Kiezen voor studeren of presteren?
Overwegingen bij studiekeuze door middelbare scholieren
Welke motieven spelen een rol bij middelbare scholieren als zij een keuze maken voor de vervolgopleiding? Kiezen zij vooral een studie die een goed betaalde baan oplevert of een stevige maatschappelijke positie? Of laten zij zich vooral leiden door hun interesse en datgene wat past bij hun talenten en vaardigheden? Een impressie vanuit de praktijk.
‘Wanneer we iets doen wat bij onze begaafdheid past, lijkt het werk geen werk meer, maar eerder een hobby’, zo schrijven Arthur F. Miller jr en William Hendricks in hun boek Genieten van je werk… hoezo? In onze maatschappij is echter wel een hoge druk op arbeid zichtbaar. Uit vele onderzoeken blijkt dat er een sterke druk is tot presteren. Werk zou pas een nuttige prestatie zijn als het geld oplevert of als het leidt tot een hoge maatschappelijke positie. De vraag is of deze overwegingen ook bij de huidige leerlingen, die een vervolgopleiding moeten kiezen, een rol spelen.
Een praktijk-impressie
In dit artikel wil ik ingaan op de vraag of de ontwikkelingen op het gebied van prestatie ook een rol spelen bij de studiekeuze van jongeren op middelbare scholen. Deze vraag zal ik uiteenzetten op basis van impressies als decaan vwo in de bovenbouw van het Driestar College in Gouda, gebaseerd op uiteenlopende gesprekken die ik regelmatig met veel verschillende leerlingen heb. Dit artikel is dus niet gebaseerd op harde onderzoeksgegevens, maar op indrukken die ik in het onderwijs heb opgedaan.
Allereerst wil ik het hebben over de belangrijkste overwegingen die de meeste leerlingen maken om tot een studiekeuze te komen. Vervolgens wil ik ingaan op de vraag of door de hiervoor genoemde overwegingen de belangstelling voor geesteswetenschappen afneemt, gezien het feit dat het aantal studenten bij deze studie daalt. Als laatste wil ik een blik werpen op de eventuele verantwoordelijkheid die andere actoren, naast de decaan en de mentor hebben bij het begeleiden van de leerling tot de juiste studiekeuze.
Verschillende overwegingen
Allereerst heb ik de indruk dat economische overwegingen bij de studiekeuze onder het merendeel van de leerlingen geen grote rol spelen. Er zijn verschillende soorten leerlingen die op veel verschillende manieren hun studiekeuze maken. De meeste leerlingen maken een keuze aan de hand van hun interesses en persoonlijke kwaliteiten. Een studie die leidt tot een baan met een hoog inkomen of tot een hoge maatschappelijke positie wordt maar door weinig scholieren gezien als een prioriteit. Leerlingen vinden het belangrijker dat zij een studie gaan doen die zij leuk vinden en die ervoor zorgt dat zij in de toekomst een baan zullen vinden, waaruit zij voldoening zullen halen. Een hoog inkomen is mooi meegenomen, maar de meeste leerlingen komen toch tot de conclusie dat zij liever werk doen waar zij goed in zijn en plezier in hebben, dan dat zij een baan hebben waar zij vooral veel geld mee verdienen, maar waar ze minder plezier aan beleven.
Kans op werk van belang
Tegelijkertijd is duidelijk te zien dat baankans wel door vele scholieren wordt meegenomen bij het kiezen van hun vervolgstudie. De meeste leerlingen willen toch een stukje zekerheid over wat volgt ná het afronden van hun studie. Baankans kan daarom een doorslaggevende factor zijn in het keuzeproces. Wanneer een leerling twijfelt tussen verschillende studies die allemaal binnen zijn/haar interessegebied vallen, wordt sneller gekozen voor een studie met meer baangarantie. Zo staan mij gesprekken die ik afgelopen jaar met een leerling over zijn studiekeuze had nog helder voor ogen. Eigenlijk zou hij heel graag archeologie willen gaan studeren, maar de kans op een baan na afloop is niet heel groot. Uiteindelijk koos hij toch maar voor Biofarmaceutische Wetenschappen. Dit was voor hem zijn tweede keus, maar de kans op een baan na het volgen van deze studie is wel groter dan na de studie archeologie. Economische motieven en carrièreperspectieven speelden bij deze keuze geen grote rol .
Er is echter altijd wel een klein deel van de leerlingen dat droomt van een carrière. Zij baseren de keuze voor een vervolgopleiding wel op onder andere een aanzienlijk inkomen en een hoge maatschappelijke positie. Deze groep leerlingen zoekt echter niet vaak de decaan of mentor op voor hun studiekeuze. Zij hebben al een duidelijke weg voor zichzelf uitgestippeld en hebben geen advies nodig.
Naast een kleine groep met carrièrejagers moet nog opgemerkt worden dat er ook een groep jongeren is, die totaal niet bezig is met hun studiekeuze. Zij zijn niet vooruit te branden en voelen geen druk om tot de juiste keuze te komen en te presteren.
Afname geesteswetenschappen
Zoals beschreven wordt in de Keuzegids Universiteiten van 2017-2018 en 2018-2019 is de baangarantie en de inkomensschaal van de verschillende studies van geesteswetenschappen laag. Uit onderzoek van onder andere het Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat er afgelopen jaren een afname is te zien in de keuze voor een studie in één van de geesteswetenschappen (vooral de talen). Deze daling is ongeveer tegelijk ingetreden met het begin van de economische crisis. Op dit moment is er nog geen stijging te zien.
Ook op het Driestar College kiezen weinig leerlingen voor een studie in één van de geesteswetenschappen. In vergelijking met de resultaten van het beperkte onderzoek naar studiekeuze onder leerlingen van vwo 6 in 2007, is in 2017 en 2018 op mijn school het aantal leerlingen dat kiest voor één van de geesteswetenschappen afgenomen (tabel 1)1 . Als de leerlingen echter wel kiezen voor één van deze studies, hebben ze een duidelijke voorkeur voor deze studie en speelt de aantrekkelijkheid van de studie, die past bij hun interesses, een grotere rol dan de baangarantie die deze studies bieden. Het is maar de vraag of carrièreperspectieven een grote rol spelen bij de beslissing om niet voor één van de geesteswetenschappen te kiezen. De economische studies en de studies die passen bij de natuurprofielen, namelijk Natuur en Gezondheid en Natuur en Techniek, zijn over het algemeen meer in trek dan één van de geesteswetenschappen. Er zijn meer mensen geïnteresseerd in onderwerpen rondom economische studies en studies die passen bij natuurprofielen. Dit is ook terug te zien in tabel 1.
Ook zie ik op de school waar ik werkzaam ben in de profielkeuze terug dat er minder interesse is in het profiel Cultuur & Maatschappij dan in de natuurprofielen. Afgelopen jaren is het aantal leerlingen dat een natuurprofiel heeft gekozen beduidend hoger dan het aantal dat een maatschappijprofiel heeft gekozen. En binnen de maatschappijprofielen is Economie & Maatschappij meer in trek dan Cultuur & Maatschappij. Dit beeld past in de landelijke trend.
Verantwoordelijkheid
Veel jongeren vinden het moeilijk om tot de juiste studiekeuze te komen daarom ligt er een zekere verantwoordelijkheid bij hun directe omgeving om hen daarbij te helpen.
Allereerst is het belangrijk dat ouders met hun kinderen open over hun studiekeuze praten. Vragen zoals: ‘Wat vind je leuk?’ en ‘Waar liggen jouw talenten’ zijn erg belangrijk. Zo kunnen zij hun kinderen redelijk sturen in motieven om tot een studiekeuze te komen. Ouders moeten echter uitkijken met het opdringen van hun mening. De verantwoordelijkheid en de vrijheid tot het maken van een keuze ligt uiteindelijk toch bij het kind.
Invloed vanuit omgeving leerling
In de reformatorische kringen kunnen ook predikanten, ouderlingen en catecheten een rol spelen bij het bijbrengen van de juiste motieven voor een studiekeuze. Al ben ik van mening dat deze rol beperkt moet zijn. Zij moeten het vooral hebben over de visie die een christen dient uit te stralen in het leven. Deze dient ook door te klinken in de studiekeuze en de latere beroepskeuze. Mijn ervaring is dat deze levenslessen als waardevol worden gezien door vele leerlingen.
Predikanten, ouderlingen en catecheten worden echter niet geacht een sturende rol te hebben bij de studiekeuze op zichzelf. Dat is niet hun professie en een te duidelijke mening op dat gebied kan als benauwend worden ervaren door jongeren. Wanneer een leerling een hoog inkomen ziet als prioriteit bij het maken van een studiekeuze zal het afschrikwekkend werken om dit direct af te keuren. Het is beter om in gesprek te gaan en hierover ervaringen uit te wisselen.
Talenten benutten: waarvoor en voor wie?
In de vorige uitgave van Zicht zei mr. Dirk Vergunst het volgende over de houding die hoger opgeleiden zouden moeten aannemen en waarin de directe omgeving jongeren zou moeten stimuleren: ‘Zeggen we tegen leerlingen: doe je best op school, om vooruit te komen? Of zeggen we het anders: doe je best joh, want jij hebt talenten gekregen en die kun je gebruiken om anderen te helpen! Die motivatie hoor ik helaas niet vaak.’ Naar mijn mening is het zeker belangrijk om onder andere de focus te leggen op de talenten van leerlingen en hen daarbij te laten stilstaan. Ieder persoon heeft specifieke talenten gekregen waardoor hij/ zij wat kan betekenen voor anderen. Zo kunnen we elkaar aanvullen en kunnen we de gekregen talenten gebruiken in onze toekomstige studie en baan. Op school proberen wij hierop te focussen door bij de lessen LOB (Loopbaanoriëntatie en –begeleiding) drie belangrijke vragen te hanteren: ‘Wie ben ik?’, ‘Wat wil ik?’ en ‘Wat kan ik?’. Wel vraag ik mij af of het wijzen op talenten in de praktijk er echt voor zorgt dat leerlingen bezig zijn om een studie te kiezen waarbij zij later een ander kunnen helpen. Motieven om een bepaalde studie te kiezen liggen meer op het intrinsieke vlak en gaan meer over baanzekerheid dan het in de praktijk brengen van talenten.
Rol decaan als professionele adviseur
Uiteindelijk is het belangrijk dat studenten voor advies vooral naar hun decaan gaan. De decaan is opgeleid om advies te geven en staat ook minder dichtbij het persoonlijke leven van een leerling dan andere actoren in de omgeving. Advies op school gaat verder dan alleen studieadvies. De decaan, mentor en zeker ook de docent hebben een belangrijke rol om hun leerlingen iets mee te geven ‘voor het leven’. Daar legt de school waar ik werkzaam ben ook de nadruk op.
De mentorlessen en vaklessen kunnen uiteindelijk bijdragen aan een studiekeuze.
Slotsom
In conclusie kan allereerst gezegd worden dat naar mijn ervaring de meeste leerlingen een vervolgopleiding kiezen aan de hand van hun interesses. Zij voelen bij het maken van een keuze niet de druk tot het behalen van een goede maatschappelijke positie of een hoog inkomen. Baangarantie daarentegen, kan wel een doorslaggevende factor zijn bij het maken van de uiteindelijke afweging van alternatieve studiekeuzes die aansluiten bij de interesse van de leerling. Daarnaast maakt de minderheid van de leerlingen een keuze voor een studie in één van de geesteswetenschappen. Dit hangt vooral af van hun interesses en heeft meestal niet te maken met een lagere baankans. Als laatste is het belangrijk dat de omgeving de leerling ook op verschillende manieren steunt bij het uiteenzetten van de juiste motieven voor het maken van een studiekeuze. Vooral de ouders van een kind en de school kunnen hieraan bijdragen.
Noten
1 Resultaten van dit beknopte onderzoek, gehouden onder zeven reformatorische scholen voor VWO, zijn in Zicht 2007 nr 2 gepresenteerd door drs. J.W. van Berkum. Percentages in de tabel zijn een indicatie. Om een gevalideerde uitspraak te kunnen doen, moet er meer en uitgebreider onderzoek worden verricht.
2 De gegevens van 2007 komen uit Zicht 2007 nr 2. De percentages van 2017 en 2018 komen van de uitstroomgegevens van het Driestar College in deze jaren. Gestreefd is dezelfde indeling van studies te gebruiken als in 2007 om de gegevens enigermate vergelijkbaar te houden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2018
Zicht | 116 Pagina's