blijven steken, maar vanuit Gods perspectief naar ons leven en dat van de ander te kijken. Het slot van het gedicht van Bonhoeffer laat deze houding zien:
Grijp Gods goedheid en vergeving in het verleden,
bid, dat God je vasthoudt, morgen en heden.
Mw. P.D. Baarda is psycholoog en theoloog en werkzaam bij Driestar educatief.
Theologia Reformata 63/3 (2020), 240-244
DOI: https://doi.org/10.21827/TR.63.3.240-244
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2020
Theologia Reformata | 102 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2020
Theologia Reformata | 102 Pagina's