Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Politieke emancipatie: goed of fout?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Politieke emancipatie: goed of fout?

21 minuten leestijd

Is emancipatie altijd een goede ontwikkeling? Of per definitie een verkeerde? Vanwege het verzet tegen de gevestigde orde, het dedain over instituties als huwelijk en gezin, staat emancipatie voor menig SGP’er in een kwade reuk. Maar op de keper beschouwd is de gereformeerde gezindte zelf ook een voorbeeldige uitkomst van een emancipatieproces waaraan de SGP en de reformatorische scholen een belangrijke bijdrage hebben geleverd.

Overheden of revolutionairen die zowel gelijkheid als vrijheid beloven, zijn ofwel fantasten of het zijn charlatans!

Johann Wolfgang von Goethe 1

In Gelijkheid als dwang, een studie van het Wetenschappelijk Instituut voor de SGP uit 1992, werd emancipatie als volgt gedefinieerd: ‘Het blijkt dat er aan de ene kant van emancipatie sprake is wanneer bepaalde groepen vanuit een ondergeschikte positie aan het maatschappelijk bestel een gelijkwaardige plaats willen bereiken. De kern van dit streven kan worden uitgedrukt in het begrip gelijkwaardigheid […]. De andere betekenis van het begrip emancipatie is het streven naar de bevrijding van de mens uit allerlei belemmeringen die zijn volledige ontplooiing in de weg staan. Het kernbegrip van dit streven is bevrijding.’ 2

Hoewel een verdienstelijke poging om het begrip inhoud te geven, blijft onduidelijk hoe de beide vormen van emancipatie gewaardeerd moeten worden. Is het streven naar gelijkwaardigheid goed, en het streven naar zelfontplooiing fout? Bij nader beschouwing spreekt dat toch allerminst vanzelf.

Artikel 1 grondwet

Bij mij roept het streven naar gelijkwaardigheid van groepen binnen het maatschappelijk bestel direct associaties op met artikel 1 van onze Grondwet. Ik denk dat we het met destijds Pim Fortuyn eens kunnen zijn dat het daarin vervatte anti-discriminatieen gelijkheidsbeginsel óók allerlei perverse uitkomsten kent waartegen ook binnen de SGP grote bezwaren leven. Denk daarbij alleen al aan de recente LHBTIQ-discussies.

En hebben we het over ontplooiing, dan is de SGP-achterban daarover niet onverdeeld positief gestemd. Onder neocalvinisten lag dat toch beduidend anders. Daar werd zelfontplooiing, zoals Henk van de Belt onlangs betoogde, als een opdracht gezien. Voor Abraham Kuyper en vooral Klaas Schilder was de mens een middel waardoor God zijn beloften, die in de schepping – inclusief de mens zelf – verborgen liggen, vervult. 3 Dat neemt niet weg dat er ook goede bevrijding kan zijn en foute ontplooiing. Maar de vraag is: waarin zit dan dat goede, en waarin bevindt zich dat foute?

Een antwoord daarop zal hier niet gezocht worden in een theologische beschouwing. Daarvoor verwijs ik graag naar de bijdragen van Henk van den Belt en (eerder al) Willem van ’t Spijker. 4 Hier wil ik focussen op emancipatie in politieke zin. Wat is dat? En welke vormen van politieke emancipatie zijn goed, en welke zijn fout?

Twee concepten van vrijheid

Hoe we emancipatie ook opvatten, altijd is er sprake van bevrijding uit een situatie waarin de menselijke vrijheid beperkt werd. Maar over wat voor vrijheid hebben wij het hier?

De Joods-Engelse filosoof Isaiah Berlin biedt hier voor een politieke beschouwing belangrijke aanknopingspunten. Hij onderscheidde twee vormen van vrijheid: een negatieve en een positieve. 5 Van negatieve vrijheid is sprake wanneer het handelen van mensen en maatschappelijke verbanden niet door staatsingrijpen wordt belemmerd. De staat is er slechts om de soevereiniteit van deze verbanden te garanderen. Deze opvatting van vrijheid doet denken aan wat Herman Dooyeweerd, in navolging van Abraham Kuyper, de soevereiniteit in eigen kring noemde. De staat schept daarin slechts de rechtsvorm waarbinnen maatschappelijke verbanden, en daarbinnen individuen, zich kunnen ontplooien. De staat heeft echter geen zeggenschap over de opvoeding door ouders, de economische afwegingen van de ondernemer, de leer van de kerk, de inhoud van het onderwijs of de opvattingen van politieke partijen. 6

Deze negatieve vrijheid kan in conflict komen met de positieve opvatting van vrijheid. Binnen laatstgenoemde opvatting gaat het erom dat iedereen de mogelijkheid moet krijgen zichzelf maximaal te ontplooien. In plaats van zich te onthouden van inmenging in het leven van individuen en allerlei samenlevingsverbanden, is de overheid gehouden zich actief te bemoeien met de inrichting van de samenleving zodat iedereen in gelijke mate de mogelijkheid krijgt zichzelf naar eigen inzicht te ontplooien. Als zodanig heeft positieve vrijheid door haar streven naar gelijkheid altijd de neiging te vervallen tot totalitarisme, zo is niet alleen Berlin, maar ook Dooyeweerd stellig van mening.

Twee concepten van emancipatie

Zowel in het geval van negatieve als dat van positieve vrijheid vervult de staat een emancipatiefunctie. Ze bevrijdt en helpt de burger zich te ontplooien. In het eerste geval door de civil society zoveel mogelijk ruimte te geven zich op eigen kracht te ontplooien. In het tweede geval door een politiek van social engineering waarbij die ontplooiing actief werd gestimuleerd. Staatsrechtsgeleerde Wim Couwenberg ziet daarin een ontwikkeling. 7 De klassieke emancipatiefunctie van de staat resulteerde erin dat niet slechts de heersende klasse van vorsten en regenten haar belangen wist veilig te stellen, maar dat ook gewone burgers de vrijheid kregen zichzelf maatschappelijk te ontplooien en zich politiek te manifesteren. Die functie kreeg haar meest volmaakte uitdrukking in de Grondwet van 1848, waarin de zogenaamde klassieke grondrechten van vrijheid van geweten, godsdienst en vergadering voor het eerst ondubbelzinnig werden vastgelegd. Pas toen werd de macht van de oligarchie dermate aan banden gelegd dat ook godsdienstige en politieke groeperingen die tot dan toe slechts gedoogd werden, de vrijheid kregen zich publiek te organiseren en te ontplooien. Dat is wat ik hier goede emancipatie noem.

Maar daarmee nam een nieuwe politieke elite een eeuw later geen genoegen. De klassieke emancipatiefunctie met haar nadruk op de klas sieke grondrechten, maakte de daarop volgende eeuw, maar zeker vanaf 1968 plaats voor de sociale emancipatiefunctie met haar sociale grondrechten. Uitgangspunt daarbij waren gelijke kansen voor iedereen. Daartoe was een herverdeling van materiële middelen en macht noodzakelijk. Zelfontplooiing werd het voorwerp van politieke planning. Zoals we weten kreeg deze sociale emancipatiefunctie van de staat haar meest volmaakte uitdrukking in het gelijkheidsbeginsel van Artikel 1 van de Grondwet uit 1983: Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

En dan gaat het fout met emancipatie. Want het politieke streven naar gelijkheid gaat niet samen met politieke vrijheid. Men kan geen soevereiniteit in eigen kring garanderen, en tegelijkertijd een reformatorische school verbieden om een docent te ontslaan wanneer die een niet-christelijke levensstijl aan de dag legt. Negatieve vrijheid laat, omgekeerd, wel de vrijheid om op basis van een eigen levensovertuiging en levensstijl eigen keuzes te maken. Tegelijkertijd verhindert de soevereiniteit in eigen kring niet dat de betrokken docent na zijn ontslag op een andere school zijn carrière voortzet. Deze opvatting van vrijheid en emancipatie is echter op haar beurt onverenigbaar met de moderne interpretatie van het gelijkheidsbeginsel. Precies zoals Berlin al vaststelde. Of zoals de grote Duitse dichter Goethe het samenvatte: iedere politicus die zowel positieve vrijheid als gelijkheid belooft, die is een of fantast (wanneer hij niet beter weet), of een charlatan (die mensen willens en wetens voor de gek houdt).

Dat brengt ons bij de vraag: hoe zien goede en foute emancipatie er in de praktijk uit?

Goede emancipatie: negatieve vrijheid

In de huidige samenleving zijn het vooral conservatieve partijen die zich beijveren voor goede emancipatie. Dat lijkt tegenstrijdig. Want ‘conservatief’ wordt nogal eens verward met ‘achterlijk’ en geïdentificeerd met allang ‘achterhaalde’ instellingen en levensvormen. En emancipatie pretendeert daaraan nu juist te ontsnappen. Daartegenover weet de conservatief heel goed dat tijden veranderen. Hij is geen reactionair. Waar hij naar streeft, is geleidelijke verandering met behoud van datgene wat haar waarde door de eeuwen heen bewezen heeft. Een conservatief is niet tegen verandering; hij is tegen revolutionairen die zich bij hun streven naar verandering niets gelegen laten liggen aan instellingen en levensvormen die niet in hun straatje passen. Zij hebben de neiging het kind met het badwater weg te gooien. Zij maken meer kapot dan ons lief is. Per slot van rekening leidt revolutionaire emancipatie altijd tot een negatief maatschappelijk saldo.

Daartegenover streeft goede, dat wil zeggen, conservatieve emancipatie naar bevrijding van het potentieel dat in mens en maatschappij zelf aanwezig is – het is bevrijding van vormen van tirannie die burgers hindert bij de ontplooiing van hun persoonlijk geloofsleven en hun maatschappelijk initiatief.

Vanuit dat perspectief is de constitutionele geschiedenis van Nederland sinds de Unie van Utrecht tot en met de Grondwetsherziening van 1848 een langdurige emancipatiebeweging. Burgers wisten zich in een eeuwenlange worsteling te ontdoen van pauselijke en vorstelijke tirannie enerzijds, en regenteske oligarchie anderzijds.

Na de Opstand, die de Nederlanden bevrijdde van zowel gewetensdwang uit Rome als het totalitaire regiem in Spanje, deden de protestantse ethiek en het kapitalisme de rest. Wat volgde was een voor moderne begrippen ongekende periode van godsdienstige vrijheid, culturele bloei, materiële welvaart en bewogenheid met de armen. Dat was de bloeitijd van het Hollandse Calvinisme. In de klassieke woorden van Abraham Kuyper: 8

Dit Calvinisme was niet alleen maar een kerkelijke emancipatiebeweging, maar breidde zich uit tot een levensvorm. Het putte zich niet uit in dogmatische reflectie, maar schiep een complete levensen wereldbeschouwing die een geldigheid bezit niet alleen voor elke fase van de menselijke ontwikkelingsgeschiedenis, maar ook voor elk aspect van het persoonlijke leven. Het hielp de Christelijke godsdienst haar hoogste graad van geestelijke rijkdom te realiseren. Het wierp zich op als de beschermengel der wetenschappen, het leidde tot de emancipatie van de schone kunsten, het gaf ons de constitutionele regeringsvorm zoals wij die nu in Europa en Amerika kennen, en, niet in het minst: het maakte onze huisgezinnen tot een hoeksteen van de samenleving.

Kuypers enthousiasme voor wat wij als een goede vorm van emancipatie zien, was begrijpelijk. Voortbouwend op het parlementaire en organisatorische werk van Groen van Prinsterer, wist hijzelf als leider van de emancipatiebeweging van ‘de kleyne luyden’ maximaal te profiteren van de vrijheden die de Grondwet van 1848 zijn antirevolutionaire beweging bood. 9 Net als het door hem geschetste beeld van het Calvinisme, zou ook zijn hypermoderne variant een maatschappelijke factor van betekenis blijken. En hoewel de invloed van deze beweging in Nederland tanende is, vormt ze in de VS nog altijd een belangrijke inspiratiebron voor maatschappij-betrokken en politiek zeer actieve groeperingen. 10

Hetzelfde kan gezegd worden van de bevindelijk gereformeerden, die de ruggengraat vormen van de huidige SGP-achterban. Ook hierbij gaat het om een beweging die in haar vroege geschiedenis een beslissende rol heeft gespeeld bij de emancipatie van de leken (zie daarvoor de bijdrage van prof. W.J. op ’t Hof in dit nummer).

Daarnaast heeft ze optimaal gebruik gemaakt van de vrijheden die haar in politieke zin gegeven zijn. Net als de antirevolutionairen, en later de katholieken en socialisten, wist ze zich via een heel scala aan instituties – scholen, verenigingen, eigen media, een werkgeversen werknemersorganisatie en een politieke partij – maatschappelijk ging manifesteren. De enige vraag waarover men op dit moment nog van mening verschilt, is welk medium hierbij de belangrijkste rol heeft vervult: was dat de krant (zie de these van Martin Thijssen in zijn recente masterscriptie) of toch de politieke partij (zoals Chris Janse, oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad van mening is)? 11

De vraag dringt zich wel op voor hoe lang de SGP-achterban zich zal kunnen blijven beroepen op constitutionele rechten die lange tijd haar soevereiniteit garandeerden. In 2012 werd de partij via rechterlijke uitspraken te kennen gegeven dat zij niet langer mannen het alleenrecht op het dragen van politieke verantwoordelijkheid mocht toekennen. En de vrees is dat, via aanpassing dan wel afschaffing van art. 23 van onze Grondwet, scholen in het bijzonder onderwijs binnen afzienbare tijd hun autonome benoemingsen aannamebeleid zullen verliezen. Onder druk van het utopisch streven van revolutionaire emancipatiebewegingen komt de vrijheid van maatschappelijke organisaties op basis van orthodox-christelijke levensbeschouwing steeds meer onder druk te staan.

Foute emancipatie (I): inleiding

Wat zijn dat: revolutionaire emancipatiebewegingen? Zoals eerder opgemerkt, worden deze bewegingen gekenmerkt door een streven naar afbraak van maatschappelijke instituties en levensvormen die ideologisch dan wel materieel als onderdrukkend worden ervaren. Daarbij dient gedacht te worden aan kerkelijke instellingen, scholen op levensbeschouwelijke grondslag, steeds vaker ook ondernemingen waarin een blanke mannelijke baas de dienst uitmaakt, en natuurlijk: de gezinnen. Waar komt dat streven vandaan?

Enkele jaren voordat Groen Ongeloof en Revolutie (1847) het licht deed zien, publiceerde de liberale Duitse theoloog Bruno Bauer zijn destijds geruchtmakende geschrift Die Judenfrage (1843). Daarop volgde een reactie van de materialistische Duits-Joodse filosoof Karl Marx onder de titel Zur Judenfrage (1843). Beiden stelden ze de vraag wat er nodig was voor een succesvolle emancipatie van Joden, een volk dat als geen ander in de geschiedenis te lijden had gehad van onderdrukking en vervolging.

In zekere zin waren zij daarmee hun tijd vooruit. Want op die vraag rustte ook toen nog altijd een taboe. Groen is in ieder geval nooit aan deze vraag toegekomen, terwijl ze voor Kuyper al achterhaald was nog voordat ze gesteld werd. Laatstgenoemde zag achter de liberale dominantie in het staatkundige, maatschappelijke en economische leven lange tijd de invloed van de Joden. Zij hoefden, kortom, niet meer geëmancipeerd te worden. Sterker nog: ze vormden een bedreiging voor de emancipatie van ‘de kleyne luyden’. 12 Bauer en Marx daarentegen waren het over een ding eens: Joden konden alleen succesvol emanciperen wanneer zij zich bevrijdden van hun godsdienst. Zij verschilden echter over de vraag wat daarvoor precies nodig was. Bauer vond dat zij dienden te worden opgevoed tot mondigheid, terwijl Marx vond dat zij, voordat daarvan sprake kon zijn, dienden bevrijd te worden van de materiële omstandigheden die hen beletten mondig te worden.

En wie dienden Joden daarbij te helpen? Om te beginnen dienden intellectuelen hen daarvan bewust te maken. Maar duidelijk was ook dat er politieke middelen dienden te worden ingezet om hen daarbij te helpen. Terwijl Bauer een taak zag voor staatsopvoeding, gaf Marx de voorkeur aan een herverdeling van economische middelen en politieke macht. En inderdaad, of het nu de liberale kinderen van de revolutie zijn, of de materialistische, voor beiden geldt het absolute primaat van de politiek. “Alle electorale animositeit ten spijt delen liberalen en socialisten met elkaar hun belangrijkste uitgangspunt, namelijk dat voor een goede maatschappij (en voor een goede mens, zo zou daaraan kunnen worden toegevoegd) een goed politiek systeem volstaat,” zo concluderen hedendaagse critici als Thierry Baudet en Michiel Visser terecht. 13

Foute emancipatie (II): liberale autonomie

Joden, en dat gold voor elke religieuze groepering, zouden pas geëmancipeerd zijn wanneer ze bevrijd waren van hun eigen religieuze overtuigingen. In plaats van te strijden voor vrijheid om hun godsdienst in het openbaar te belijden, dienden ze te strijden voor vrijheid in het algemeen, dat wil zeggen: het volledig terugdringen van godsdienst uit de publieke sfeer, aldus Bauer.

Daarbij deed zich volgens Bauer een probleem voor. Het Jodendom was zijns inziens een wetsreligie. Als geopenbaarde wet had de Joodse godsdienst een eeuwigdurende geldigheid tot het moment dat het de Opperste Wetgever goed dacht ons te openbaren, door een heldere, herkenbare en voor allen hoorbare stem, zonder twijfel, net als toen Hij ons eens Zijn Wetten gaf. Wat nu als de Joodse Wet in tegenspraak was met de wetten van de Staat? Terwijl de Staat er was om mensen te verenigen, was de Joodse Wet bedoeld om Joden te onderscheiden van de maatschappij waarin zij leven. Joden waren anti-sociaal, zo concludeerde Bauer. Bovendien waren zij achterlijk, want trouw aan hun religieuze wetten verhinderde hen met hun tijd mee te gaan.

Dat gold niet alleen voor (orthodoxe) Joden, maar ook voor (orthodoxe) Christenen. 14 Alles wat hen onderscheidde van hun verlichte medeburgers, diende te worden tegengegaan. Alles wat hen hielp hun beperkte groepsbewustzijn in stand te houden, diende te worden afgebroken. Aan God kon nog slechts een rol worden toegekend, zo stelde Bauer in navolging van filosoof Hegel, als representant van het universele menselijke bewustzijn.

Deze benadering van emancipatie zien we overal om ons heen. Van intellectuelen als Paul Cliteur (rechts) tot August Hans den Boef (links). Van huidige politici als Rob Jetten tot Klaas Dijkhoff (beiden sociaalliberaal). Zij bepleiten, net als Bauer destijds, een radicale scheiding van Kerk en Staat. Godsdienstige uitingen en instellingen dienen uit het publieke domein geweerd te worden en hebben alleen als privézaak nog recht van bestaan. Overheidsfinanciering van initiatieven op levensbeschouwelijke grondslag moet stopgezet. Openbare verdediging van morele overtuigingen geïnspireerd door godsdienstig geloof, dient via de rechter te worden tegengegaan. Het gezin als hoeksteen van de samenleving dient te worden omgevormd tot een vrijblijvend verband van individuen met elk een zelfgekozen vrije rol, waarbij de leefvorm naar eigen inzicht wordt gemodelleerd.

Kortom: emancipatie is vanuit deze optiek bevrijding van sociaal-dwingende wetmatigheden of structuren die zijn ontleend aan godsdienstige overtuigingen en eeuwenlange tradities die daarop zijn geïnspireerd. Pas wanneer het individu daarvan bevrijd is, is het/zij/hij waarlijk vrij. Pas wanneer ieder een God is in het diepst van zijn of haar gedachten, is er sprake van ware emancipatie.

Foute emancipatie (III): materiële gelijk(waardig)heid

Met de zojuist geschetste sociaalliberale opvatting van emancipatie was Karl Marx het radicaal oneens. Emancipatie is voor hem niet slechts bevrijding van verkeerde ideeën en overtuigingen.

Voordat daarvan sprake kan zijn, dienden de materiële voorwaarden te worden geschapen om in staat te zijn afstand te nemen van deze overtuigingen. Wat daartoe nodig was, zo meende Marx, was de afschaffing van alle maatschappelijke verbanden en levensvormen die zo kenmerkend waren voor de burgerlijke maatschappij: het gezin, de kerk, en allerlei andere verenigingen op religieuze grondslag.

Overal waar mensen materieel en politiek afhankelijk zijn van een civil society, daar is sprake van onderdrukking. Die onderdrukking kan door be trokkene alleen worden geaccepteerd wanneer ze wordt gelegitimeerd door een godsdienstige of ideologische overtuiging die hen in staat stelt zich ‘gewillig’ te onderwerpen aan het bestaande systeem. Het probleem met de liberale opvatting van emancipatie is, dat het godsdienst privatiseert. Daarmee rest alleen nog een eindeloze hoeveelheid geïsoleerde individuen met elk hun eigen religieuze illusies. Dat individualisme kan alleen overwonnen worden wanneer zij weer een gemeenschap vormen van gelijken, aldus Marx.

Het belangrijkste probleem met Joden is niet zozeer dat ze zich van anderen onderscheiden door hun eigen eeuwige wetten; veel erger is dat zij zich historisch hebben gemanifesteerd als belangrijkste motor van het kapitalisme, aldus Marx. Joden beheersen het bankwezen, de handel en behoren tot een kleine groep grootindustriëlen. Doordat zij ook dominant aanwezig zijn in media en, sinds kort, ook de politiek, zijn zij in staat zich ten koste van anderen een machtspositie te verwerven en zich te handhaven. Een Joodse gemeenschap gedijt door haar ondernemend en organisatorisch vermogen in een civil society. En het is het Christendom, met haar radicale scheiding van Staat en civil society, die de perfecte omgeving is waarin Joden zich kunnen ontplooien. Het heeft daarmee de natuurlijke neiging tot egoïsme die Joden kenmerkt politiek geïnstitutionaliseerd, aldus Marx.

De menselijke neiging tot egoïsme, door Christenen vrij baan gegeven en door Joden geperfectioneerd, leidt echter tot maatschappelijke ongelijkheid. Want burgers die zich de Joodse mentaliteit hebben eigen gemaakt, zullen zich de productiemiddelen in een samenleving eigen maken die hen in staat stellen onevenredig veel materiële rijkdom en politieke macht te verwerven. Om aan deze ongelijkheid iets te veranderen, dient de bezitloze, de zieke en de zwakke, de loonslaaf en allen die zich ongelijk behandeld voelen, te ontvangen waar zij recht op hebben: gelijke toegang tot geld en macht. Pas wanneer dat doel gerealiseerd is, zullen de godsdienstige illusies die bedoeld zijn om maatschappelijke ongelijkheid te legitimeren hun aantrekkingskracht verliezen.

Emancipatie, zo stelt Marx, is zinloos als er niet eerst sprake is van materiële gelijkheid in een samenleving. Emancipatie van groepen in de samenleving is een lege huls als zij niet eerst beschikken over de macht, materiële middelen en (zo hebben postmodernisten daaraan toegevoegd) en juiste lichamelijke hoedanigheid om zich te kunnen emanciperen. Ook deze benadering van emancipatie zien we overal om ons heen. Van intellectuelen als Heleen Mees (sociaalliberaal) tot Dick Pels (GroenLinks) en Abraham de Swaan (zie mijn bespreking van Tegen de vrouwen in Boekenschap). Van politici als Jesse Klaver (Groen Links) tot Lilian Marijnissen (SP). Zij bepleiten een radicale herverdeling van middelen, macht en (zelfs) lichamelijkheid via de Staat. Zowel multinationals als traditionele mannelijkheid dienen aan banden te worden gelegd, als ze al recht van bestaan zouden hebben. Overheidsfinanciering van organisaties die nog iets van besef hebben van de beschermwaardigheid van ongeboren leven tegenover de zelfbeschikking van individuen, dient te worden stopgezet. Hetzelfde geldt voor instellingen die (mede geïnspireerd door een christelijke levensovertuiging) mensen helpen perspectief te vinden in hun vaak eenzame worsteling met een afwijkende gerichtheid (homo’s, lesbiennes en biseksuelen) dan wel lichamelijkheid (potentiële transgenders).

(Overlevings)kansen voor goede emancipatie

Het streven naar foute emancipatie heeft sinds de Paarse kabinetten van de jaren 1990 zo openlijk bezit genomen van de heersende intellectuele en politieke elites, dat de vraag rijst of daarmee goede emancipatie nog ruimte krijgt of kansen heeft.

De politiek heeft tegenwoordig het primaat bij emancipatie. Tegenover de moralistische politiek van het CDA en zijn maatschappelijk middenveld, zette het seculiere Paars in op individuen die ‘naar eigen vermogen’ een eigen leven moesten (!) inrichten. Ondanks de schijn van een terugtredende overheid, kenmerkte het beleid van haar links-liberale kabinetten zich door een radicale maakbaarheidsambitie, zo constateerde de linkse socioloog Jan Willem Duyvendak niet zonder enig genoegen. 15 Het doel ervan is zelfontplooiing van individuen maximaal te faciliteren. Ieder die tegen dit nieuwe paternalisme protesteert, is ‘achterlijk’ en lijdt altijd aan een of meerdere ‘fobieën’.

Gelukkig zijn er zowel academici als mensen met gezond verstand die daartegen in het geweer komen. Enkele voorbeelden daarvan komen in dit Zicht-nummer voorbij. Ik verwijs naar de interviews met zowel de eerdergenoemde staatsrechtsgeleerde prof. Couwenberg als filosofe, schrijfster en huismoeder Fleur Jurgens. Ik wijs op de mooie column van Hilde Westerman. Ik noem ook mijn bespreking van een nieuw boek van een van de meest productieve intellectuelen van dit moment, Sid Lukkassen. Laatstgenoemde pleit zelfs voor een nieuwe zuil, nodig voor de emancipatie van conservatieven-met-gezond-verstand. Ik wijs ook op de bijdragen van theologen Piet de Vries en Henk van den Belt die, elk met eigen accenten, een boodschap hebben: bescherm het gezin als hoeksteen van de samenleving. Niet alleen met het oog op een gezonde ontplooiing van onze jeugd, maar ook met het oog op een gezonde toekomst voor onze burgerlijke samenleving. En, zo voeg ik daaraan toe, laten politici en ambtenaren nu eindelijk eens afscheid nemen van de dominante ideologie en daaraan gekoppelde financiële prikkels die moeders ‘dwingt’ tot materialisme en het zoeken van een carrière buitenshuis. Het wordt tijd dat vrouwen hun natuurlijk zelfbewustzijn hervinden, en leren luisteren wat hun eigen lichaam, hun gezond verstand, beproefde burgerlijke tradities en Gods scheppingsorde hen ingeeft. Gewoon verstandig en vertrouwd conservatief, met het oog op de toekomst van de samenleving. Beter nog: precies zoals dat in de Joods-christelijke traditie, in navolging van Gods Wet, werd nagestreefd. Dit vereist dat de Staat afscheid neemt van haar (post)moderne streven naar gelijkheid en ons weer de vrijheid geeft om te leven volgens normenen waardenpatronen die onze natie eens hielpen groot te maken.


Noten

1 ‘Maximen und Reflexionen,‘ Nr. 954 in Sämtliche Werke 17 (München & Wien 1991), S. 882; vertaling HvdB.

2 J. Mulder e.a., Gelijkheid als dwang. Emancipatie en overheidsbeleid (Houten 1992), pp. 9-10. 3

3 De mens is Gods akker en assistent: zelfontplooiing als scheppingsopdracht,’ in Herman Paul & Wouter Slob (red.), Zelfontplooiing. Een theologische peiling (Zoetermeer 2015), pp. 123-139.

4 Zie bijvoorbeeld W. van ’t Spijker, ‘De emancipatiegeest,’ in L.N. Rottier e.a., Aspecten van emancipatie (Kampen 2004), pp. 14-17.

5 Zie zijn ‘Two Concepts of Liberty,’ in Four Essays on Liberty (Oxford 1958). In het Nederlands vertaald als Twee opvattingen van vrijheid (Amsterdam 1996).

6 Zie voor een korte samenvatting Dooyeweerds bekende rectorale rede aan de VU: De strijd om het souvereiniteitsbegrip in de moderne rechtsen staatsleer (Amsterdam 1950).

7 Zie zijn Westers staatsrecht als emancipatieproces. Ontwikkeling van de constitutionele emancipatiefunctie in de democratische rechtsstaat (Alpen aan den Rijn 1977).

8 Kuyper, Calvinism: Six Stone-Lectures (New York 1899), p. 231; vertaling HvdB.

9 De bundel onder redactie van Diederik van Dijk en Henk Massink, Groen en de Grondwet (Heerenveen 1998), is nog altijd kritisch, maar laat ook ruimte voor een genuanceerde kijk op de Grondwet van 1848. Roel Kuiper geeft in Groen in Europese context (Hilversum 2004) een positiever waardering, doordat hij oog heeft voor de feitelijke ruimte die deze Grondwet bood voor de emancipatie van en partijvorming onder (bevindelijk-)gereformeerden.

10 Zie bijv. John Bolt, A Free Church, A Holy Nation: Abraham Kuyper’s American Public Theology (Grand Rapids 2001).

11 Zie o.a. C.S.L. Janse, Bewaar het pand. De spanning tussen assimilatie en persistentie bij de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden (Houten 1985), John Exalto, Wordt een heer! Kweekschool De Driestar en de emancipatie van de bevindelijk-gereformeerden (Heerenveen 2012) en Martin Thijssen, De krant en het pand. Het Reformatorisch Dagblad en de ontwikkeling van de bevindelijk gereformeerde gemeenschap (Utrecht 2018).

12 Zie o.a. zijn Liberalisten en Joden (Amsterdam 1878).

13 Conservatieve vooruitgang. De grootste denkers van de twintigste eeuw (Amsterdam 2010), p. 9.

14 Bauer, ‘Die Fähigkeit der heutigen Juden und Christen, frei zu werden,‘ in Georg Herwegh (hrsg.), Einundzwanzig Bogen aus der Schweiz (Zürich 1843), S. 56-71.

15 Zie De planning van ontplooiing. Wetenschap, politiek en de maakbare samenleving (Amsterdam 1999), pp. 7-13.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 2019

Zicht | 112 Pagina's

Politieke emancipatie: goed of fout?

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 2019

Zicht | 112 Pagina's