Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Tot welzijn van heel het volk’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Tot welzijn van heel het volk’

De relevantie van het ‘Neerlands Israël’-idee en de verbondsgedachte voor de SGP

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Binnen de SGP heeft lang de gedachte geleefd dat Nederland bijzonder gezegend was, en dat er in dat opzicht parallellen waren met het oude Israël. In dit artikel wordt onderzocht hoe die gedachte zich ontwikkeld heeft in de traditie waarop de partij zich nog altijd vaak beroept, hoe daar binnen de partij lange tijd mee is omgegaan, en wat de relevantie ervan voor de dag vandaag zou kunnen zijn.

Inleiding

Schuld en boete zijn twee begrippen die vaak terugkomen in de partijredes van dominee Kersten. Hij riep op tot het belijden van de zonden van het Nederlandse volk en een terugkeer naar de Bijbel. Deze visie op nationale zonden en oordelen hangt samen met een specifieke visie op de geschiedenis en identiteit van Nederland, die ook in de SGP-geschiedenis aanwezig is. In deze visie wordt Nederland, onder meer vanwege de ontstaansgeschiedenis, vergeleken met het oudtestamentische Israël. Dit artikel gaat dieper in op dit ‘Neerlands Israël’-idee, de hieraan verwante verbondsgedachte en de verhouding met opvattingen over nationale schuld en boete. En wat kan de huidige SGP met dit gedachtegoed? Nederland als een tweede Israël

De vergelijking tussen Nederland en Israël werd voor het eerst gemaakt aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Evenals Israël eens door Gods voorzienig bestuur uit Egypte geleid en in vrijheid gesteld was, was ook Nederland van de Spaanse tirannie bevrijd, zo was de gedachte. 2 In beide gevallen bracht de van God gekregen vrijheid ook een verantwoordelijkheid met zich mee, namelijk om te leven volgens Gods geboden. Als dit niet gebeurde, zouden er straffen volgen. Dit element van de vergelijking zorgde ervoor dat zeventiende-eeuwse predikanten als Willem Teellinck (Zierikzee, 1579 – Middelburg, 1629) en Herman Witsius ( Enkhuizen, 1636 - Leiden, 1708) vaak een maatschappijkritisch standpunt innamen. 3

Abraham van de velde

Bovenstaande visie op de geschiedenis van Nederland komt ook naar voren in het bekende De wonderen des Allerhoogsten (1668) van Abraham van de Velde (1614-1677). Hij schrijft dat God Nederland op een bijzondere wijze uitgekozen heeft om hier Zijn wonderen op een bijzondere manier bekend te maken. Dit moet alle Ne-derlanders ertoe opwekken om God te dienen. Als dit niet gebeurt zal God als straf de Nederlanden van groot en machtig weer klein en onbetekenend maken. De ware gereformeerde godsdienst is zowel de grondslag als de bestaansreden van de staat. Dit betekent dat het succesvol voortbestaan van de Republiek staat of valt met het al dan niet in de praktijk oprecht naleven van het geloof. 4

‘NEERLANDS ISRAËL’ EN HET VERBOND

Het fundament onder het ‘Neerlands Israël’-idee is de opvatting dat er, in bepaalde zin, een verbond bestaat tussen God en het Nederlandse volk. Vaak wordt dan het bekende citaat van Willem van Oranje aangehaald (zie kader). Dit citaat wijst echter niet op het namens het Nederlandse volk sluiten van een verbond met God, maar op het persoonlijke geloofsvertrouwen van Oranje. 5 Toch was de opvatting dat er in enige vorm sprake was van een verbond tussen God en Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw wijdverbreid. Evenals voor het oudtestamentische Israël uit het verbond verschillende verantwoordelijkheden voortvloeiden, was dit voor Neder-land zo. Tijdens boete- en bededagen riepen predikanten het volk op zich te bekeren, om zo (dreigend) onheil voor de Republiek af te wenden.

Naast deze ‘nationale’ toepassing van het ‘Neerlands Israël’-idee en de verbondsgedachte was er binnen de Nadere Reformatie een stroming die ‘Israël’ en het verbond betrok op de universele Kerk (waarvan een deel in Nederland aanwezig was) in plaats van op de natie. 7

In de negentiende eeuw schreef Groen van Prinsterer dat de belijdenis van het Evangelie voor Nederland tot bloei leidde, en het verzaken ervan tot neergang. Ook hij benadrukte het unieke karakter van de Nederlandse geschiedenis. Het was voor hem duidelijk dat God in het verleden van Nederland Zijn wonderen duidelijk en op bijzondere wijze tentoongespreid had. 8

Geschiedvisie bevindelijk-gerefor- meerden

Hoe werken bovenstaande ideeën over de geschiedenis en het karakter van Nederland nu door in de context van de SGP? Bevindelijk-gereformeerden uit de periode 1920-1950 waren bovengemiddeld geïnteresseerd in geschiedenis. In hun beeld van het verleden waren de zeventiende eeuw en de Tachtigjarige Oorlog hoogtepunten. De Leidse onderzoeker Herman Paul concludeert dat bevindelijk-gereformeerden wel sterk geïnteresseerd zijn in het verleden, maar niet in de historiciteit daarvan. Dit betekent dat er weinig aandacht is voor de door de tijd heen veranderende historische contexten waarbinnen gebeurtenissen plaatsvinden. Ook in de zeventiende eeuw was Nederland geen volledig gereformeerde staat: rond 1650 vormde de gereformeerde kerk zo’n 30% van de bevolking. Naast de gereformeerde kerk waren er veel andere religieuze groepen. 9 Veel bevindelijk-gereformeerden leefden echter met het beeld van een bijna mythisch vroom verleden. Dit verleden werd vaak gepresenteerd als model voor het heden, en illustreerde daardoor ook hoe kerk en staat in de eigen tijd in diep verval verkeerden. Men verwachtte van de toekomst over het algemeen niet veel goeds. Dit blijkt onder meer uit de door Kersten en Zandt vaak gebezigde term ‘laaghangende oordelen’. De maatschappelijke situatie in Nederland schoot dusdanig tekort ten opzichte van de norm dat Gods straffen wel nabij moesten zijn. 10

‘NEERLANDS ISRAËL’ IN DE SGP-GESCHIE- DENIS: DS. KERSTEN

Kersten stelde vaak dat Nederland als natie geboren is uit de strijd tegen Spanje en Rome. Religieuze ontwikkelingen vormden volgens hem de uiteindelijke drijfveer achter de geschiedenis. Nederland was ontstaan als gevolg van de doorwerking van de Reformatie. In de zeventiende eeuw was de Bijbel nog het fundament van de staatsinrichting. De Republiek bevond zich toen op het hoogtepunt van haar macht, en de invloed van het calvinisme in maatschappij en politiek was groot. Kersten zag deze tijd regelmatig als het ideaal, waar men zoveel mogelijk naar terug moest. In Kerstens redevoeringen kwam de vergelijking tussen Nederland en Israël regelmatig terug. 11

Kersten als boetgezant

Kersten interpreteerde het verbond (zie kader) van Willem van Oranje letterlijk en als nog steeds geldend. Hij beperkte de betekenis ervan niet tot een persoonlijke geloofsbelijdenis van Oranje, maar zag het breder, namelijk als een daad die ook nu nog normatieve gevolgen voor heel Nederland had. 12 In 1933 zei hij daarover: ‘Onze geheele historie is daar om te bewijzen, dat op het breken van het Verbond, eens plechtig met God aangegaan, steeds de bitterste ellende is gevolgd. Geheel onze geschiedenis predikt het, dat alleen het wederkeeren tot den Heere verlossing bracht uit de allergrootste ellenden’. 13 Deze overtuiging leidde ertoe dat Kersten regelmatig kritisch was op zonden die hij in politiek en maatschappij waarnam. Hij zag zichzelf als een navolger van de Nadere Reformatoren die zich ook maatschappijkritisch uitlieten. Net als hen wees Kersten op de zonden van het Nederlandse volk en waarschuwde hij voor de oordelen die onvermijdelijk zouden komen als Nederland zich niet bekeerde.

Het optreden van Kersten en Zandt is daarnaast enigszins vergelijkbaar met het optreden van de boetprofeten uit het Oude Testament. Vaak waarschuwden ze voor het oordeel, dat onvermijdelijk was wanneer Nederland zich niet bekeerde. Deze opvatting vormt de hoofdmoot van de meeste partijredes uit de jaren ’30. De titels die Kersten aan sommige van zijn redes gaf, wijzen daar ook op. Zo droegen de redes op de jaarvergaderingen van 1931 en 1934 respectievelijk de titels ‘trouwelooselijk gehandeld’ en ‘Hoort de roede’. 14

De Tweede Wereldoorlog werd gezien als een oordeel van God. In de eerste nummers van De Banier na de oorlog komt het ‘verbondsmechanisme’ van nationale zonden en oordelen meer-dere malen terug. De oordelen moeten ter harte genomen worden, opdat Nederland terug zou keren tot ‘den God onzer vaderen’. 15 Dr. C.S.L. Janse schrijft dat de levenshouding van bevindelijk-gereformeerden ‘trekjes van quiëtisme en fatalisme kon vertonen’. 16 Dit bleek tijdens de oorlog. Kersten, die al jaren het oordeel aankondigde, zag de Duitse bezetting als de vervulling hiervan. Hij waarschuwde tegen verzet: men moest zich buigen onder het oordeel. Na de oorlog zou deze houding hem niet in dank afgenomen worden. 17

‘NEERLANDS ISRAËL’ ALS ONDERDEEL SGP-BEGINSELEN

De vergelijking tussen Nederland en Israël was min of meer officieel onderdeel van de beginselen van de SGP. De door Zandt opgestelde Uiteenzetting Beginselprogramma SGP uit 1953 besteedt expliciet aandacht aan de Israëlanalogie en de normerende rol van het religieuze verleden van Nederland. Uit paragraaftitels als ‘Israël – Neerlands glorietijd’ en ‘Brandstapel en schavot’ valt het een en ander op te maken over de visie die de SGP toen op het Nederlandse verleden had. Verder valt op dat dit gedeelte in de Uiteenzetting ingedeeld is bij de toelichting van artikel 1 van het beginselprogramma. Daarin wordt gesproken over de regering van Nederland op grond van de Bijbel en de handhaving van het onverkorte artikel 36. 18 Dit laat zien dat de analogie vaak gebruikt werd binnen de context van de overtuiging dat het Woord van God betrekking heeft op heel de maatschappij.

Ds. Abma: terugkeer als progressiviteit

Ook na de periode van Kersten en Zandt bleef bovenstaand gedachtegoed bestaan. Ds. Abma riep op tot de historische oorsprong van de Nederlandse natie terug te keren. Hij duidde deze oproep aan als progressief, wellicht om het verwijt van reactionair te zijn of het verleden te idealiseren te ontwijken: ‘Neen, wederkeer tot de oorsprong van onze natie, tot de Heere en Zijn dienst, is de ware progressiviteit. Want wanneer wij wederkeren, haasten wij ons naar de Toekomst’. 19 In Abma’s toespraken komt het profetisch getuigen tegen de morele toestand van Nederland en het aanhalen van het voorbeeld van Israël uit het Oude Testament nog terug. De vergelijking tussen Nederland en Israël wordt echter niet meer zo expliciet gemaakt als Kersten en Zandt dit deden. Wel benadrukte hij dat de SGP zich, ook op basis van deze overtuiging, inzette tot welzijn van heel het volk.

Van der vlies en de eenentwintigste eeuw

Uit de partijredes van Van der Vlies blijkt zowel een voortzetting van de positieve waardering van het verleden als een kritischer houding: ‘Wij belijden, dat het Gods vinger is die de geschiedenis schrijft. (…) Wij behoeven het verleden niet te idealiseren noch te romantiseren, om van een en ander toch met grote betrokkenheid kennis te nemen en met overtuiging in die lijn en traditie te staan’. 20

In de eenentwintigste eeuw zijn de verwijzingen naar het ‘Neerlands Israël’-idee en het verbondsdenken in SGP-context incidenteel. Aan de Israëlanalogie (in combinatie met verbonds- noties) lijkt geen inhoudelijke objectieve gel-dingskracht meer toegeschreven te worden, waar dit bij Kersten en Zandt nog wel gebeurde. De verwijzingen lijken vooral bedoeld als illustratie van het maatschappelijk betrokken getuigen van geestverwanten uit het verleden.

Het verbond en gedeelde verant- woordelijkheid

Een waardevol element uit de protestantse denktraditie over het verbond als politiek concept is het begrip ‘corporate responsibility’. Dit houdt in dat de leden van een samenleving gezamenlijk voor elkaar verantwoordelijk zijn. Het is niet ieder voor zich. Dit is in lijn met het appellerende optreden van de predikanten uit de zeventiende en achttiende eeuw en politici als Kersten. Als Nederlanders zijn we gezamenlijk verantwoordelijk voor een inrichting van onze maatschappij die overeenkomt aan wat God van ons vraagt en recht doet aan het voor- en nageslacht. 21

Hedendaagse sgp’ers en ‘neerlands Israël’

Hedendaagse SGP’ers zijn over het algemeen een stuk terughoudender in het maken van de vergelijking tussen Nederland en het oude Israël. Men begrijpt de analogie, maar kent er niet snel een inhoudelijke betekenis aan toe. Het zeventiende-eeuwse Nederland wordt niet (meer) gezien als model voor het heden. Wel is er aandacht voor het feit dat Nederland een bevoorrecht land is en was en wordt er waarde aan gehecht dit besef vast te houden.

Het ‘verbondscitaat’ van Willem van Oranje wordt tegenwoordig vooral begrepen als een uiting van persoonlijke geloofsovertuiging; men gaat meestal niet uit van de inhoudelijke, daadwerkelijke aanwezigheid van een verbond tussen het Nederlandse volk (vertegenwoordigd door Willem van Oranje) en God. Uit de manier waarop SGP’ers als Kersten getuigden en actief waren haalt men echter wel inspiratie. Men wil graag staan binnen de traditie van de partij, zonder alles van vroeger een op een over te nemen.

Christelijk conservatisme

In zijn laatste partijrede in 2010 benoemt Van der Vlies het belang van principiële bezinning: ‘Er is nu eenmaal een tekort in het christelijk-historische denken; een gebrek aan nationaal-gereformeerd besef’. 22 Vervolgens gaat hij in op het concept van christelijk conservatisme. Hij omschrijft daar een conservatisme dat niet, zoals het conservatisme dat opkwam na 1789, terug wil naar de periode van voor de grote revoluties. Het is een verlangen dat ’alles blijft zoals het nooit geweest is’. Met verwijzing naar de Oenense predikant J.T. Doornenbal (1909- 1975) 23 noemt hij dit conservatisme vervolgens een vorm van heimwee: ’Heimwee naar een samenleving die zich richt op ’de Wetten van het Koninkrijk van God, waarin recht en gerechtigheid de toon zetten’. Dit christelijk conservatisme moet altijd samengaan met de kernboodschap van de SGP, namelijk dat ‘de teloorgang van het christelijke culturele fundament onder bijvoorbeeld democratie, rechtsstaat en economie een belangrijke, zo niet de doorslaggevende oorzaak is van alle actuele problemen waar onze samenleving onder gebukt gaat’. 24

De overtuiging dat Nederland in het verleden bijzonder gezegend is en dat het christelijk geloof een grote rol vervulde in de maatschappelijke en politieke ordening is een belangrijke pijler van dit christelijk conservatisme. Dit is geen conservatisme dat het verleden tot norm verheft, maar wel een conservatisme dat recht wil doen aan de bijzondere ontstaansgeschiedenis van Nederland en de grote rol die het protestantisme daarin speelde. Toen was er, om met Van der Vlies te spreken, daadwerkelijk een ‘christelijk cultureel fundament’ onder de maatschappelijke en politieke ordening van Nederland. Vanuit een christelijk conservatisme kan zeker gewezen worden op het feit dat het negeren of afbreken van dit fundament schadelijke gevolgen heeft.

Vertaalslag naar het heden

In pakweg de eerste 50 jaar van het bestaan van de SGP was het ‘Neerlands Israël’-idee en de daaraan verwante opvattingen over het verbond van grote invloed op de standpuntbepaling. Met name in de eenentwintigste eeuw komt dit gedachtegoed echter nog slechts sporadisch terug. Alhoewel het ‘Neerlands Israël’-idee en de verbondsgedachte in de vergetelheid dreigen te raken, is het voor de SGP van blijvend belang zich in dit gedachtegoed te verdiepen. SGP’ers hoeven zich niet te verstoppen voor de eigen religieuze motivaties. Uiteraard moeten deze noties in het publieke debat wel tactvol gebracht worden. Wat dat betreft is er ook een verschil tussen de interne bezinning en de vertaling hiervan naar buiten toe. Sinds de tijd van Kersten is er veel veranderd, zowel wat betreft het referentiekader van het publiek als de samenstelling van het politieke landschap. Hoe kan dit gedachtegoed dan toch concreet naar voren komen in de context van de eenentwintigste-eeuwse SGP?

Wat uit het in dit artikel beschreven gedachtegoed in ieder geval onverminderd relevant blijft is de motivatie van waaruit Kersten en zijn geestverwanten actief waren. Dit is de betrokkenheid op het hele volk. De SGP zet zich in eerste instantie niet in voor de belangen van SGP-stemmers, maar voor wat goed is voor het hele volk. Uitgangspunt is daarbij de belijdenis dat het goed is voor een land om de Heere te dienen. De doorwerking van Gods geboden in politiek en maatschappij is ten bate van heel het Nederlandse volk. Immers: gerechtigheid verhoogt een volk. Het tegendeel is echter ook waar: de zonde is een schandvlek voor de natie (Spreuken 14:34).

In de politieke context wijzen op nationale zonden en waarschuwen voor oordelen zoals Kersten dat deed, lijkt in deze tijd haast ondenkbaar en zou stuiten op veel onbegrip en kritiek. Het is goed om daar nu terughoudend in te zijn; niet het minst omdat deze levenshouding tijdens de Tweede Wereldoorlog bleek te kunnen leiden tot een onwenselijke passiviteit ten opzichte van het kwaad. 25 Dat deze passiviteit overigens niet de onvermijdelijke uitkomst van deze overtuiging was bewijst het voorbeeld van de Veenendaalse predikant ds. R. Kok. Hij erkende de Duitsers niet als wettige overheid, en verzette zich tegen verschillende anti-Joodse maatregelen (zie daarvoor de hierna volgende bijdrage van Hans van de Breevaart in dit themanummer). 26

Christelijk-historisch besef

In het heden stuit een positieve waardering van het eigen verleden vaak op kritiek. Er is juist veel aandacht voor onderdrukking en onrecht in het verleden, en hoe in het heden met die erfenis omgegaan moet worden. Denk bijvoorbeeld aan de vraag of excuses gemaakt moeten worden voor het slavernijverleden. Het is terecht om aandacht te hebben voor datgene wat in het verleden fout ging. En het is duidelijk dat het niet alles goud was wat er blonk; een gegeven dat terecht tot enige bescheidenheid noopt. De onlosmakelijke verbinding tussen het protestantisme en de ontstaansgeschiedenis van Nederland verdient het echter positief gewaardeerd te worden. Een gezond nationaal besef, gegrond in een combinatie van een eerlijke visie op het verleden en de overtuiging dat God de geschiedenis leidt, heeft ook in de eenentwintigste eeuw wel degelijk waarde. Vanuit dit christelijk-historisch besef is er bijvoorbeeld alle aanleiding om de historisch gegroeide soevereiniteit van Nederland te koesteren. Dit noopt tot het zeer terughoudend omgaan met ingrijpende soevereiniteitsoverdrachten aan bijvoorbeeld de Europese Unie.

Daarnaast is het duidelijk dat Nederland in het verleden door God gezegend is, met onder meer (religieuze) vrijheid en welvaart. Alhoewel de meningen verschillen over de vraag of uit deze zegeningen het bestaan van een verbond tussen God en Nederland afgeleid kan worden, is het duidelijk dat deze zegeningen bepaalde verantwoordelijkheden met zich meebrengen. Allereerst is het belangrijk om ze niet te vergeten, maar daarnaast ook om op te blijven komen voor het feit dat het goed is voor een land om de Heere te dienen, en dat het verlaten van Gods geboden (ook wat betreft de eerste tafel van de Tien Geboden) altijd kwade gevolgen heeft. Dit past binnen de context van artikel 36 en het theocratisch gedachtegoed van de SGP.

Conclusie

De zinsnede ‘Tot welzijn van heel het volk’ is een goed beginpunt voor een herbezinning op het in dit artikel beschreven gedachtegoed. Het door Van der Vlies benoemde christelijk conservatisme is daar ook een uiting van. De vrijheid en verdraagzaamheid die nodig zijn in een democratische rechtsstaat kunnen niet zonder een christelijke grondslag. De overtuiging dat God de geschiedenis leidt en dat de erkenning van Zijn geboden voor de hele maatschappij heilzaam is verdient ook in de eenentwintigste eeuw bezinning en vertaling naar de politieke context.


Noten

1 Deze bijdrage vormt een samenvatting van het onderzoek dat ik tijdens mijn onderzoeksstage aan het Wetenschappelijk Instituut gedaan heb, binnen de master ‘Politics, Culture and National Identities, 1789 to the present’ aan de Universiteit Leiden.

2 T. Dunkelgrün, ‘Neerlands Israel: Political Theology, Christian Hebraïsm, Biblical Antiquarianism, and Historical Myth’ in: L. Cruz & W. Frijhoff red., Brill’s Studies in Intellectual History. Myth in History, History in Myth (Leiden 2009), pp. 201-236.

3 P.S. Gorski, ‘The Mosaic Moment: An Early Modernist Critique of Modernist Theories of Nationalism’, American Journal of Sociology 105/5 (2000), pp. 1428-1468; H. Witsius, De twist des Heeren met zijn wijngaard (Utrecht 1719); W. Teellinck, Wraeck-sweert, bepleytende het recht van Gods verbondt door bloedighe oorloghe, diere tijdt, bleecke pestilentie (Amsterdam 1624).

4 A. van de Velde, De wonderen des Allerhoogsten (Leiden 1949), pp. 7-11.

5 R. Bisschop, Sions vorst en volk. Het tweede-Israëlidee als theocratisch concept in de Gereformeerde kerk van de Republiek tussen ca. 1650 en ca. 1750 (Veenendaal 1993), p. 216.

6 C. Huisman, Neerlands Israël. Het natiebesef der traditioneel-gereformeerden in de achttiende eeuw (Dordrecht 1983), pp. 57, 58.

7 Bisschop, Sions vorst en volk, pp. 214, 215.

8 J.G. Barnhoorn, Amicitia Christiana. Da Costa en Groen van Prinsterer in hun briefwisseling (1830-1860) (Apeldoorn 2009), pp. 233-237; R. Kuiper, Zelfbeeld en wereldbeeld (Kampen 1992), p. 32.

9 H. Paul, ‘Een verleden zonder historiciteit. Historische levensidealen en antihistorisme in het bevindelijk protestantisme’, in: F.A. van Lieburg (red.), Refogeschiedenis in perspectief. Opstellen over de bevindelijke traditie (Heerenveen 2007), p. 160; G.J. Schutte, ‘De publieke kerk en de cultuur: theocratie van calvinistische stempel?’, De zeventiende eeuw 8 (1992), p. 36.

10 E.G. Bosma, Oude waarheid en nieuwe orde. Bevindelijk gereformeerden en het nationaal-socialisme 1920- 1950 (Apeldoorn 2015), pp. 72-79.

11 G.H. Kersten, ‘Breken en bouwen’, in: Hoort de roede, deel 1 (Den Haag 1981), p. 10; idem., ’Zijt standvastig’, in: Hoort de roede, deel 2 (Den Haag 1981), pp. 71, 72.

12 G.H. Kersten, ‘Die zich aangordt’, in: Hoort de roede, deel 1, p. 10.

13 G.H. Kersten, ‘Gebroken bakken’, in: Hoort de roede, deel 1, p. 4, 5. 14

14 Bosma, Oude waarheid en nieuwe orde, p. 77.

15 De Banier, 3 augustus 1945, jaargang 26 no. 1.

16 C.S.L. Janse, Bewaar het pand. De spanning tussen assimilatie en persistentie bij de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden (Houten 1985), p. 88.

17 Bosma, Oude waarheid en nieuwe orde, pp. 79, 333, 334.

18 P. Zandt, Uiteenzetting beginselprogramma SGP, deel 2 (Den Haag 1953), p. 24. 19

19 H.G. Abma, ’Ons keerpunt heet wederkeer’, in: J. Mulder (red.), Tot welzijn van heel volk. SGP-partijredes van ds. H.G. Abma (Den Haag 2002), p. 259. Met deze titel zinspeelde ds. Abma op het stembusakkoord ‘Keerpunt 1972’ van de linkse partijen.

20 B.J. van der Vlies, ‘Op Gods trouw volstandig bouwen’, in: Gods trouw en goedheid prijzen. SGP-partijredes 1987-2010 (Den Haag 2010), pp. 227, 228. 21

21 Moots, G.A., Politics Reformed. The Anglo-American Legacy of Covenant Theology (Columbia/London 2010), pp. 133-135. Het commentaar dat deze visie leidt tot uitsluiting van (niet-christelijke) minderheden gaat niet op; de vrijheid en verdraagzaamheid die nodig zijn in een democratische rechtsstaat kunnen niet zonder een christelijke grondslag. Zie hiervoor o.a. B.J. Spruyt, Voor religie en vrijheid. Protestantse teksten over rechtsstaat, tolerantie en christelijk burgerschap (Apeldoorn 2015).

22 B.J. van der Vlies, ’Zijn trouw en goedheid prijzen’, in: Gods trouw en goedheid prijzen (Den Haag 2010), pp. 478, 479.

23 Voor meer over ds. Doornenbal en zijn conservatisme: Zie: B.J. Spruyt, Als je eenmaal hebt liefgehad. Over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek (Zoetermeer 2009). 24

24 Van der Vlies, ‘Zijn trouw en goedheid prijzen’, pp. 479, 480. 25

25 ‘Over principes en partijfolklore van de SGP – interview met dr. M. de Blois en dr. B.J. Spruyt door mr. drs. P. Verhoeve & drs. J.A. Schippers’, in: J.A. Schippers e.a. (red.), Op weg naar honderd jaar SGP. Missie – Identiteit – Perspectief (Gouda 2008), p. 41.

26 Bosma, Oude waarheid en nieuwe orde, pp. 344, 422, 433.


In een brief van 9 augustus 1573, vlak na de val van Haarlem, gaat Oranje in op openlijke twijfels bij het voortzetten van het verzet tegen Spanje. Op de vraag van het stadsbestuur van Alkmaar of Oranje soms een verbond heeft gesloten met een machtige buitenlandse vorst -wat zij onmisbaar achten voor een succesvolle afloop van het verzet- antwoordt hij: ‘…waerop wy niet laten en willen Ulieden voor antwoorde te geven, dat, aleer wy oit dese sake en de beschermenisse der Christenen en andere verdrukten in desen lande aengevangen hebben, Wy metten alderoppersten Potentaet der potentaten alsulken vasten verbond hebben gemaekt, dat wy geheel versekert sijn, dat wy en alle degene, die vastelijk daerop betrouwen, door syne geweldige en machtige hand ten lesten noch ontset sullen worden…’. (Zoals geciteerd in Bisschop, Sions vorst en volk, p. 216).

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2021

Zicht | 108 Pagina's

‘Tot welzijn van heel het volk’

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2021

Zicht | 108 Pagina's