Boekbesprekingen
David Fergusson, The Providence of God: A Polyphonic Approach [Current Issues in Theology] (Cambridge: Cambridge University Press, 2018) xii + 377 p., £ 90.00 (ISBN 9781108475006).
Er zijn de laatste decennia weinig grondige theologische boeken verschenen over Gods voorzienigheid. Dit boek van David Fergusson, een toonaangevende Schotse theoloog van de University of Edinburgh, brengt daar verandering in. Fergusson start zijn boek met een bespreking van relevante bijbelse lijnen. Daarbij vraagt hij nadrukkelijk aandacht voor elementen die niet makkelijk in te passen zijn in het ‘klassieke Westerse model’ van Gods voorzienigheid. In de Bijbel zien we bijvoorbeeld een God die worstelt met ‘recalcitrant materiaal’ om zijn plannen te kunnen volbrengen. We komen dus niet weg met een model van voorzienigheid waarin alles wat is, is zoals het door God bedoeld is. In de sterk deterministische westerse traditie blijft deze lijn volgens Fergusson onderbelicht.
Een tweede kernpunt van Fergussons betoog is zijn nadruk op een trinitarische behandeling van de voorzienigheidsleer. Te vaak wordt Gods voorzienigheid besproken in het kader van de schepping en ligt daarbij sterk de focus op de Vader. Maar, zo stelt Fergusson, daarmee vergeten we dat ook de Zoon en de Geest alles te maken hebben met Gods voorzienig handelen.
In de derde plaats wijst Fergusson herhaaldelijk op het ‘cruciforme patroon’ van de voorzienigheid. Te vaak en te makkelijk wordt de suggestie gewekt dat we Gods handelen kunnen doorzien en begrijpen. Niet zelden zijn de daaruit voortvloeiende inter-pretaties ten onrechte sterk gekleurd door de eigen belangen en voorkeuren. Fergusson onderstreept daarom dat spreken over Gods voorzienigheid altijd spreken uit het geloof is, niet uit het aanschouwen.
De drie genoemde aandachtspunten keren herhaaldelijk terug in de (overigens zeer lezenswaardige) historische hoofdstukken, waar Fergusson verschillende tijdvakken bespreekt. Het spannendste blijft natuurlijk hoe Fergusson zijn speerpunten uiteindelijk zelf systematisch zal uitwerken. Voor wie aan het einde van het boek een afgerond eigen voorstel verwacht is dat laatste hoofdstuk wellicht wat teleurstellend. Fergusson realiseert zich dat zelf ook wanneer hij op de laatste pagina schrijft: ‘As an exercise in systematic theology, this book will prove frustrating to those who seek greater conceptual coherence’ (342). Toch levert de auteur in dat laatste hoofdstuk een aantal meer programmatische aanzetten voor het verder doordenken van de voorzienigheidsleer.
De belangrijkste aanzet is wellicht het pleidooi om voorzienigheid niet als een aparte locus te bespreken, maar verspreid over alle artikelen van het geloof. Een te systematische, essentialistische benadering van de voorzienigheid gaat namelijk ten koste van de schriftuurlijke diversiteit, een christologische inzet en de grote pastorale belangen die samenhangen met de leer van Gods voorzienigheid. Door de verspreide bespreking is het daarbij mogelijk veel meer recht te doen aan wat Fergusson de ‘twee handen’ van de Vader noemt: de Zoon en de Geest.
Daarbij heeft Fergusson ruime aandacht voor de grote pastorale belangen van de thematiek. Hij zet zijn boek al in met de manier waarop veel spiritualiteit een grote plaats toekent aan Gods voorzienigheid, vaak in een mix van diepe gelovigheid en bijgelovigheid. Ook aan het einde van zijn boek laat hij de implicaties zien van zijn benadering wanneer hij bijvoorbeeld ingaat op de relatie van gebed en voorzienigheid en van (persoonlijk) lijden en voorzienigheid. Met name de passage over het lijden is het lezen waard voor wie in het pastoraat veel met waaromvragen te maken krijgt.
Dat het een spannend theologisch boek betreft blijkt uit de vragen die het boek oproept. Verliest Fergusson niet, met zijn nadruk op de Zoon en de Geest, krachtige elementen van de klassieke voorzienigheidstraditie die vooral op de Vader gericht was?
De kernvraag spitst zich mijns inziens toe op Fergussons weerstand tegen te deterministische weergaven van de voorzienigheid. Hij pleit voor meer ruimte voor interactie, relationaliteit en creatuurlijke causaliteit. En daarmee ook voor meer ruimte om ‘recht’ te doen aan werkelijk zinloos kwaad en lijden, zonder daar een vrome ‘esthetische draai’ aan te geven. De vraag die bij mij achterblijft is hoe ‘open’ die voorzienigheid dan wordt. Beweegt Fergusson richting het zogenaamde open theïsme? Uiteindelijk toch niet, maar via een eschatologisch motief: ‘The sovereignty of God should be constructed in promissory terms’ (300). Gods handelen kan uiteindelijk door menselijke vrijheid en door machten van het kwaad niet gedwarsboomd worden, maar dat is een waarheid en een werkelijkheid die alleen vanuit de toekomst op ons toe komt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2020
Theologia Reformata | 139 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2020
Theologia Reformata | 139 Pagina's