Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wonderen in de Bijbel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wonderen in de Bijbel

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract Miracles in the Bible are not unnatural. Rather, they are singular events or stories about singular events which make people wonder or evoke reactions. Some of these events are historical such as the exodus of Israel from Egypt. Others, such as Gods descent on Mount Sinai remain beyond normal history, or they relate a divine act which initiates history, or put it into a new perspective, such as the narrative about creation and the birth and resurrection of Jesus. These do not represent normal historical discourse. Still others, the parables and Jonah, correct human thoughts and attitudes. When reflecting on miracles in the Bible, therefore, it is important to take into account the literary genre and the character of events which are told. It is not sufficient or often not even possible to answer the question: ‘Did it really happen or not?’ The biblical miracle stories tell us about God and Jesus in whom He manifested himself, both of which are beyond human comprehension and rationality, as is the Resurrection.

1. Inleiding

‘Dominee, heeft de slang gesproken, ja of nee?’ ‘Dat vraag ik altijd het eerste als een gastpredikant de consistorie inkomt, en als hij dan begint met ‘ eeh’ dan weet ik het al.’ De stoere gereformeerde ouderling met wie ik aan het eind van de jaren zestig sprak zal vaak met ‘eeh’ geconfronteerd zijn.

Of die andere anekdote die ik in Zuid-Afrika hoorde, maar blijkbaar wereldwijd bekend is: een oude vrouw zegt: ‘Als er in de Bijbel zou hebben gestaan dat Jona de walvis had ingeslikt, dan zou ik dat ook geloven.’ Het lijken simpele anekdotes, maar er zijn wel kerken door gescheurd en gemeenschappen door uiteengedreven. 1

Het is uiteraard een oude vrouw die zo simpel denkt. Net als een man rechtlijnig een ander voor het blok zet. Dat hoort bij de cultuur van stereotypen waarin dit soort problemen zwaar weegt. Stereotypen helpen ons de werkelijkheid overzichtelijk te houden. Dan moet je het echter niet over wonderen hebben. Want wonderen doorbreken juist de geordende werkelijkheid. Dat vinden mensen lastig. Daarom zoeken ze vaste standpunten. Voor de een is een wonder onzin. Er zijn gewoon natuurwetenschappelijke wetten en wie denkt dat die doorbroken kunnen worden door een wonder is onnozel. Aan het andere eind van het spectrum staan degenen die vasthouden aan de letterlijke tekst van de Bijbel, zoals de mensen uit de anekdoten. Zij hebben ook vaste grond onder de voeten: de letterlijke tekst van de Bijbel. Het is óf de natuurwetten, zo vast als die van Newton, óf de letterlijke bijbeltekst, waarin elk woord het eeuwige onveranderlijke Woord van God is. En dan heb je ook nog mensen die willen aantonen dat die beide heel goed samengaan, zoals Werner Keller met zijn befaamde boek Der Bibel hat doch recht, 2 waarin hij aantoont dat de bijbelse wonderen heel goed natuurkundig te verklaren zijn. Dat geeft pas echt vaste grond onder de voeten.

Dan is het wonder echter juist opgeheven. Want wonderen halen de vaste grond onder onze voeten vandaan. Het wonder geeft juist aan dat de dingen niet zo zijn als we dachten dat ze zijn. In feite geloven ze allemaal niet aan wonderen: de seculiere atheïst niet, maar ook Werner Keller niet en evenmin broeder Marinus. 3 Ze hebben een vastgestelde orde en daarvan valt niet af te wijken. Daarvan kán niet worden afgeweken, principieel niet. Want dan zou hun wereld instorten en de wereld kan en mag niet instorten. Bij wonderen wankelt de bestaande orde en als die wonderen ook nog met God te maken hebben, dan stort heel onze vastgestelde ordelijke wereld in. De dingen zijn niet zoals ze horen te zijn.

Bij de wonderverhalen uit de Bijbel is niet de vraag naar het ‘waargebeurd?’ het belangrijkste, maar wat deze zeggen over God. Het gaat om de theologische betekenis. Nu kan men die betekenis losmaken van het verhaalde gebeu-ren: de auteur wil iets zeggen over God en gebruikt daarvoor een verhaal dat theologisch waar is, maar niet echt gebeurd. Gewoonlijk wordt dit verbonden met een verhaaltraditie. De wonderen van Jezus kunnen bijvoorbeeld worden gezien in het licht van de Elisacyclus in 2 Koningen en krijgen hun betekenis in het licht daarvan. De evangelisten willen iets over Jezus zeggen en doen dat in verhalen die Hem schetsen als vervulling van de profeten. 4

Het gaat bij deze interpretatie niet meer om gebeurtenissen maar om geestesgeschiedenis. In een verhaaltraditie worden ideeën over God overgebracht. Ook hier wordt de spanning van het wonderverhaal weggenomen. Wat de menselijke geest produceert is rijk en interessant, maar het gaat niet over een gebeuren dat ons overkomt, ons verbijstert en de mensen juist buiten zichzelf brengt. 5

Op zichzelf is het juist dat de wonderverhalen in de Bijbel iets over God willen zeggen. Dat gebeurt echter niet zonder reden door een wonderverhaal: God doet onverwachte dingen en doorbreekt onze orde. De meest interessante publicaties over wonderen in de Bijbel zijn dan ook die waarin het bijzondere gebeuren theologisch geïnterpreteerd wordt en vanuit dit theologisch perspectief betekenis krijgt, niet als mirakel maar als daad van God die woord van God tot ons is. 6 Daarbij kan ook recht worden gedaan aan de verschillende literaire genres waarin over wonderen gesproken wordt. Soms is dit een verwijzing naar een gebeuren en een andere keer een gelijkenisverhaal waarbij de boodschap in het verhaal zelf zit.

2. De woorden

Wie simpel over wonderen wil denken moet niet bij de Bijbel zijn. Dat begint al bij de woorden die betrekking hebben op wat ‘wonderen’ worden genoemd of die daarmee worden vertaald. In het Oude Testament gaat het om drie woordgroepen: 7

a. môfēt. Dit is het meest gebruikte woord dat met ‘wonder’ vertaald wordt. Het gaat om het volstrekt ongewone, zoals de staf van Mozes die een slang werd (Ex. 4:21).

b. niflā’āh en andere afleidingen van de stam pālā’ . Meestal wordt het meervoud gebruikt: ‘De wonderen die Hij verricht heeft.’ Het gaat om de verwondering over Gods bevrijdende daden, met name de uittocht uit het slavenhuis Egypte. Het is een woord van de lofprijzing, waarin de vierende gemeente betrokken is en verwondering hun harten vervult. Het begrip komt dan ook vooral in de Psalmen voor.

c. ’ôt. Dit woord staat voor ‘teken’. Het gaat niet om de gebeurtenissen zelf, maar om hun verwijzen naar de grote macht van God.

‘Ôt wordt gewoonlijk met ‘teken’ vertaald, maar niflā’āh en môfēt beide met ‘wonder’. Dat geeft verwarring, alsof het allemaal over hetzelfde gaat en de Bijbel een boek vol mirakelverhalen is. In feite spelen mirakelen een heel beperkte rol in de Bijbel. De gebeurtenissen waarvoor de woorden niflā’ôt en môf e tīm worden gebruikt zijn meestal helemaal niet miraculeus, in de zin dat er natuurwetten worden doorbroken. Aan de zogenaamde plagen van Egypte zit meestal niets bovennatuurlijks. Luizen zo talrijk als stof – lastig, maar niet bovennatuurlijk. Zware hagel en sprinkhanen evenmin. Kinder sterfte en kikkers zijn ook geen onbekende fenomenen in de wereld. En het verhaal van de Exodus geeft zelf al aan dat het droogvallen van de zee kwam door een oosterstorm (Ex. 14:21). De wonderen waarover de psalmen zingen zijn ook geen mirakelen. Ze zijn natuurlijke gebeurtenissen, maar Israël heeft daarin de hand van God ervaren en de kerk belijdt met Israël dat dit niet alleen een subjectieve interpretatie van die gebeurtenissen is, maar dat deze inderdaad zo door God geleid zijn. 8 Theologisch zeggen we dan dat God werkt in de middellijke weg. 9

Het gaat er niet om of die feiten al dan niet kunnen voorkomen, maar dat in deze gebeurtenissen God aan het werk is en dat we zijn glorie leren kennen. Daarvan zijn ze een teken en daarom worden wonderen en tekenen vaak als een hendiadys genoemd. Het gaat om Gods daden en de verwondering daarover onder de mensen.

Mōfēt staat voor een gebeurtenis die buiten de gebruikelijke orde valt. Maar dat is niet simpel wat tegen de natuur is. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt bij de symboolhandelingen van Ezechiël: dat hij niet de rouwgebruiken bij het overlijden van zijn vrouw in acht neemt (Ez. 24:24) en dat hij een gat in de muur van zijn huis hakt en daardoor zijn huisraad naar buiten sleept (Ezech. 12:6). Dat is wel tegen de orde, maar niet tegen de natuurorde.

Daarmee komen we bij een ander aspect in de discussie over wonderen: die worden gewoonlijk gedefinieerd als doorbreking van natuurwetten. Alleen bestaan die natuurwetten in deze zin pas sinds de zeventiende eeuw. Voor die tijd was er ook wel een orde in de natuur maar die werd veel meer bepaald door de gang van de dagen en de seizoenen: zon en maan, regen en droogte, geboorte en sterven, sociale structuren en gezagsverhoudingen, overgeleverde tradities. Doorbreking daarvan werd niet als onmogelijk gezien, maar leidde tot onrust. Wat is er aan de hand dat dit gebeurt? Waarvan is dit een teken? Met de formulering van vaste altijd en overal geldende natuurwetten veranderde de vraag naar het wonder. Het leidde niet meer tot bezinning over wat er aan de hand was, maar verdeelde de mensen in gelovigen en ongelovigen: wie geloofde dat dit waargebeurd was en wie niet? En dat werd en wordt vaak een op een gerelateerd aan het geloof in God en zijn Woord.

Als iets in de oudheid ‘tegen de natuur’ wordt genoemd dan moet men bedenken dat ‘natuur’ in die tijd niet de betekenis had van een in natuurkundige of biologische wetten vastgelegde orde. De natuur is de orde van de gekende werkelijkheid. Dat is de orde waarin dieren niet spreken en waarin mensen geen gaten in hun buitenmuren hakken en de boel naar buiten slepen. Het is de orde waarin vrouwen lang haar dragen en hun hoofd bedekken en mannen geen lang haar hebben (1 Kor. 11:14). Het gaat er niet om dat dat een onveranderlijke orde is, maar dat afwijking van de orde onrust geeft. Als het niet nodig is moet je dat niet doen en als het wel gebeurt moet je kijken tot welk doel het dient. Wat willen christenvrouwen die hun sluier afleggen daarmee zeggen? Roep je daarmee geen dingen op die je juist als christen niet wilt oproepen? En wat roept Ezechiël op met zijn tegennatuurlijke gedrag? En je moet wel heel goed nadenken wat er aan de hand is als een slang gaat spreken. De vraag is dus niet: ‘Kan het?’, maar: ‘Wat moet ik hiermee? Wat betekent dit?’ Alles wat een wonder genoemd kan worden is in de Bijbel altijd een teken, ook als alleen het woord mōfēt wordt gebruikt.

Afwijkingen van de orde worden vaak niet aangeduid met een van de woorden die met ‘wonderen’ worden vertaald. Ezechiëls actie is wel een wonder (mōfēt), maar bij de sprekende ezel van Bileam (Num. 22:21-35) of de drij-vende bijl van Elisa (2 Kon. 6:1-7) komt het niet voor. Het verhaal wordt verteld en wij geven daaraan de kwalificatie ‘wonder’. Vervolgens wordt dan het debat geopend of het waargebeurd is of niet, terwijl het verhaal wil aanzetten tot bezinning: wat wordt hiermee gezegd? En juist het vreemde van de gebeurtenis mag ons doen vermoeden dat er geen digitale antwoorden in de vorm van een simpel ‘Ja’ of ‘Nee’ mogelijk zijn. Dit is een teken, een symbool dat te denken geeft, waarin onverwachte lagen en onverwachte boodschappen doorklinken, die je niet makkelijk in de vingers krijgt. 10

In het Nieuwe Testament treden er wel verschuivingen op. De nadruk ligt geheel op de daden die Jezus en de apostelen in zijn naam verrichten. Jezus’ bijzondere daden zijn de werken die Hij verricht en de krachten die Hij doet. Gebeurtenissen die gewoonlijk met ‘wonderen’ worden aangeduid, zijn in het Nieuwe Testament voorbehouden aan Jezus en de Heilige Geest die door de apostelen werkt. Miraculeuze dingen als een sprekende ezel of een drijvende bijl komen niet voor. Het gaat om redding van mensen, bevrijding van ziekte, zonde en dood en bewaring tegen het geweld van de chaoswateren. Er waren in die tijd veel wonderdoeners die een bijzondere goddelijke macht claimden, zoals Simon de tovenaar (Hand. 8:9). Zij waren in staat om dingen te doen die tegen de orde van de natuur ingingen en die niemand anders kon verrichten. Het Nieuwe Testament is daar wars van. Het vermijdt strikt het losse gebruik van het woord ‘wonder’ (teras). 11 Noch Jezus noch de apostelen treden in competitie met wonderdoeners. Zij verrichten wonderen en tekenen die het koningschap van God aanduiden. Het gaat om een geheel andere orde en ze gaan de wedstrijd met de wonderdoeners niet aan.

De vraag naar het wonder in de Bijbel moet dus losgemaakt worden van de moderne vraag of het natuurkundig of biologisch mogelijk is. Het gaat om verschijnselen die de gewone orde doorbreken en niet passen in de bekende denkkaders. Die verschijnselen kunnen we niet allemaal op één hoop vegen, zoals vaak gebeurt met de vraag naar historiciteit van bijbelse verhalen: als je niet meer gelooft in de sprekende slang of alle dieren in de ark van Noach, dan geloof je straks ook niet meer in de opstanding. Er is een duidelijke gelaagdheid als het gaat om bijzondere gebeurtenissen waarvan de Bijbel verhaalt.

3. Het Wonder boven wonder

Het meest uitzonderlijk zijn die geschiedenissen waar de werkelijkheid van God onmiddellijk de aarde raakt, waar zijn daden niet meer plaatsvinden langs de middellijke weg, maar door zijn eigen aanwezigheid. Daar wordt de orde het meest doorbroken. Dat is het wonder bij uitstek: dat God zelf verschijnt. Een van die momenten is op de Sinaï. Exodus (19; 24) verhaalt over een ontmoeting van God met Mozes en met de oudsten van Israël. Het wordt verteld maar het zijn chaotische hoofdstukken. Mozes blijft aan het heen en weer gaan en dan moet hij nóg weer een keer zeggen dat het volk niet op de berg mag komen, wat hij hun al bezworen had en wat bovendien onmogelijk gemaakt was. Ook over het zien van de HEER door Mozes wordt verwarrend gesproken. Je krijgt het niet helder. Chaotische teksten, tegenstrijdige berichten karakteriseren het komen van God. Met de digitale vraag ‘waargebeurd: ja of nee’ kom je hier nergens. Gods komen schept zoveel verbijstering in de menselijke orde dat er geen goed verhaal van te maken valt. Er blijft alleen de naglans van zijn heerlijkheid en zelfs die is mensen al te veel (Ex. 34:29-35).

In het boek Handelingen wordt gesproken over de verschijning van de verheerlijkte Christus aan Paulus. Driemaal wordt het verhaal verteld, een keer door de schrijver (Hand. 9:1-8) en twee keer bij monde van Paulus (Hand. 22:5-11; 26:12-18). En ze sporen niet precies met elkaar. De verschijning van de HEER is blijkbaar niet eenduidig te beschrijven. Er is alleen een impressie die overblijft en waarbij herinneringen en beschrijvingen in de smeltkroes van de heerlijkheid hun vaste orde verliezen. Hebben de mensen die met Paulus meereisden nu wel de stem gehoord, maar niets gezien? (Hand. 9:7). Of hebben ze wel het licht gezien, maar niets gehoord? (Hand. 22:9). Hier helpt een simpele multiple choice niet en nog minder een reconstructie waarin de dingen netjes allemaal kloppen.

Het meest wordt God in de wereld geopenbaard bij de opstanding van Christus. Op Pasen is Christus opgestaan en daarmee bevestigt God dat Hij de HEER is, en dat de Naam boven alle naam aan Hem verleend is. Alle vier de evangelisten vertellen het en Paulus noemt in de canon nog andere momenten. Er zijn veel getuigen van … ja, van wat? Van het lege graf? Maar wat zegt dat? Dat het graf leeg was, daarvan waren ook de tegenstanders van Jezus overtuigd. De getuigen zijn eerder getuigen van de verschijning van Jezus zelf. Maar hoe is Hij dan verschenen? De mensen op weg naar Emmaüs herkenden Hem niet en Paulus zegt dat hij Hem niet naar het vlees kent (2 Kor. 5:16) – en vervolgens weten we niet wat hij daarmee bedoelt. En wie zijn de getuigen van de opstanding? Vooral over die ochtend van Pasen zijn de verhalen chaotisch. Er zijn vrouwen en er zijn een paar discipelen. Maar de ene evangelist zegt dit en de ander dat. Bij de een zitten er engelen in het graf en bij de ander is het een jongetje. Bij de een gaan de vrouwen op pad met grote blijdschap en bij de ander zeggen ze niemand iets omdat ze bang zijn.

Bij het grootste wonder van de geschiedenis, waar de geschiedenis geen geschiedenis meer is en God zich openbaart met bevrijdend recht zijn de verhalen een chaos. Zo gaat dat met wonderen. Zo gaat dat met het grootste wonder, dat zelfs geen wonder genoemd wordt. Hier bereiken we niets met eenduidigheid. Wie hier eenduidigheid wil, heeft juist niet begrepen waarom het gaat. Hier duizelt het mensen, ook als die mensen evangelisten zijn. En hun hoorders doen er goed aan om hun energie en creativiteit niet te steken in een reconstructie van de verhalen waardoor alles weer klopt, maar te leven uit deze gebeurtenis die alle wonderen en tekenen te boven gaat, en elk lopend verhaal opblaast in overweldigende heerlijkheid waarvan bij elke evangelist aspecten oplichten die elk op zichzelf al ons verstand te boven gaan en die alleen kan worden aangeduid met de zin uit het credo: ’die is opgestaan op de derde dag’.

Die derde dag roept meteen de eerste dag in herinnering. Pasen is de bevestiging van de dag die begon op donderdagavond en die eindigde met het ondergaan van de zon nadat Jezus was begraven. De derde dag is de bevestiging van het gebeuren van de overgang van de pesachviering naar Pasen. Het is de bevestiging van Jezus’ overgave aan het kruis. Die was wel geschiedenis, zelfs midden in de geschiedenis van godsdienst en politiek. De chaos van de paasverhalen geven de bevestiging van de heel nauwkeurige realiteit die eenduidig op het kruis staat: ‘Dit is de koning van de Joden.’ Dat is het enige echte wonder op aarde: iets wat absoluut niet te plaatsen is en elke door mensen bedachte of geconstrueerde orde doorbreekt: dat de HEER der heerlijkheid gekruisigd is, zoals Paulus zegt. Dat is wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgeklommen (1 Kor. 2:8v). Dat is een wonder waarbij alle wonderen in het niet vallen. Dat wonder in de aardse geschiedenis wordt bevestigd in het wonder dat deze geschiedenis overstijgt: de opstanding van de Gekruisigde in het eeuwige leven. Kruis en opstanding zijn de keerzijden van het ene wonder van Gods komst.

Zodra dit wonder uitgestrektheid krijgt begint het uit te waaieren in gevarieerde verhalen, die elk hun eigen momenten hebben. Ook de weergaven van die laatste dag van de aardse Jezus in de evangeliën zijn niet allemaal op één lijn te brengen. En als de bevestiging daarvan doorbreekt op Pasen dan schieten de woorden alle kanten op en blijken de getuigen niet tot een rustig verhaal in staat. Slechts over één ding zijn ze het eens: de Gekruisigde is opgestaan. Zodra ze daarover gaan praten overvalt hen het wonder dat hun te groot is.

Er is nog zo’n gebeuren dat de hemel de aarde raakt: toen God de aarde schiep en zelfs de hemel in één adem erbij. Daar zijn de verhalen ook verschillend. Genesis 1 vertelt het anders dan Genesis 2 en de Psalmen hebben hun eigen voorstellingen. Dit krijg je niet allemaal op een rij. Het hakkelen en chaotisch vertellen valt in het niet in vergelijking met de paasverhalen, maar ook hier gaat het om momenten waarin vertellers aan wie het vertelde te boven gaat uit de volheid van hun gemoed iets melden van dit gebeuren. En dan hebben de vertellers over de schepping nog het voordeel dat ze er zelf niet bij geweest zijn. Dat geeft een beetje afstand om meer te zeggen dan alleen: ‘Onze hulp is in de naam van de HEER die hemel en aarde gemaakt heeft’ (Ps. 124:8). De getuigen van Pasen waren er wel bij, de vrouwen en een paar mannen ’s morgens, anderen op de middag en nog meer op de avond en ten slotte Paulus als een nakomertje (1 Kor. 15:8). Bij het wonder is er een moment van zwijgen, gevolgd door een overvloed aan woorden die elke logische menselijke orde meesleurt. Want de menselijke orde is voorgoed doorbroken: God is verschenen.

4. Tekenen

De kruisiging en opstanding van Christus zijn het grootste wonder, het meest onvoorstelbare. Daaromheen zijn er veel gebeurtenissen die iets daarvan aanduiden. Zij worden niet zonder reden ‘tekenen’ genoemd en om het bijzondere karakter ervan aan te geven ‘wonderen en tekenen’.

Tekenen kunnen van verschillend karakter zijn. De eerste betekenis is dat zij expressie zijn van wat er gaande is. Als iemand koorts heeft dan is dat een teken dat zij een infectie heeft. Zo moeten we ook de tekenen die Jezus doet interpreteren in het licht van de komst van het Koninkrijk. Het is er al en de tekenen zijn er de uitwerking van. Ze zijn niet de volheid van kruis en opstanding maar ze behoren bij het ene komen van God. Zij doorbreken de bestaande orde van de wereld, waarin zonde, ziekte en dood, de machten van het kwaad, heersen. Zonden worden vergeven, zieken genezen, doden opgewekt en demonen uitgeworpen. Het zijn tekenen dat het Koninkrijk van God tot ons gekomen is.

De oude orde is achterhaald door de werkelijkheid van Hem in Wie het Koninkrijk zich baan breekt. Het gaat erom wat deze gebeurtenissen zeggen en vooral wat ze zeggen over Jezus. In Hem is God gekomen om te bevrijden. Dat strekt zo ver dat zelfs de storm en de golven bedaren. De chaosmachten zijn Hem onderworpen, net als de demonen.

Wat bij de tekenen die Jezus doet opvalt, is dat het om de werking van bestaande fenomenen gaat. Ogen kunnen weer zien, oren weer horen, armen bewegen en voeten weer lopen; golven bedaren en de storm valt stil. De daden die Jezus doet worden aangeduid met ‘werken’ en ‘krachten’, en dat uit zich in het werken van lichamen en de kracht die lamme benen ontvangen. Er komen weer zicht en beweging door de komst van het koninkrijk van God.

Wat er niet gebeurt, net zomin als bij hedendaagse genezingen in de kerk, is dat er fysiek nieuwe dingen worden opgeroepen, bijvoorbeeld dat er een geamputeerde arm wordt teruggegeven. Het gaat erom dat het reeds bestaande weer gaat werken. Daarmee wordt het mirakel teruggedrongen en komt het accent geheel op de bevrijding te liggen. Dat wil niet zeggen dat de macht van Jezus begrensd is. Die reikt zo ver dat Hij doden levend maakt. Kun je bij de dochter van Jaïrus nog de vraag stellen of ze wel echt dood was, zeker bij de versie van het verhaal in Markus, bij Lazarus wordt elke twijfel weggenomen: ‘Jezus zei hun ronduit: Lazarus is gestorven’ (Joh. 11:14).

In de tekenen die Jezus doet blijkt dat Hij machtiger is dan de gebrokenheid van deze wereld en zelfs de volstrekt onontkoombare dood overwint. Dit is zo fundamenteel voor de hele boodschap van de Evangeliën als deel van de gehele Schrift, dat de vraag naar ‘Waargebeurd?’ de hele werkelijkheid van Gods bevrijding in Christus in twijfel stelt. Het gaat om Gods werkelijkheid en voor wie daarbij vraagtekens stellen, geldt wat Hilarius heeft gezegd: ‘Als we stellen dat een gebeurtenis niet plaatsvond omdat we niet kunnen ontdekken hoe dat kon, dan maken we de grenzen van ons verstaan tot de grenzen van de werkelijkheid.’ 12 Ook Hilarius stelt dat in het perspectief van Gods reddende handelen en niet in de context van de tovenaar.

5. Verwijzende tekenen

Jezus’ handelen – en in zijn navolging dat van zijn apostelen – staat in het kader van redding van mensen en geschiedt aan mensen. Zelfs als het gericht is tegen de wind en de golven dan is dat om mensen te redden. Het gaat niet over sprekende ezels of drijvende bijlen. Daarop lijkt er een uitzondering te zijn: de verdorde vijgenboom. Dat teken bevrijdt geen mensen, maar gaat over een boom.

Nu moet ook hier opgemerkt worden dat het niet tegen de natuur is dat een boom doodgaat. Dat gebeurt wel meer. Het is veeleer wat Jezus tegen de boom heeft gezegd dat de aandacht trekt en dat de boom juist tóen verdorde. De verdorring van de boom is echter van een ander karakter dan bijvoorbeeld de genezingen. Zij hoort bij de tweede soort tekenen: gebeurtenissen die niet expressie zijn van een aanbrekende werkelijkheid, maar die verwijzen naar iets anders. Verdorren van bomen hoort niet bij de komst van het koninkrijk. Het is veeleer een gelijkenis in natura. Jezus verbindt zijn daad met geloof. Het komen van het koninkrijk heeft met geloof te maken. Dat kwam ook al ter sprake bij de genezing van de ‘maanzieke’ jongen. Het gaat niet om tovertrucs maar om het koninkrijk van God dat door het geloof zichtbaar wordt. Zo was het bij de doortocht door de Rode Zee: van op zichzelf natuurlijke gebeurtenissen wordt beleden dat ze Gods werk zijn. De Israëlieten zagen Góds werk en zij geloofden. Zie je de werken van Jezus en geloof je? Anders word je met Jezus geconfronteerd die vruchten zoekt en ze niet vindt. Dan ben je een dorre boom. Daarmee wordt het oordeel geveld over wat in de tempel gebeurde, in Jezus’ optreden tussen de twee scenes met de vijgenboom in: Israël draagt geen vruchten en heeft zo geen toekomst. 13

Het gaat bij de tekenen altijd om het geloof in het koninkrijk. Het gaat om vertrouwen op Jezus en Hij blijkt machtiger dan alle tegenkrachten, zelfs dan de dood. Het sluitende bewijs ontbreekt. De Joden vragen Jezus om een teken uit de hemel. Jezus laat ze zonder antwoord staan (Mark. 8:11-13) of geeft hun alleen het teken van Jona (Matth.16:1-5): zelfs de Ninevieten hebben hem geloofd en zich bekeerd (Matth. 12:41). En jullie? Wie een eenduidig teken vraagt, wil zien om te geloven, net als Tomas (Joh. 20:25, 29). Dat was Tomas vergund, maar wat hij zag was niet een miraculeus teken uit de hemel zoals de Joden dat vroegen. Dat was meer dan een teken: hij zag God zelf, in de tekenen van de spijkers van het kruis en van de speer die Jezus doorstak.

Het Nieuwe Testament verzet zich tegen de eenduidigheid van het mirakel – voor zover dit al eenduidig is en niet juist het bedrog van de tovenaar. Het gaat om expressie van Gods macht die groter en anders is dan wij ons kunnen voorstellen en buiten dat perspectief hebben wonderen geen zin.

6. Legitimatie

Wonderen hebben ook te maken met legitimatie. De bijzondere daden die Elisa verricht vestigen zijn naam als godsman. De gebeurtenissen die Mozes over Egypte afroept maken zelfs de Egyptische wijzen duidelijk dat dit ‘Gods vinger’ is (Ex. 8:19). Door Jezus’ optreden komt de vraag op: ‘Wie is Deze toch, dat zelfs de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?’ (Mark. 4:41). En Jezus zegt zelf: ‘Als Ik door de Geest van God de demonen uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God bij u gekomen’ (Matth. 12:28).

In dit perspectief lijken wonderen een essentiële functie te hebben. Die hebben ze ook, maar dat is niet op de wijze van het eenduidige bewijs. Jezus werpt demonen uit, maar de schriftgeleerden reageren dat Hij dat doet door de macht van de aanvoerder van de demonen (Mark. 3:22). De bijzondere dingen die deze persoon doet geven wel aan dat er hier iets aan de hand is van meer dan het gewone; maar wie of wat dat meer is, is daarmee niet gezegd. Het kan van God komen, maar evengoed van de duivel. Genezingen kunnen een gave van de Geest zijn, maar ook toverkunsten van een kwakzalver. Je moet altijd de vraag stellen wat de macht achter dit geheimenis is.

Deze vraag wordt ook aan Jezus gesteld: ‘Met welke bevoegdheid doet U deze dingen? En wie heeft U deze bevoegdheid gegeven?’ (Matth. 21:23). Jezus weigert het antwoord. Hij geeft niet de eenduidigheid waarom de farizeeën vragen. Hij gaat niet in op de digitale vraag zoals de gereformeerde ouderling die stelde. Hij zegt zelfs geen ‘eeh’, maar weigert botweg een antwoord. De tekenen blijven tekenen en Jezus zelf is het teken dat tegengesproken wordt (Luk. 2:34) en blijft. Uiteindelijk gaat het om geloof, niet om geloof aan wonderen, maar om geloof in Hem die wonderen verricht. Dat zijn geen toverkunsten, maar wonderen van bevrijding. Daarbij past de digitale krampachtigheid van het ‘waargebeurd?’ niet, evenmin als de platvloerse afwijzing van wat buiten onze bekende orde valt.

In zijn tekenen laat Jezus zien dat Hij boven alles uitgaat, zelfs heerst over de chaosmachten van de wateren, zoals de Schepper; maar als het erop aan gaat komen Wie Hij is dan wijken in de evangeliën de tekenen die te denken gaven en gaat Hij op naar Jeruzalem. Daar blijkt Wie Hij is: ‘Mijn HEER en mijn God’ (Joh. 20:28). Er is een moment van zien: waar Hij verschijnt als de opgestane Gekruisigde. Maar ‘zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben, maar toch zullen geloven’ (Joh. 20:29).

Wie wonderen wil vastleggen met de stelligheid van een natuurkundig bewijs heeft blijkbaar nog nooit onderkend dat Jezus aan zijn leerlingen bekend is geworden bij het breken van het brood (Luk. 24:35). De heidense ziener Bileam zag niet wat zelfs een ezel zag (Num. 22:22-35). Wie bij het breken van het brood de aanwezigheid van Christus heeft gezien, heeft zijn heerlijkheid gezien, vol van genade en waarheid. Rond de heerlijkheid van het wonder boven wonder van Gods sterven als een mens en zijn verrijzenis uit de dood is er een waaier van getuigenissen van al die daden waarin dit werd aangeduid: de wonderen van bevrijding die Hij aan Israël heeft verricht en gebeurtenissen tijdens Jezus’ rondgang die wij niet in de vingers krijgen en ook maar niet in de vingers moeten proberen te krijgen met ons digitale brein. God is geen God van mirakelen, maar van onbedachte daden die niet passen in ons systeem. Dat is het systeem waarin wij de wereld in onze macht willen hebben; maar van die krampachtigheid bevrijdt het geloof ons nu juist – bevrijdt God in Christus ons, die zelfs de absolute zekerheid van de dood heeft overwonnen.

7. Mirakelen in de Bijbel

Nu worden er in de Bijbel wel enkele mirakelen verhaald, waarvan de bekendste al genoemd zijn: de sprekende slang (Gen. 3), de sprekende ezel (Num. 22:21-35), de drijvende bijl (2 Kon. 6:1-7) en Jona in de vis. Het zijn uitzonderingen in de Bijbel en het is opmerkelijk dat de vraag naar het wonder door veel mensen juist daarop wordt toegespitst, waarbij de aandacht wordt afgeleid van de grote daden van God in wonderen en tekenen.

Een voorbeeld van hoe die twee samengaan in het Nieuwe Testament is het verhaal van de vis die Petrus vangt met een muntstuk in zijn bek (Matth. 17:24-27). Op het eerste gezicht lijkt dat net zo’n miraculeus verhaal als dat over de ezel van Bileam. Maar een vis met een munt in zijn bek is nog wel iets anders dan een sprekende ezel. Er worden ook vissen gevangen met verloren trouwringen. Nu is het wel erg toevallig dat Petrus net op dat moment die vis vangt met precies het juiste bedrag in zijn bek. Zo is het vaak bij wonderen: het zijn op zichzelf geen tegennatuurlijke gebeurtenissen maar het moment waarop ze plaatsvinden bepaalt hun betekenis. Wie zich daarbij laat leiden door de statistiek houdt alleen een hoogst merkwaardige gebeurtenis over, waarbij vervolgens het debat kan gaan over de vraag of het aannemelijk is dat die heeft plaatsgevonden of niet. Veel belangrijker is echter wat die gebeurtenis wil zeggen. Als Jezus alleen wilde vermijden om de tempelambtenaren aanstoot te geven, had hij ook Judas (die de kas beheerde) kunnen zeggen het bedrag te betalen. Door Petrus naar de zee te sturen worden heel andere dingen aan het licht gebracht. Het gebeuren wordt een symbool dat te denken geeft. Jezus heeft gezegd dat de zonen geen belasting hoeven te betalen. Hij is de Zoon bij uitstek. Hij beheert en bezit alles. Hij hoeft niet om een fooi te vragen. Wat er op dat moment nodig is kan Hij zo uit de zee halen, zelfs uit het water van de chaos. Hij is de God over Wie Psalm 50 het heeft: de hele schepping is van Hem en Hij heeft geen offers nodig. Bovendien komt het muntstuk van de gave uit een vis. Dat kan ook niemand in de vroege kerk lezen zonder te denken aan wat de Vis voor hen betekent. Hij geeft de gave aan de tempel, die het huis van God is, voor zichzelf en voor Petrus die staat voor alle discipelen.

Dát is de kracht van het wonderteken: dat het associaties oproept. Die zijn nooit hard te maken voor een rationalistische exegeet, maar komen op in de gemeenschap die leeft met de HEER, waar zijn gelijkenissen worden verstaan, die anderen niet horen omdat ze horende doof zijn.

De sprekende slang hoort bij het oerverhaal van de wereld, daar waar naar beelden en woorden gezocht wordt om het geheimenis van God en mens weer te geven. Wie hier naar eenduidigheid zoekt loopt net zo vast als wie de paasverhalen van de evangelisten tot de nette orde wil brengen. Die heeft de betekenis gemist, omdat Gods handelen onze orde te boven gaat en verstoort.

Met het verhaal van Jona ligt het anders. Dat is geen oerverhaal maar maakt deel uit van de geschriften van de profeten tussen alle andere. Het is daarin echter een buitenbeentje. Het draagt in alles het karakter van een gelijkenis, een beeldverhaal om een boodschap over te brengen. 14 Het valt te vergelijken met de fabel van Jotam (Richt. 9:7-21). Fabelen worden vaak als onzin gezien: iets naar het rijk der fabelen verwijzen. Maar fabelen representeren juist diepe waarheid. Alleen doen ze dat in het genre van het beeldverhaal. De vraag naar het ‘waargebeurd?’ stellen bij Jona heeft een heel andere impact dan die vraag stellen bij de tekenen van Jezus. Het gaat om de boodschap en zonder dit boekje zou de Bijbel inhoudelijk niet veel veranderen. Alleen zouden we dit mooie beeld van Gods genade en menselijke afgunst moeten missen. Origenes zegt al dat er in de Bijbel zaken zijn die waarschijnlijk niet historisch zijn, maar dat wil niet zeggen dat er niets historisch is. 15 Je moet onderscheid maken tussen genres.

Er staat niet bij dat Jona een fabel is. Het verhaal staat literair ook niet in een kader waarin het verteld wordt, zoals dat bij de fabel van Jotam wel het geval is. Het staat in het kader van de geschiedenis van Israël in de achtste eeuw met de vraag naar Gods relatie met mensen in die context. Ook bij de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan staat er niet bij dat het een gelijke-nis is. Toch twijfelt niemand daaraan, omdat het het genre van gelijkenissen is. Zo is er geen reden om te twijfelen aan het fabelkarakter van Jona, omdat het het genre van fabelen is.

Het verhaal van de sprekende ezel van Bileam heeft ook kenmerken van een fabel. Alleen is het hier geen zelfstandige fabel maar is deze ingebouwd in het lopende verhaal van de geschiedenis van Israël.

Daarmee is niet gezegd dat God niet zulke wonderen zou kunnen doen. Wat God kan is niet aan ons om te beoordelen. Het gaat erom wat God hééft gedaan. En daarbij hoort ook wat Hij heeft gesproken. Dat lezen we in de Schrift en daarbij spreekt God in menselijke taal en maakt Hij gebruik van menselijke literaire genres. Daarbij moeten we fabelen niet gaan lezen als een procesverbaal. Voor je het weet ben je bezig met vormfouten en vergeet je de boodschap van het verhaal.

De drijvende bijl maakt deel uit van een cyclus van verhalen over Elisa om de status van de profeet aan te duiden. Bij dit genre gaat het om iemand die bijzondere betekenis heeft gehad. Die betekenis kan niet worden onderschat en er is een kring van mensen om hem heen die dit kunnen getuigen, om ook na diens dood het belang van zijn boodschap te onderstrepen. Bij dit genre hoort de overdrijving, zoals op Sulawesi nog wordt verteld dat de zendeling Hans Visser eigenhandig de jeep uit de greppel tilde die tien man er niet uit kregen. Het bewijst de status van deze sterke man die zich het lot der armen aantrok. Wat er precies is gebeurd daar bij de Jordaan? Er zal ongetwijfeld wel iets met een bijl geweest zijn, maar de precieze toedracht is niet te achterhalen. Het gaat om wat er van deze man wordt verteld en wie hij was – en wat zijn boodschap was. En die is nog steeds hoogst relevant.

De ruimte ontbreekt om alle teksten uit de Bijbel die met wonderen in verband worden gebracht te bespreken. Waarom het gaat is dat er onderscheid moet worden gemaakt in genre, in gewicht, in de mate en aard waarin de gebeurtenissen fundamenteel zijn. In de discussie over wonderen wordt met teksten vaak omgegaan alsof alles hetzelfde is. Dat is net als wanneer een boodschappenbriefje in de jaszak van de overleden moeder (van boodschappen die ze uiteindelijk niet eens heeft gehaald) hetzelfde gewicht krijgt als haar testament.

De meeste gebeurtenissen in de Bijbel die als wonderen worden aangeduid kunnen ook anderszins voorkomen, maar zij krijgen hun betekenis doordat ze juist op dat moment plaatsvonden en zo expressie werden van Gods oordeel en genade. Ook waar die genade verder reikt dan mensen in hun macht hebben zoals bij genezingen en macht over demonen en de dood, wordt het mirakelkarakter zo veel mogelijk teruggedrongen. Zelfs waar gebeurtenissen in de geschiedenis van Jezus ‘tegen de natuur’ in strikte zin zijn, zoals het water dat in wijn verandert en zijn wandelen op het water, staan ze in het kader van redding van mensen. Ze maken deel uit van het geheel van zijn verschijning en hier geldt het adagium van Hilarius waarover het hierboven ging. Als we zulke verhalen reduceren tot hun theologische betekenis dan doorbreken we de structuur van het bericht over Wie Jezus is. Bij andere teksten ligt dat anders. Waar precies de grens ligt is niet altijd precies vast te stellen. Dat hoeft ook niet. Het gaat om Gods wonderen die Hij heeft verricht en het Woord dat Hij tot ons spreekt. In het centrum staat de Gekruisigde en Opgestane en daaromheen is er een bonte waaier van teksten in allerlei genres die van Hem getuigenis afleggen. En bij elke tekst moeten we allereerst vragen hoe deze in dat licht gaat spreken.

De auteur is emeritus hoogleraar symboliek van de Vrije Universiteit in Amsterdam en bijzonder hoogleraar systematische theologie aan de Universiteit van Stellenbosch, Zuid-Afrika.


1 Over de vraag of de slang gesproken heeft zijn in 1926 na een besluit van de synode van Assen de Gereformeerde Kerken gescheurd, omdat ds. J.G. Geelkerken een symbolische lezing van Genesis 3 als mogelijkheid opperde. In Zuid-Afrika ontstond in de jaren negentig van de twintigste eeuw een heftige discussie of Jona inderdaad in de walvis had gezeten. Enkele theologen hebben ter verduidelijking van de hermeneutiek van Jona een boekje geschreven: E.M. Conradie, L. Jonker, D. Lawrie en R. Arendse, Fishing for Jonah. Various approaches to Biblical interpretation. Study Guides in Religion en Theology 1. Bellville 1995; een volgende versie is: L. Jonker en D. Lawrie (red). Fishing for Jonah (anew) : various approaches to biblical interpretation. Stellenbosch 2005.

2 Werner Keller, Und der Bibel hat doch recht: ein Sachbuch zur Archäologie, Berlijn 1955; Nederlense vertaling: En de Bijbel heeft toch gelijk: de wetenschap bewijst de historische juistheid, Amsterdam 1980. Eenzelfde benadering heeft C.J. Humphreys, The Miracles of Exodus. A scientist’s discovery of the extraordinary natural causes of the Biblical stories, Londen/New York 2003.

3 Broeder H. Marinus diende als Amsterdams gemeentelid een bezwaarschrift in tegen de preek waarin Geelkerken zijn lezing van Genesis 3 te berde had gebracht. Zie George Harinck (red.), De kwestie-Geelkerken. Een terugblik na 75 jaar, Barneveld 2001, 11.

4 Voorbeelden van deze benadering zijn H.J. Richards, De wonderen van Jezus. Wat gebeurde er werkelijk? Oekumene 12 (3), Baarn 1981 en B. Kollmann, Neutestamentliche Wundergeschichten. Biblisch-theologische Zugänge und Impulse für die Praxis, Urban Taschenbücher 477, Stuttgart/Berlijn/Keulen 2002.

5 Hen. 2:7; 3:10.

6 Een mooi boek met dit perspectief is Jeffrey John, The Meaning in the Miracles, Norwich 2001.

7 Voor verdere literatuur zie: A. van de Beek, Wonderen en wonderverhalen, Nijkerk 1991, blz. 81v.

8 C.J. Collins, The God of Miracles, Leicester 2001, 144, wijst er terecht op dat de gebeurtenissen weliswaar op zichzelf natuurverschijnselen kunnen zijn, maar dat deze in gang worden gezet door Gods opdracht en door een woord of daad van Mozes. ‘Some level of “operation” was taking place.’ Het gaat om een daad en niet om een toevallig natuurgebeuren.

9 Vergelijk de idee van W.J. de Wit (On the Way to the Living God, Amsterdam 2011, 124- 160) over binoculair zien: we kijken naar dezelfde gebeurtenissen op de manier van verklaren en op de wijze van geheimenis (explanation en x-planation).

10 Vgl. S. Alkier, Wunder und Wirklichkeit in den Briefen des Apostel Paulus. Ein Beitrag zu einem Wunderverständnis jenseits von Entmythologisierung und Rehistorisierung, Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament 134, Tübingen 2001, 206: ‘Wunder sind von Gott oder mit Gottes Kraft gewirkte menschliche Möglichkeiten übersteigende Geschehnisse’.

11 In de aristotelische traditie komt de nadruk, anders dan in het Oude Testament, meer te liggen op ‘tegen de natuur’ als afwijking van de fysische orde. Aristoteles definieerde een wonder (teras) als datgene wat tegen de natuur (para fusin) is. Het Nieuwe Testament sluit eerder aan bij de oudtestamentische achtergrond, zoals blijkt uit de argumentatie dat een man geen lang haar moet hebben. Dat heeft niets met natuur te maken, maar met cultuur. Ook als teras in de Griekse wereld wordt gedefinieerd als ‘tegen de natuur’ in de zin van fysieke orde is de vraag of het waargebeurd is daarbij niet maatgevend. Het is veeleer zo dat de doorbreking van de natuurlijke orde op bijzondere gaven wijst die de wonderdoener een bijzondere status verlenen. Dat is juist omdát ze echt gebeurd zijn. De kritische vraag of iets echt gebeurd is, wordt ook in die tijd uiteraard gesteld, maar dat is niet aan wonderen voorbehouden. Elk gebeuren dat verhaald wordt kan onwaar blijken. Vgl. Matth. 28:11-15.

12 Hilarius van Poitiers, De Trinitate 3,20; zie ook 3,24v.

13 Zie John, The Meaning of Miracles, 188-202.

14 Binnen andere profetische boeken komen zulke verhalen met fabelachtige trekken ook voor, bijvoorbeeld in Ezech. 17 en 19. Doordat ze daar in een breder kader zijn opgenomen is het duidelijker dat het om symboolverhalen gaat dan bij Jona, dat als los verhaal is opgenomen en waarin de profeet zelf een rol speelt.

15 Origenes, De principiis 4, 19.

Theologia Reformata 63/4 (2020), 347-362

DOI: https://doi.org/10.21827/TR.63.4.347-362

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2020

Theologia Reformata | 139 Pagina's

Wonderen in de Bijbel

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2020

Theologia Reformata | 139 Pagina's